In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de stichting Vestia een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die in persoon procedeerde, met betrekking tot herstel- en sleutelkosten na de eindopname van een huurwoning. De procedure begon met een dagvaarding op 6 oktober 2020, waarin Vestia een bedrag van € 1.540,04 vorderde, bestaande uit hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij al een bedrag van € 1.425,00 had betaald op 13 november 2018 en € 1.233,62 op 23 oktober 2019. Hij voerde aan dat hij niet was uitgenodigd voor de eindopname en dat de kosten die door Vestia waren opgegeven niet correct waren.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet aanwezig was bij de eindopname en dat hij zijn adres niet had doorgegeven aan Vestia. Hierdoor werd aangenomen dat de door Vestia vastgestelde gebreken juist waren. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde € 1.319,98 verschuldigd was aan Vestia op basis van de eindafrekening. Echter, de kantonrechter concludeerde ook dat de gedaagde al voldoende had betaald om de vordering van Vestia te dekken, waardoor de vordering werd afgewezen.
De kantonrechter heeft de nevenvordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten eveneens afgewezen en Vestia veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden begroot omdat de gedaagde in persoon procedeerde. De uitspraak werd gedaan op 26 maart 2021 door de kantonrechter A.M. van Kalmthout.