ECLI:NL:RBROT:2021:2743

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
8787872 CV EXPL 20-34128
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomsten en aansprakelijkheid bij tekortkoming in de nakoming van verplichtingen uit een detacheringsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam bedrijf A] en [naam bedrijf B] over de uitvoering van een detacheringsovereenkomst. [naam bedrijf A] had zich verplicht om arbeidskrachten ter beschikking te stellen aan [naam bedrijf B], maar de geleverde kandidaat, [naam persoon 3], voldeed niet aan de verwachtingen, wat leidde tot schade voor [naam bedrijf B]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam bedrijf A] tekort is geschoten in haar verplichtingen door een ongeschikte kandidaat voor te stellen, wat heeft geleid tot ontbinding van de overeenkomsten tussen partijen. De kantonrechter oordeelde dat de tekortkoming van [naam bedrijf A] van zodanige aard was dat deze de ontbinding van de overeenkomsten rechtvaardigde. De vorderingen van [naam bedrijf A] in conventie werden afgewezen, terwijl in reconventie werd vastgesteld dat [naam bedrijf A] toerekenbaar tekort is geschoten. De rechtbank heeft [naam bedrijf A] veroordeeld tot het vergoeden van de schade die [naam bedrijf B] heeft geleden, en de proceskosten zijn voor rekening van [naam bedrijf A].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8787872 CV EXPL 20-34128
uitspraak: 26 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[naam bedrijf A]
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 24 september 2020,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: Th.J. Wouters te Dordrecht,
tegen
[naam bedrijf B]
,
kantoorhoudende te [plaats B] ,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. L.B. van Luijn te Rotterdam,
Partijen worden hierna aangeduid als “ [naam bedrijf A] ” respectievelijk “ [naam bedrijf B] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
 het tussenvonnis van 23 december 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 de conclusie van antwoord in reconventie, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021. Namens [naam bedrijf A] is verschenen de heer [naam persoon 1] (hierna: [naam persoon 1] ), bijgestaan door de heer K.A. Stoltenhoff, kantoorgenoot van de gemachtigde van [naam bedrijf A] . Namens [naam bedrijf B] is verschenen mevrouw [naam persoon 2] (hierna: [naam persoon 2] ), bijgestaan door haar gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[naam bedrijf B] houdt zich bezig met boekhoudkundige en accountantswerkzaamheden op het gebied van onder meer (loon)administratie.
2.2.
[naam bedrijf A] als opdrachtnemer en [naam bedrijf B] als opdrachtgever hebben op 24 december 2019 een basisovereenkomst gesloten met betrekking tot het door [naam bedrijf A] ter beschikking stellen van arbeidskrachten voor het verrichten van werkzaamheden bij [naam bedrijf B] . Deze basisovereenkomst is namens [naam bedrijf A] ondertekend door [naam persoon 1] en namens [naam bedrijf B] door [naam persoon 2] .
2.3.
In de artikelen 1, 4 en 6 van deze basisovereenkomst is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
Artikel 1 De basisovereenkomst.
1.1
Opdrachtgever kan van tijd tot tijd met [naam bedrijf A] deelovereenkomsten sluiten met betrekking tot het ter beschikking stellen van arbeidskrachten. Op deze deelovereenkomsten zijn de navolgende voorwaarden van deze overeenkomst alsmede de algemene voorwaarden van [naam bedrijf A] (hierna aan te duiden als algemene voorwaarden) van toepassing.
1.2
De bepalingen van deze overeenkomst prevaleren boven de bepalingen van de
deelovereenkomsten, behoudens voor zover uitdrukkelijk schriftelijk anders is bepaald in de
deelovereenkomst.
1.3
Deze basisovereenkomst heeft de navolgende bijlagen:
Bijlage 1: algemene voorwaarden
Bijlage 2: deelovereenkomst
Deze bijlagen zijn een integraal onderdeel van de basisovereenkomst.
Door ondertekening van deze basisovereenkomst verklaart de opdrachtgever de algemene
voorwaarden te hebben ontvangen en met de inhoud ervan bekend en akkoord te zijn. (…)”
Artikel 4 Selectie en uitvoering van de overeenkomst.
4.1.
[naam bedrijf A] zal Opdrachtgever infomeren over de kwalificatie van een ter beschikking te stellen arbeidskracht.
4.2.
Teneinde haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst (basisovereenkomst en deelovereenkomst) na te komen, spant [naam bedrijf A] zich er maximaal voor in, dat gekwalificeerde kandidaten aan Opdrachtgever ter beschikking worden gesteld teneinde de in de deelovereenkomst overeengekomen en gespecificeerde werkzaamheden uit te voeren. De ter beschikking te stellen arbeidskracht kan door de Opdrachtgever op deskundigheid en betrouwbaarheid worden getoetst.
(…)
4.7
[naam bedrijf A] aanvaardt geen aansprakelijkheid indien de arbeidskracht niet aan de
verwachtingen voldoet of voor de wijze waarop de arbeidskracht zijn werkzaamheden ten behoeve van de Opdrachtgever uitvoert.”
Artikel 6 Aansprakelijkheid en vrijwaring.
(…) Opdrachtgever zal [naam bedrijf A] te allen tijde, zowel in als buiten rechte, vrijwaren terzake van schadevorderingen als in dit artikel bedoeld. (…)”
2.4.
Eveneens op 24 december 2019 hebben partijen een deelovereenkomst gesloten met betrekking tot de inzet van payroll consultant de heer [naam persoon 3] (hierna: [naam persoon 3] ), voor een arbeidsduur van 16 uur per week en met ingang van 4 december 2019. Ten aanzien van de aard van de door [naam persoon 3] te verrichten werkzaamheden is in de deelovereenkomst opgenomen: “bieden van ondersteuning bij complexe specialistische zaken rondom de salarisadministratie”. Deze deelovereenkomst is eveneens ondertekend door [naam persoon 1] en [naam persoon 2] .
2.5.
In de door [naam bedrijf A] gehanteerde algemene voorwaarden is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
“11.2. [naam bedrijf A] is in geen enkel geval aansprakelijk voor enige schade ten gevolge van een onjuiste selectie van een arbeidskracht. [naam bedrijf A] is in geen enkel geval aansprakelijk voor gevolgschade, of indirecte schade.(…)”
2.6.
Op 3 februari 2020 heeft [naam bedrijf A] een creditfactuur voor een bedrag van € 511,23 inclusief btw aan [naam bedrijf B] gestuurd (factuurnummer [factuurnummer 1] ). De omschrijving van deze factuur luidt “Geleverde diensten door Payroll Consultant: [naam persoon 3] ”. Verder staat op de factuur vermeld “Dit is een creditfactuur voor factuurnummer [factuurnummer 2] ”.
2.7.
Op 10 februari 2020 heeft [naam bedrijf A] een factuur voor een bedrag van € 3.696,55 inclusief btw aan [naam bedrijf B] gestuurd (factuurnummer [factuurnummer 3] ). De omschrijving van deze factuur luidt “Geleverde diensten door Payroll Consultant: [naam persoon 3] ”. De factuur ziet op de weken 4 tot en met 6 van 2020 (20 januari tot en met 9 februari 2020).
2.8.
Op 2 maart 2020 heeft [naam bedrijf A] een factuur voor een bedrag van € 2.583,35 inclusief btw aan [naam bedrijf B] gestuurd (factuurnummer [factuurnummer 4] ). De omschrijving van deze factuur luidt “Geleverde diensten door Payroll Consultants: [naam persoon 4] en [naam persoon 5] ”. De factuur ziet ten aanzien van [naam persoon 4] op de weken 7 en 8 van 2020 (10 tot en met 23 februari 2020) en ten aanzien van [naam persoon 5] op week 8 van 2020 (17 tot en met 23 februari 2020).
2.9.
Op 3 maart 2020 heeft [naam bedrijf A] een factuur voor een bedrag van € 995,23 inclusief btw aan [naam bedrijf B] gestuurd (factuurnummer [factuurnummer 5] ). De omschrijving van deze factuur luidt “Geleverde diensten door Payroll Consultant: [naam persoon 4] ”. De factuur ziet op week 9 van 2020 (24 februari tot en met 1 maart 2020).
2.10.
Bij brief van 25 mei 2020 heeft de gemachtigde van [naam bedrijf A] [naam bedrijf B] gesommeerd het openstaande bedrag van € 7.595,00 (bestaande uit € 6.763,90 aan hoofdsom, € 713,20 aan incassokosten en € 117,90 aan rente) uiterlijk op 1 juni 2020 te voldoen.

3..Het geschil in conventie

De vordering in conventie
3.1.
[naam bedrijf A] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam bedrijf B] te veroordelen aan haar te betalen het bedrag van € 7.750,24, vermeerderd met primair
de wettelijke rente, subsidiair wettelijke handelsrente op grond van artikel 6:119a BW, over het bedrag van € 6.763,90, zulks vanaf 7 september 2020, tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [naam bedrijf B] in de kosten van deze procedure, inclusief het salaris voor de gemachtigde van eiseres, alsmede de dagvaardingskosten.
3.2.
Aan die vordering heeft [naam bedrijf A] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. De vordering van de hoofdsom van € 6.763,90 vloeit voort uit de basis- en deelovereenkomst en is nader gespecificeerd in de overgelegde facturen. [naam bedrijf B] is, ook na aanmaning, met de voldoening van die facturen in gebreke gebleven. [naam bedrijf A] heeft op grond van de algemene voorwaarden voorts recht op vergoeding van handelsrente, die berekend tot 7 september 2020 € 273,14 bedraagt. Subsidiair vordert [naam bedrijf A] wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW. Voorts zag [naam bedrijf A] zich genoodzaakt haar vordering ter incasso in handen te stellen van haar gemachtigde, die [naam bedrijf B] op 25 mei 2020 een aanmaning heeft gezonden, die ook niet tot betaling heeft geleid. [naam bedrijf A] vordert daarom op grond van artikel 6:96 lid 2 BW ook vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 713,20. [naam bedrijf A] heeft dus in totaal van de [naam bedrijf B] te vorderen een bedrag van € 7.750,24.
Het verweer in conventie
3.3.
[naam bedrijf B] heeft tegen de vordering - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Het was [naam bedrijf A] bekend dat [naam bedrijf B] iemand zocht die ervaring had met de door haar gebruikte programmatuur. [naam bedrijf A] heeft daarop [naam persoon 3] als kandidaat voorgesteld, die volgens zijn cv uitermate ervaren en geschikt was voor de uit te voeren werkzaamheden. Naar aanleiding van deze aanprijzing heeft [naam bedrijf B] een overeenkomst met [naam bedrijf A] gesloten. Echter, de werkzaamheden die [naam persoon 3] heeft verricht zijn niet alleen van vrijwel nul en generlei waarde geweest voor [naam bedrijf B] , zij hebben zelfs tot schade geleid. Kennelijk wist [naam bedrijf A] van de tekortschietende kwaliteit van [naam persoon 3] , althans heeft zij niet onderzocht of [naam persoon 3] daadwerkelijk over de geadverteerde en overeengekomen ervaring beschikte. Zou [naam bedrijf A] dat wel hebben gedaan, dan zou zij [naam persoon 3] nimmer aan [naam bedrijf B] hebben voorgesteld. [naam bedrijf A] is daarom toerekenbaar tekort geschoten in haar verplichting jegens [naam bedrijf B] . Die tekortkoming kan niet meer ongedaan worden gemaakt. De andere kandidaten die [naam bedrijf A] naar voren schoof, konden de fouten van [naam persoon 3] namelijk niet goed maken. [naam bedrijf A] stelt ten onrechte dat de facturen betaald moeten worden en dat betaling daarvan losstaat van de schade die is geleden. Immers, [naam bedrijf A] heeft niet geleverd wat is overeengekomen, te weten iemand die ervaring had met de uit te voeren werkzaamheden en de daarbij te gebruiken programmatuur. Nu er geen sprake is van een tekortkoming door [naam bedrijf B] , maar van een tekortkoming door [naam bedrijf A] , is [naam bedrijf B] bovendien geen wettelijke rente verschuldigd.
3.4.
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4..Het geschil in reconventie

De vordering in reconventie
4.1.
[naam bedrijf B] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat [naam bedrijf A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming
van haar verplichtingen uit de overeenkomsten;
2. te ontbinden der partijen overeenkomsten, primair geheel en subsidiair gedeeltelijk volgens de kantonrechter in goede justitie te bepalen percentage of bedrag;
3. [naam bedrijf A] te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen [naam bedrijf B] aan [naam bedrijf A] heeft betaald, primair geheel, subsidiair een door de kantonrechter in goede justitie te
bepalen percentage of bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art 6:119a
subsidiair ex 6:119 BW vanaf de dag der betaling, althans vanaf de datum van deze
conclusie, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der betaling;
4. [naam bedrijf A] te veroordelen tot betaling van de schade aan [naam bedrijf B] , nader op
te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke
rente ex art 6:119a subsidiair ex 6:119 BW vanaf de datum van deze conclusie, althans
vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der betaling;
5. [naam bedrijf A] te veroordelen tot betaling van € 12.500,- als voorschot op de conform het sub 4 gevorderde vast te stellen schade bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a subsidiair ex 6:119 BW vanaf de datum van deze conclusie, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, tot aan de dag der betaling;
6. [naam bedrijf A] te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
4.2.
Aan die vordering heeft [naam bedrijf B] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Omdat de tekortkoming door [naam bedrijf A] niet meer ongedaan gemaakt kan worden, vordert [naam bedrijf B] ontbinding van de overeenkomsten. Vanwege die ontbinding vervalt de grond voor de betaling van de facturen en is [naam bedrijf A] gehouden hetgeen [naam bedrijf B] aan haar heeft betaald terug te betalen. Voorts dient [naam bedrijf A] de door [naam bedrijf B] geleden schade te vergoeden. Die schade bedraagt per juni 2020 € 12.151,84. [naam bedrijf B] zal haar eis nog vermeerderen, nu er intern veel kosten zijn gemaakt om de fouten van [naam persoon 3] te herstellen. Het beroep van [naam bedrijf A] op het exoneratiebeding uit haar algemene voorwaarden kan haar niet baten, nu deze voorwaarden niet aan [naam bedrijf B] ter hand zijn gesteld. Primair vernietigt [naam bedrijf B] daarom de algemene voorwaarden. Subsidiair stelt [naam bedrijf B] zich op het standpunt dat een beroep op enig exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Immers, [naam bedrijf A] heeft ofwel nagelaten om ook maar enig onderzoek te doen naar de geschiktheid van [naam persoon 3] dan wel heeft zij [naam persoon 3] bij [naam bedrijf B] voorgesteld, terwijl zij wist dat hij ongeschikt was. Bovendien is onaanvaardbaar dat een bedrijf, dat stelt gespecialiseerd te zijn in het ter beschikking stellen van specialisten, zich juist voor een grove veronachtzaming van haar kerntaak zou exonereren. Dat ook [naam bedrijf A] deze mening is toegedaan, blijkt uit het feit dat zij haar eigen verzekeraar van de schade op de hoogte heeft gesteld, terwijl daar - in de visie van [naam bedrijf A] - geen enkele reden toe was.
Het verweer in reconventie
4.3.
[naam bedrijf A] heeft tegen de vordering - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Anders dan [naam bedrijf B] stelt, is [naam persoon 3] wel degelijk een ervaren en kundig kandidaat. Hij is sinds 1 september 2018 werkzaam voor [naam bedrijf A] en is bij meerdere opdrachtgevers naar volle tevredenheid gedetacheerd geweest. [naam bedrijf B] heeft niet aangetoond dat [naam bedrijf A] aansprakelijk kan worden gehouden voor enige schade. [naam bedrijf A] is verplicht bij haar aansprakelijkheidsverzekeraar te melden als zij aansprakelijk wordt gesteld. De verzekeraar heeft de stukken beoordeeld en wegens gebrek aan bewijs niet in behandeling genomen. Los van het feit dat nergens uit blijkt dat [naam bedrijf B] schade heeft geleden door toedoen van [naam persoon 3] (en [naam bedrijf A] hiervoor aansprakelijk gehouden kan worden), bepalen ook de basis- en deelovereenkomst en de van toepassing zijnde algemene voorwaarden dat [naam bedrijf B] [naam bedrijf A] heeft gevrijwaard van iedere aansprakelijkheid. De door [naam bedrijf B] gevorderde schadevergoeding dient dus te worden afgewezen. [naam bedrijf B] vordert weliswaar terugbetaling van hetgeen zij aan [naam bedrijf A] heeft betaald, maar laat na te vermelden waaruit dit bedrag zou bestaan. [naam bedrijf B] heeft alleen factuur [factuurnummer 2] aan [naam bedrijf A] betaald. Dit betreft de factuur waar de in 2.6. genoemde creditfactuur op in mindering is gebracht. Ook deze eis dient daarom te worden afgewezen.
4.4.
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

5..De beoordeling in conventie en reconventie

5.1.
Gelet op de feitelijke samenhang tussen het in conventie en in reconventie gevorderde zullen die vorderingen hierna zo veel mogelijk gezamenlijk beoordeeld worden.
De verschuldigdheid van de factuurbedragen
5.2.
Als sprake is van een overeenkomst zijn partijen gehouden de daaruit voortvloeiende verplichtingen na te komen. Voor de onderhavige overeenkomst betekent dit dat [naam bedrijf A] een payroll consultant moest leveren, voor het verrichten van werkzaamheden die zien op het bieden van ondersteuning bij complexe specialistische zaken rondom de salarisadministratie, en dat [naam bedrijf B] voor die werkzaamheden moest betalen. Die verplichtingen gelden over en weer tot de overeenkomst rechtsgeldig is geëindigd.
5.2.1.
[naam bedrijf A] heeft meerdere payroll consultants geleverd, die bij [naam bedrijf B] werkzaamheden hebben verricht. Aanvankelijk ging dit alleen om [naam persoon 3] , maar in een later stadium hebben ook [naam persoon 4] en [naam persoon 5] werkzaamheden bij [naam bedrijf B] verricht.
5.2.2.
De door [naam bedrijf A] gevorderde hoofdsom van € 6.763,90 bestaat uit het totaal van de facturen van € 3.696,55 (die ziet op werkzaamheden van [naam persoon 3] ), € 2.583,35 (die ziet op werkzaamheden van [naam persoon 4] en [naam persoon 5] ) en € 995,23 (die ziet op werkzaamheden van [naam persoon 4] ) minus de creditfactuur van € 511,23. Hoewel het in deze zaak, naast de basisovereenkomst, alleen gaat om de deelovereenkomst die [naam bedrijf A] met [naam bedrijf B] heeft gesloten ten aanzien van de door [naam persoon 3] te verrichten werkzaamheden, betekent dit niet dat reeds hierom de grondslag tot betaling van de tweede en derde factuur ontbreekt. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [naam bedrijf A] [naam persoon 4] en [naam persoon 5] naar [naam bedrijf B] heeft gestuurd, omdat [naam bedrijf B] niet tevreden was met het door [naam persoon 3] geleverde werk.
5.2.3.
Dat de door [naam bedrijf A] gefactureerde uren daadwerkelijk zijn gewerkt, heeft [naam bedrijf B] niet betwist. Zij heeft zich echter op het standpunt gesteld dat [naam persoon 3] veel fouten heeft gemaakt, waardoor schade is ontstaan, en dat [naam persoon 4] en [naam persoon 5]
– die volgens [naam persoon 2] op zich goed werkten – die fouten van [naam persoon 3] niet ongedaan konden maken en dat [naam bedrijf B] om die reden de facturen niet wil betalen. Omdat [naam bedrijf B] als opdrachtgever voor de betaling van de door [naam bedrijf A] bij [naam bedrijf B] te werk gestelde payroll consultants gewerkte uren dient zorg te dragen, moet zij in beginsel het bedrag van € 6.763,90 voldoen. Dat is alleen anders indien [naam bedrijf B] zich terecht beroept op een tekortkoming door [naam bedrijf A] in de nakoming van haar verplichtingen die voortvloeien uit de basis- en deelovereenkomst en die tekortkoming dusdanig is, dat deze ontbinding van de overeenkomsten rechtvaardigt en dat met die ontbinding ook de grondslag voor de betalingsverplichting ten aanzien van de factuurbedragen komt te vervallen.
Is sprake van een tekortkoming door [naam bedrijf A] in de nakoming van haar verplichtingen?
5.3.
[naam bedrijf B] heeft in dit verband verwezen naar artikel 4.2 van de basisovereenkomst, waarin onder meer is bepaald dat [naam bedrijf A] zich er maximaal voor inspant dat gekwalificeerde kandidaten ter beschikking worden gesteld teneinde de in de deelovereenkomst overeengekomen en gespecificeerde werkzaamheden uit te voeren.
5.3.1.
Deze inspanningsverplichting voor [naam bedrijf A] begint met de selectie van de aan [naam bedrijf B] voor te stellen kandida(a)t(en). In het als productie 1 bij de conclusie van antwoord overgelegde profiel van [naam persoon 3] , dat [naam bedrijf A] heeft gebruikt om [naam persoon 3] aan [naam bedrijf B] voor te stellen, staat onder meer het volgende:
“(…) [naam persoon 3] is een ervaren Payroll Consultant. Hij heeft de afgelopen jaren als Senior
Payroll Specialist naast de verantwoordelijkheid voor de verloning ook een adviserende rol gehad m.b.t. toepassing van wet en regelgeving, tevens is hij een sparringpartner voor HR en Finance.
[naam persoon 3] heeft een goede beheersing van ADP, Exact Globe, Unit4, SAP en goede Excel kennis.
[naam persoon 3] is prettig in de omgang, hartelijk en communicatief vaardig.
Daarnaast is hij stressbestendig, heeft veerkracht en kan ook bij hoge werkdruk het overzicht behouden. Daarbij heeft hij een goede balans tussen focus op zijn doel en de zakelijke belangen. Hij houdt van structuur, werkt nauwkeurig en weloverwogen. Met deze eigenschappen is [naam persoon 3] van toegevoegde waarde voor uw organisatie. (…)”
5.3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam persoon 3] op basis van dit profiel/zijn cv in beginsel kan worden aangemerkt als een gekwalificeerde kandidaat voor de in de deelovereenkomst genoemde werkzaamheden. [naam bedrijf B] heeft gesteld dat zij op basis van de aanprijzing van [naam persoon 3] door [naam bedrijf A] die deelovereenkomst met betrekking tot [naam persoon 3] met [naam bedrijf A] heeft gesloten.
5.3.3.
In haar e-mail van 20 januari 2020 aan [naam persoon 6] (hierna: [naam persoon 6] ) van [naam bedrijf A] schrijft [naam persoon 2] onder meer het volgende over [naam persoon 3] :
“(…) Zoals zojuist besproken ben ik niet te spreken. Ik loop enorme schade zo op. Hij heeft de mutaties van de klant ontvangen en de mail gearchiveerd. Verder is mij dus compleet niet duidelijk wat hij ermee gedaan heeft. (…)
Dit is zoals je reeds weet niet het enige. Hij heeft aan een andere klant de verkeerde stukken verzonden (lees gegevens van anderen). Hij controleert zijn werk niet. Bij de klant die vandaag de lonen reeds had moeten hebben heeft hij zonder overleg in december twee aangiften loonheffingen verzonden waardoor ze de maand december hebben betaald in plaats van de maand november met alle gevolgen van dien. En ga zo maar door. Dit is
onacceptabel. Zo verlies ik klanten en derhalve dus ook de omzet. Dat is de Goodwill van het kantoor. (…)”
5.3.4.
In haar e-mail van 24 januari 2020 aan [naam persoon 6] schrijft [naam persoon 2] onder meer het volgende over [naam persoon 3] :
“(…) Helaas ging de boeteregen vandaag vrolijk door. Ze vliegen letterlijk om je oren.
Vandaag waren het er weer 6. Drama, loopt flink in de papieren zo. Kost mij uren om bezwaar te maken op de aanslagen. Uren die ik niet kan doorberekenen en dan ook nog eens de gevolgschade als de Belastingdienst deze niet verlaagt naar nihil. Dat betekend dat ik de naheffingsaanslagen namens de klant dien te betalen. Dure grap zo. (…)”
5.3.5.
In haar e-mail van 29 januari 2020 aan [naam persoon 1] schrijft [naam persoon 2] onder meer het volgende over [naam persoon 3] en [naam persoon 4] :
“(…) Klant vraagt om de betalingskenmerken voor de komende maanden, zodat zij de betalingen alvast klaar kan zetten in de bank. Wat doet [naam persoon 3] blijkbaar; die verzint zelf een nummer “gemakshalve” omdat hij niet weet hoe het moet en vraagt ook niets. Vervolgens reageert de klant dat ze er niets mee kan omdat de bank aangeeft dat het een ongeldig
nummer is. Logisch want het door hem verzonnen nummer is niet door de Belastingdienst gegenereerd. Waardeloos dit!!! Wat als de bank de betalingen had geaccepteerd; dan waren de rapen gaar.
Ik heb [naam persoon 3] dus net uitgelegd, dat je dit op de site van de belastingdienst dient te doen en ik heb hem een overzicht moeten geven van de tijdvakken. Dit kan echt niet. Blij dat morgen [naam persoon 4] er is, want je zag vanochtend al een groot verschil. Zij heeft met hem samen meer gedaan in een uur als hetgeen door hem gepresteerd wordt in een dag. (…)”
5.3.6.
In zijn e-mail van 6 februari 2020 heeft [naam persoon 3] een evaluatie en zijn visie op de situatie bij [naam bedrijf B] gegeven aan [naam persoon 1] . In deze e-mail staat onder meer het volgende:
“(…) Overdracht is niet volledig geweest en op bepaalde punten zijn daardoor misverstanden ontstaan ten aanzien van de te verwerken klanten. (…) Er is een excel-sheet met doorbelastingen, maar deze lijst was niet volledig waardoor bepaalde klanten hier niet op voorkwamen. (…) [naam persoon 2] verwacht dat wij de klant vooraf uitvragen in plaats van dat zij automatisch de mutaties doorgeven. In een maand als december en januari waarbij de zaken ad hoc moeten worden opgepakt en verwerkt, kon dat gewoonweg niet. Tijdsplanning van wanneer klanten moeten worden verwerkt en/of betalen is in de meeste gevallen niet goed vastgelegd. (…) Door de tijdsdruk voor salarisverwerking november, december, jaarovergang en januari zijn hier wel een aantal mutaties gemist, die dan meestal wel direct werden gecorrigeerd. De SPAWW aangiften van december die in januari gedaan moesten worden, zijn pas 5 feb. gedaan, omdat hiervoor in januari gewoon nog geen tijd was om te doen. We moesten namelijk ook nog proberen om alle loonaangiften voor de 31.te verwerken en door te sturen. (…) Contact gegevens (telefoon/e-mail) zijn niet van alle klanten doorgegeven en [naam persoon 2] zegt dan wel, dat moet je aan mij vragen.., maar als zij druk is met telefoon of klant op bezoek gaat het toch enige tijd duren. Voorbeeld; de eerste dag dat [naam persoon 4] er was hebben we samen in de ochtend 5 klantnrs. verwerkt, daarna heb ik er nog 8 gedaan... maar heb voor zeker 4 klantnummers meerdere keren moeten vragen wat de e-mail adressen zijn. Dat werkt dan niet lekker. Aantal te ingediende loonaangiften die door mij te laat zijn opgepakt schat ik op een 5/6. Onduidelijk of ze überhaupt gedaan moesten worden zijn er zeker ook geweest. Hoewel dat meestal wel binnen een half uur tot een uur is opgelost, moest voor het pakket loon in december 2019 een up-date november(door externe ict); in januari pakket Loon2020 en afgelopen woensdag 2x update Loon2020 worden geïnstalleerd.”
5.3.7.
Ter onderbouwing van de gestelde tekortkoming heeft [naam bedrijf B] in randnummer 17 van de conclusie van antwoord een opsomming gegeven van de volgens haar door [naam persoon 3] gemaakte fouten:
• geen of niet tijdig loonaangifte doen met boetes als gevolg;
• het niet overzetten van cliënten van het ene naar het andere jaar;
• het niet invullen van de juiste gegevens (nationaliteit, werknemer of DGA, etc.);
• foutieve gegevens invullen van werknemers, onvolledigheid bij het verwerken van gegevens (o.m. inzake pensioenopbouw);
• het niet juist inrichten van het softwarepakket (Unit 4);
• het niet of niet juist afsluiten van een loonperiode;
• het niet juist administreren van vakantiedagen en opgenomen verlof;
• het zomaar boeken van verlofuren, het niet aanleveren van gegevens in verband met pensioencontrole;
• het niet juist toepassen van CAO’s;
• het verkeerd toepassen van bijtellingen inzake autogebruik;
• het mailen van gegevens van de ene klant naar de andere;
• het opsturen van inloggegevens van [naam bedrijf B] naar [naam bedrijf A] ;
• het niet muteren van de werkzaamheden zodat er geen omzet in rekening kon worden gebracht (als er al werk goed gedaan werd).
5.3.8.
[naam bedrijf A] heeft in reactie hierop onder meer gesteld dat [naam persoon 3] bij aanvang van zijn werkzaamheden terecht kwam in een chaotische situatie waarin hij nauwelijks werd ingewerkt en dat [naam persoon 3] zoveel klanten kreeg dat hij nooit al het werk kon doen in de afgesproken 16 uur per week. Ook moest [naam persoon 3] werken met systemen die niet up-to-date waren. Zo was het softwareprogramma Unit4 niet goed ingericht. [naam persoon 3] had verder geen emailadressen en mocht klanten niet bellen. Hij kon ook nergens heen met zijn vragen. Eventuele fouten van [naam persoon 3] met betrekking tot de loonheffing kunnen alleen op de maand december 2019 betrekking hebben, gezien de periode waarin hij bij [naam bedrijf B] gedetacheerd is geweest (4 december 2019 tot en met 6 februari 2020). Verder kan het niet zo zijn dat in de slechts twee maanden dat [naam persoon 3] bij [naam bedrijf B] werkzaam is geweest direct boetes door de Belastingdienst zijn opgelegd, aldus [naam bedrijf A] . Aan het geven van boetes gaat immers altijd een waarschuwingstraject vooraf.
5.3.9.
In artikel 4.2 van de basisovereenkomst staat een inspanningsverplichting voor [naam bedrijf A] , te weten dat gekwalificeerde kandidaten aan de opdrachtgever ter beschikking worden gesteld teneinde de in de deelovereenkomst overeengekomen en gespecificeerde werkzaamheden uit te voeren. Deze inspanningsverplichting omvat naar het oordeel van de kantonrechter niet alleen de beoordeling van de kwalificaties van de voor te stellen kandidaat op papier, maar ook een gedegen inschatting van diens feitelijke geschiktheid om de overeengekomen werkzaamheden uit te voeren, met inachtneming van alle omstandigheden waaronder dat moet gebeuren. In dat licht bezien, komt aan de stelling van [naam bedrijf A] – dat [naam persoon 3] al jaren in dienst is bij [naam bedrijf A] en naar volle tevredenheid bij meerdere opdrachtgevers gedetacheerd is geweest – dan ook geen zelfstandige en zeker geen doorslaggevende betekenis toe.
5.3.10.
Uit de e-mail van 6 februari 2020 van [naam persoon 3] aan [naam persoon 1] (5.3.6.) maakt de kantonrechter op dat [naam persoon 3] in de relatief korte periode - ongeveer twee maanden - dat hij bij [naam bedrijf B] werkte tegen de nodige problemen is opgelopen en dat, mede als gevolg van die problemen, door [naam persoon 3] fouten zijn gemaakt. Zo heeft [naam persoon 3] een aantal van de door [naam bedrijf B] opgesomde fouten in zijn e-mail erkend. Daarnaast heeft [naam bedrijf A] een aantal van de opgesomde en aan [naam persoon 3] toegeschreven fouten niet betwist.
5.3.11.
[naam persoon 3] heeft zijn e-mail aan [naam persoon 1] gestuurd op de laatste dag dat hij bij [naam bedrijf B] werkzaam was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam persoon 1] desgevraagd verklaard dat [naam persoon 3] ook wel eerder aan de bel heeft getrokken. Dat [naam bedrijf A] naar aanleiding van eerdere signalen heeft ingegrepen, is echter gesteld noch gebleken. Gelet op de in zijn algemeenheid geldende zorgplicht die [naam bedrijf A] als opdrachtnemer heeft jegens haar opdrachtgever [naam bedrijf B] , had eerder ingrijpen naar het oordeel van de kantonrechter wel op de weg van [naam bedrijf A] gelegen. Zo had het voor de hand gelegen als [naam bedrijf A] [naam bedrijf B] onder meer had gewezen op de omstandigheden waaronder [naam persoon 3] zijn werk moest verrichten. De kantonrechter neemt daarbij voorts in aanmerking dat [naam persoon 1] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat [naam bedrijf B] met spoed op zoek was naar een payroll consultant die het werk van een volledige werkweek kon doen in slechts drie dagen, dat [naam persoon 3] zijn werkzaamheden voor [naam bedrijf B] begon in de drukste periode van het jaar en dat [naam persoon 3] in die periode ook nog voor een andere opdrachtgever werkzaam was. Onder die omstandigheden had [naam bedrijf A] in het kader van haar zorgplicht jegens [naam bedrijf B] de eerdere signalen van [naam persoon 3] serieus moeten nemen en daarnaar adequaat moeten handelen. Dat heeft [naam bedrijf A] echter nagelaten.
5.3.12.
De kantonrechter neemt daarbij tevens in overweging dat [naam bedrijf B] gelet op al het voorgaande voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [naam persoon 3] - in de praktijk - niet geschikt is gebleken voor de werkzaamheden die van hem in dit specifieke geval gevraagd werden, waarbij wordt opgemerkt dat de ongeschiktheid niet zozeer lijkt te zijn gelegen in de persoon en kwalificaties van [naam persoon 3] als wel in de combinatie van de omstandigheden waaronder hij zijn werk moest doen en het aantal uren per week waarin dat moest gebeuren. De kantonrechter betrekt in zijn oordeel ook de omstandigheid dat [naam bedrijf A] bij [naam bedrijf B] de indruk heeft doen ontstaan dat [naam persoon 3] zonder meer de overeengekomen werkzaamheden kon verrichten, gezien zijn expertise en ervaring. De conclusie van hetgeen hiervoor is overwogen luidt dan ook dat sprake is van een tekortkoming door [naam bedrijf A] in de nakoming van haar verplichtingen die voortvloeit uit de basis- en de deelovereenkomst, te weten het leveren van een gekwalificeerde kandidaat om de in de deelovereenkomst overeengekomen en gespecificeerde werkzaamheden uit te voeren. De in reconventie onder 1. gevraagde verklaring voor recht zal daarom worden afgeven.
Rechtvaardigt die tekortkoming de ontbinding van de basis- en deelovereenkomst?
5.4.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
5.4.1.
In haar e-mails van 20 en 24 januari 2020 aan [naam persoon 6] heeft [naam persoon 2] geschreven dat zij door de fouten van [naam persoon 3] klanten en dus omzet verliest, zodat de goodwill van haar bedrijf in gevaar komt en dat zij namens haar klanten naheffingsaanslagen dient te betalen. Tijdens de mondelinge behandeling is van de zijde van [naam bedrijf A] gesteld dat de fouten van [naam persoon 3] niet worden betwist, maar dat iedereen fouten kan maken, alsmede dat het lijstje van [naam bedrijf B] (zie 5.3.7.) heel algemeen is en dat niet valt in te zien wat de schade is, omdat gemaakte fouten kunnen worden hersteld.
5.4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit de stukken en hetgeen [naam persoon 2] ter zitting heeft toegelicht juist heel specifiek welke fouten [naam persoon 3] heeft gemaakt. Ook is niet onvoorstelbaar dat deze fouten, vanwege de fiscale gevolgen daarvan, [naam bedrijf B] klanten heeft gekost. Hetgeen [naam bedrijf A] ter zitting heeft gesteld kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden aangemerkt als een gemotiveerde betwisting van het standpunt van [naam bedrijf B] over de door haar geleden schade. Daarom dient te worden geoordeeld dat de tekortkoming van voldoende gewicht is om de ontbinding van de basis- en deelovereenkomst te rechtvaardigen. De in reconventie onder 2. gevraagde ontbinding van beide overeenkomsten zal daarom worden toegewezen.
Dient [naam bedrijf A] hetgeen [naam bedrijf B] aan haar heeft betaald terug te betalen?
5.5.
In artikel 6:271 BW is bepaald dat een ontbinding de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen bevrijdt. Voor zover deze reeds zijn nagekomen, blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hen ontvangen prestaties.
5.5.1.
Gelet op de ontbinding van de basis- en deelovereenkomst, komt de grond voor betaling van de drie facturen voor een totaalbedrag van € 6.763,90 te vervallen. Dit betekent dat de vordering in conventie met betrekking tot de hoofdsom zal worden afgewezen. De nevenvorderingen in conventie, te weten vergoeding van de verschenen en toekomstige rente alsmede vergoeding van de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, delen dat lot.
5.5.2.
In reconventie heeft [naam bedrijf B] zich op het standpunt gesteld dat [naam bedrijf A] , gelet op de ontbinding, gehouden is hetgeen [naam bedrijf B] reeds aan [naam bedrijf A] heeft betaald aan haar terug te betalen. [naam bedrijf B] heeft echter niet onderbouwd welke facturen zij aan [naam bedrijf A] heeft betaald. Reeds hierom zal het in reconventie onder 3. gevorderde worden afgewezen.
Heeft [naam bedrijf A] haar aansprakelijkheid voor enige schade terecht uitgesloten?
5.6.
[naam bedrijf A] stelt dat zij in geen enkel geval aansprakelijk is voor schade ten gevolge van een onjuiste selectie van een kandidaat en verwijst daartoe naar artikel 6 van de basisovereenkomst (r.o. 2.3.) en artikel 11.2 van de algemene voorwaarden (r.o. 2.5.).
5.7.
[naam bedrijf B] stelt primair dat zij de algemene voorwaarden vernietigt omdat deze niet aan haar ter hand zijn gesteld.
5.7.1.
Op grond van artikel 6:233, aanhef en onder b, BW dient de gebruiker van de algemene voorwaarden, [naam bedrijf A] in dit geval, voor of bij het sluiten van de overeenkomst de algemene voorwaarden aan de wederpartij te verstrekken, op straffe van vernietigbaarheid van de algemene voorwaarden. Gelet op de betwisting door [naam bedrijf B] , moet [naam bedrijf A] bewijzen dat de algemene voorwaarden aan [naam bedrijf B] zijn verstrekt.
5.7.2.
[naam bedrijf A] heeft er met betrekking tot de toepasselijkheid van haar algemene voorwaarden, naar het oordeel van de kantonrechter, terecht op gewezen dat [naam persoon 2] de basisovereenkomst heeft ondertekend en alle pagina’s van de basisovereenkomst heeft geparafeerd.
5.7.3.
Nu in de basisovereenkomst staat dat [naam persoon 2] , door ondertekening van deze basisovereenkomst verklaart de algemene voorwaarden te hebben ontvangen en met de inhoud ervan bekend en akkoord te zijn (en een gelijkluidende bepaling bovendien ook staat in de deelovereenkomst), heeft [naam bedrijf A] hiermee - gelet op het bepaalde in artikel 157 lid 2 Rv (partijverklaring in akte) - dwingend bewijs geleverd dat de algemene voorwaarden aan [naam bedrijf B] - in de persoon van [naam persoon 2] - ter hand zijn gesteld. [naam bedrijf B] kan de algemene voorwaarden dus niet vernietigen op de grond dat deze niet aan haar ter hand zijn gesteld. Hoewel [naam bedrijf B] uitdrukkelijk tegenbewijs heeft aangeboden, zal de kantonrechter zulks passeren, gelet op hetgeen hierna zal worden geoordeeld omtrent de exoneratie. Het primaire standpunt van [naam bedrijf B] wordt daarom verworpen.
5.8.
Subsidiair stelt [naam bedrijf B] dat een beroep op enig exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat een bedrijf, dat stelt gespecialiseerd te zijn in het ter beschikking stellen van gespecialiseerde mensen, zich juist voor een grove veronachtzaming van haar kerntaak niet kan exonereren.
5.8.1.
[naam bedrijf B] heeft in dit verband terecht verwezen naar hetgeen in artikel 4.2 van de basisovereenkomst is opgenomen, te weten dat [naam bedrijf A] zich, om haar verplichtingen uit hoofde van de basisovereenkomst en deelovereenkomst na te komen, er maximaal voor inspant dat gekwalificeerde kandidaten aan de opdrachtgever ter beschikking worden gesteld om de in de deelovereenkomst overeengekomen en gespecificeerde werkzaamheden uit te voeren. [naam bedrijf A] heeft het standpunt van [naam bedrijf B] , dat het haar kerntaak is om gespecialiseerde mensen ter beschikking te stellen, niet betwist. Het uitvoeren van die kerntaak staat of valt met de selectie van de (on)juiste kandidaat voor een bepaalde opdracht. Met die kerntaak is naar het oordeel van de kantonrechter daarom onverenigbaar dat [naam bedrijf A] in artikel 11.2 van haar algemene voorwaarden aansprakelijkheid voor enige schade ten gevolge van een onjuiste selectie van een arbeidskracht uitsluit. Daarbij betrekt de kantonrechter ook de omstandigheid dat [naam bedrijf A] alleen [naam persoon 3] als geschikte kandidaat heeft voorgesteld, zodat [naam bedrijf B] geen keuzemogelijkheden voorgelegd kreeg.
5.8.2.
De conclusie is dan ook dat het beroep van [naam bedrijf A] op de exoneratie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen stand houdt. [naam bedrijf A] is daarom aansprakelijk voor de door [naam bedrijf B] geleden schade.
Heeft [naam bedrijf B] de door haar gestelde schade voldoende onderbouwd?
5.9.
Voor verwijzing naar de schadestaatprocedure is voldoende dat de mogelijkheid van schade aannemelijk is. De kantonrechter acht het aannemelijk dat er sprake is van schade, nu [naam bedrijf B] heeft gesteld dat zij klanten is kwijtgeraakt en dus omzet is misgelopen en tevens dat zij namens haar klanten naheffingsaanslagen dient te betalen. [naam bedrijf A] heeft dit niet (gemotiveerd) betwist. De stelling van [naam bedrijf A] dat haar aansprakelijkheidsverzekeraar de zaak niet in behandeling heeft genomen vanwege onvoldoende bewijs, is in deze procedure niet relevant nu de verzekeraar daarin een eigen afweging maakt. De te verwachten omvang van de schade is in de onderhavige procedure echter onderbelicht gebleven. De stelling van [naam bedrijf B] , dat de schade per juni 2020 € 12.151,84 bedraagt, vindt geen steun in de tot op heden ingebrachte stukken. Het ligt, mede om proceseconomische redenen, voor de hand die gestelde schade in de schadestaatprocedure aan de orde te laten komen.
5.10.
Voor het bepalen van de omvang van die schade zal dus, zoals in reconventie onder 4. gevorderd, worden verwezen naar de schadestaatprocedure. Het in reconventie onder 5. gevorderde voorschot ad € 12.500,- zal de kantonrechter echter geheel afwijzen, omdat op dit moment - gelet op het gebrek aan nadere onderbouwing door [naam bedrijf B] , hetgeen wel van haar verwacht had mogen worden - nog onduidelijk is op welk bedrag de door [naam bedrijf B] geleden schade ongeveer zal uitkomen.
5.11.
[naam bedrijf A] wordt als de zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam bedrijf B] worden vastgesteld op € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 311,00 per punt).

6..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
wijst de vorderingen af;
in reconventie
verklaart voor recht dat [naam bedrijf A] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming
van haar verplichtingen uit de overeenkomsten;
ontbindt de tussen partijen gesloten overeenkomsten;
veroordeelt [naam bedrijf A] om aan [naam bedrijf B] te voldoen een schadevergoeding nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
in conventie en reconventie
veroordeelt [naam bedrijf A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam bedrijf B] vastgesteld op € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478