ECLI:NL:RBROT:2021:2747

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
8816206 CV EXPL 20-36178
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over herstel- en sleutelkosten na eindopname

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de stichting Vestia een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, met betrekking tot herstel- en sleutelkosten na de eindopname van een huurwoning. De procedure begon met een dagvaarding op 6 oktober 2020, waarin Vestia een bedrag van € 1.540,04 vorderde, bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij al een bedrag van € 1.425,00 had betaald op 13 november 2018 en € 1.233,62 op 23 oktober 2019. Hij voerde aan dat hij niet was uitgenodigd voor de eindopname en dat de kosten die door Vestia waren opgegeven niet correct waren.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet aanwezig was bij de eindopname en dat hij zijn adres niet had doorgegeven aan Vestia. Hierdoor werd aangenomen dat de door Vestia vastgestelde gebreken juist waren. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde € 1.319,98 verschuldigd was aan Vestia op basis van de eindafrekening. Echter, de kantonrechter concludeerde ook dat de gedaagde al voldoende had betaald om de vordering van Vestia te dekken, waardoor de vordering werd afgewezen.

De kantonrechter heeft de nevenvordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten eveneens afgewezen en Vestia veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden begroot omdat de gedaagde in persoon procedeerde. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2021 door de kantonrechter A.M. van Kalmthout.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8816206 CV EXPL 20-36178
uitspraak: 26 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 6 oktober 2020,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Vestia” respectievelijk “ [naam gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord, met producties;
 het tussenvonnis van 12 november 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 de brief van Vestia van 4 december 2020, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 december 2020 via Skype voor Bedrijven. Vestia heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Y.A. Wesdijk, kantoorgenoot van de gemachtigde. [naam gedaagde] is in persoon verschenen.
1.3.
De kantonrechter heeft de zaak verwezen naar de rolzitting van 7 januari 2021, om Vestia in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over de aanwending van door [naam gedaagde] verrichte betalingen. Vestia heeft vervolgens een akte houdende uitlatingen ingediend, met producties. [naam gedaagde] heeft daar op de rolzitting van 4 februari 2021 per email op gereageerd.
1.4.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen partijen bestond een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het adres [adres] te Rotterdam.
2.2.
Bij verstekvonnis van deze rechtbank van 8 juni 2018 (zaaknummer 6908440 \ CV EXPL 18-19466) is de huurovereenkomst ontbonden en is [naam gedaagde] veroordeeld om de woning te ontruimen met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
2.3.
Bij brief van 12 juli 2018 heeft Vestia [naam gedaagde] bericht dat de eindopname van de woning is uitgevoerd en dat de kosten voor de herstelwerkzaamheden zijn vastgesteld op € 1.214,98 en de kosten voor de niet ingeleverde sleutels op € 105,00. [naam gedaagde] was niet aanwezig bij de eindopname.

3..Het geschil

3.1.
Vestia heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.540,04 (te weten € 1.319,98 aan hoofdsom, € 22,06 aan verschenen rente en € 198,00 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente over € 1.319,98 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van het geding, waaronder begrepen de kosten van dagvaarding, vermeerderd met btw, de verschotten en een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Vestia.
3.2.
Aan haar vordering heeft Vestia - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Vestia heeft op grond van de eindafrekening een bedrag van € 1.319,98 van [naam gedaagde] te vorderen. Voorts maakt Vestia aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente.
3.3.
[naam gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [naam gedaagde] heeft het gevorderde bedrag al betaald met een betaling van € 1.425,00 op 13 november 2018 en een betaling van € 1.233,62 op 23 oktober 2019. [naam gedaagde] is bovendien niet uitgenodigd voor de eindopname. Hij is het niet eens met het eindopnameverslag, dat alleen door Vestia is ondertekend, omdat er geen bewijs is met betrekking tot de schades die daarin vermeld zijn.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam gedaagde] ten tijde van de ontruiming van de woning niet in de woning verbleef en zijn toenmalige verblijfsadres niet aan Vestia kenbaar had gemaakt. Hij heeft er ook niet voor zorggedragen dat de aan hem gerichte post in de woning werd opgehaald. Gelet hierop komt de omstandigheid dat [naam gedaagde] niet bij de eindopname aanwezig is geweest voor zijn rekening en risico en wordt voorts uitgegaan van de juistheid van de door Vestia bij de eindopname vastgestelde gebreken, zoals verwoord in haar brief van 12 juli 2018. [naam gedaagde] heeft ook geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel nopen. Aldus wordt in deze procedure als vaststaand aangenomen dat [naam gedaagde] gehouden is herstelkosten te voldoen aan Vestia voor een bedrag van € 1.214,98. Voorts dient [naam gedaagde] de kosten voor de sleutels die hij niet heeft ingeleverd, zoals hij ter zitting heeft bevestigd, van € 105,- aan Vestia te vergoeden. Dat betekent dat [naam gedaagde] in totaal aan Vestia € 1.319,98 verschuldigd is naar aanleiding van de eindafrekening.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam gedaagde] op 13 november 2018 een bedrag van € 1.425,00 en op 23 oktober 2019 een bedrag van € 1.233,62 heeft voldaan. Volgens [naam gedaagde] heeft hij daarmee de vordering van Vestia voldaan. Vestia heeft ter zitting echter gesteld dat deze betalingen zagen op het ontruimingsvonnis (zie 2.2.). [naam gedaagde] heeft dit betwist. Vestia is daarom in de gelegenheid gesteld om deze stelling inzichtelijk te maken.
4.3.
Vestia heeft vervolgens bij akte houdende uitlatingen gesteld dat [naam gedaagde] uit hoofde van het ontruimingsvonnis (hierna ook wel: het eerdere dossier) de volgende kosten verschuldigd is geworden:
  • € 330,92 aan proceskosten;
  • € 2.266,97 aan executiekosten (waarvan € 1.997,60 aan executiekosten, € 1,69 (plus € 0,35 btw) aan kosten voor het raadplegen van GBA, € 107,63 (plus € 22,60 btw) aan kosten voor het beslag roerende zaken, € 40,00 aan buitengerechtelijke kosten en € 80,25 (plus 16,85 btw) aan kosten voor een slotenmaker);
  • € 50,00 aan nasalaris;
  • € 32,15 aan rente.
In totaal was [naam gedaagde] volgens Vestia een bedrag van € 2.680,04 verschuldigd uit hoofde van het eerdere dossier. Met de betalingen van € 1.425,00 op 13 november 2018, € 1.233,62 op 23 oktober 2019 en een eerdere betaling van € 21,00 op 14 november 2018 heeft [naam gedaagde] in dit dossier volgens Vestia € 2.679,62 betaald. Aangezien de verrichte betalingen zien op de proceskosten en niet zien op de mutatiekosten en kosten van de sleutels is een nieuw dossier aangemaakt, met nummer [dossiernummer] . In dit dossier bestaat de hoofdsom uit een bedrag van € 1.319,98. In dit dossier zijn geen betalingen verricht. [naam gedaagde] is gehouden de gehele vordering te voldoen, aldus Vestia.
4.4.
[naam gedaagde] heeft zich in zijn antwoordakte op het standpunt gesteld dat hij uit hetgeen Vestia heeft overlegd niet kan opmaken of dit op zijn oude adres aan de [adres] te Rotterdam betrekking heeft en dat er onvoldoende bewijzen zijn om te kunnen vaststellen dat er nog een bedrag betaald moet worden.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat de door Vestia in haar akte genoemde proces- en nakosten overeenstemmen met de in het verstekvonnis genoemde bedragen. Een berekening van de rente van € 32,15 ontbreekt, zodat niet kan worden vastgesteld of het in rekening gebrachte bedrag correct is. Voorts heeft Vestia nagelaten de onderliggende stukken van de gestelde executiekosten (zoals betekeningsexploten en facturen) in het geding te brengen. Dat had wel op haar weg gelegen nu juist tussen partijen in geschil is of Vestia de eerdere betalingen terecht aan het eerdere dossier heeft toegerekend.
4.6.
Bij gebreke van een voldoende onderbouwing van de gestelde executiekosten en rente worden deze posten buiten beschouwing gelaten. Dat leidt in deze procedure tot het oordeel dat slechts als vaststaand wordt aangenomen dat [naam gedaagde] uit hoofde van het eerdere dossier een bedrag van € 380,92 (€ 330,92 aan proceskosten plus € 50,00 aan nasalaris) aan Vestia verschuldigd was.
4.7.
Het totale bedrag waarvan in deze procedure als vaststaand kan worden aangenomen dat [naam gedaagde] dat aan Vestia verschuldigd is, bedraagt daarmee (€ 380,92 plus € 1.319,98 =) € 1.700,90. Nu [naam gedaagde] volgens Vestia in totaal € 2.679,62 (zie 4.3.) heeft betaald, heeft Vestia dus geen vordering meer op [naam gedaagde] .
4.8.
Het voorgaande betekent dat de vordering wordt afgewezen. De nevenvordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten deelt dat lot.
4.9.
Vestia wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van [naam gedaagde] . Die proceskosten worden begroot op nihil, omdat [naam gedaagde] in persoon procedeert.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Vestia in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam gedaagde] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478