ECLI:NL:RBROT:2021:2742

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
8946968 CV EXPL 20-47602
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia en een huurder, aangeduid als [naam gedaagde]. De huurder had een huurachterstand van meer dan vijf maanden, en de verhuurder vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De huurder was niet verschenen op de zitting en had geen bewijsstukken overgelegd met betrekking tot zijn financiële situatie of schuldhulpverlening. De kantonrechter oordeelde dat de huurachterstand, die was opgelopen tot € 3.740,23, voldoende grond vormde voor ontbinding van de huurovereenkomst. De kantonrechter overwoog dat het niet tijdig betalen van huur een essentiële tekortkoming is die ontbinding rechtvaardigt. De huurder had geen onderbouwing gegeven voor zijn betalingsproblemen en er was geen uitzicht op verbetering. De rechter heeft de vordering van Vestia toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en de huurder veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de huurder veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8946968 CV EXPL 20-47602
uitspraak: 26 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 15 december 2020,
gemachtigde: mr. E.L.B. Hundscheidt te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Vestia” respectievelijk “ [naam gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [naam gedaagde] ;
 het tussenvonnis van 18 januari 2021, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 de (fax-)brief van Vestia van 17 februari 2021, met productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 februari 2021. Namens Vestia is verschenen mr. G. Meijerink, kantoorgenoot van de gemachtigde. [naam gedaagde] is niet verschenen.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
Tussen Vestia als verhuurder en [naam gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). De huurprijs is bij vooruitbetaling verschuldigd en bedraagt thans € 743,76 per maand.
2.2.
[naam gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan.
2.3.
Bij brief van 16 oktober 2020 heeft de incassogemachtigde van Vestia [naam gedaagde] aangemaand het op dat moment openstaande bedrag van € 1.508,95 binnen een termijn van 14 dagen vanaf de dag nadat deze brief bij hem is bezorgd te voldoen, bij gebreke waarvan buitengerechtelijke incassokosten van € 226,34 (exclusief € 47,53 aan btw), in rekening zullen worden gebracht.

3..Het geschil

3.1.
Vestia heeft bij dagvaarding gevorderd dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- wordt ontbonden, althans ontbonden verklaard, de huurovereenkomst tussen partijen, met veroordeling van [naam gedaagde] om binnen drie dagen na betekening van het te wijzen vonnis de
woonruimte aan de [adres] staande en gelegen te Rotterdam met al de zijnen/haren en het zijne/hare te ontruimen en te verlaten en door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Vestia te stellen;
- [naam gedaagde] wordt veroordeeld om aan Vestia te betalen, de verschuldigde som van € 3.279,42, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 2.996,47, vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
- [naam gedaagde] wordt veroordeeld om aan Vestia te betalen, de verschuldigde som van € 743,76 voor ieder(e) maand, te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging, te rekenen vanaf 1 januari 2021 zolang [naam gedaagde] in gebreke blijft met ontruiming van het gehuurde, een gedeelte van een maand, te rekenen voor een hele;
- [naam gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen verschotten en een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van Vestia, te vermeerderen met btw, behoudens btw over het verschuldigde griffierecht.
3.2.
Aan haar vordering heeft Vestia - samengevat en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. [naam gedaagde] is in gebreke gebleven met betaling van de huur. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding bestond een huurachterstand van € 2.996,47, berekend tot 1 januari 2021. Vestia vordert over dit bedrag tevens de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de dag van dagvaarding, alsmede het bedrag van € 9,08 aan verschenen wettelijke rente, gerekend vanaf de dag van verzuim tot de dag van dagvaarding. De huurachterstand rechtvaardigt ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Nu [naam gedaagde] ondanks aanmaning niet heeft betaald maakt Vestia op grond van artikel 6:96 lid 2 sub c BW tevens aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten van € 226,34 (exclusief € 47,53 btw). Tot slot vordert Vestia € 743,76 per maand aan huur/gebruiksvergoeding vanaf de maand januari 2021 tot en met de maand van de ontruiming.
3.3.
[naam gedaagde] heeft de vordering erkend en heeft daarnaast het volgende aangevoerd. Er is beslag gelegd op zijn loon en hierdoor is hij in de problemen gekomen. Hij weet dat hij moet betalen, maar hij kon niet betalen. [naam gedaagde] heeft inmiddels contact gehad met schuldhulpverlening.

4..De beoordeling

4.1.
In haar nadere (fax-)brief heeft Vestia, onder overlegging van een specificatie, gesteld dat de huurachterstand is opgelopen tot een bedrag van € 3.740,23, berekend tot en met de maand februari 2021. Nu [naam gedaagde] niet ter zitting is verschenen en de verschuldigdheid en de hoogte van dit bedrag niet heeft betwist, zal de kantonrechter in rechte uitgaan van de juistheid daarvan en zal hij dit bedrag toewijzen.
4.2.
Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van zijn verbintenissen, aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te (doen) ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Het betalen van de huur heeft daarbij te gelden als één van de essentiële verplichtingen van de huurder die voortvloeit uit de huurovereenkomst. Bij de beantwoording van de vraag of de ontbinding is gerechtvaardigd, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.3.
De huurachterstand bedraagt ruim vijf maanden, hetgeen in beginsel ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Het is aan [naam gedaagde] om te onderbouwen waarom deze tekortkoming niet zou moeten leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst. De door [naam gedaagde] gestelde oorzaak voor het ontstaan van de huurachterstand - wat daar verder ook van zij - ligt echter in zijn risicosfeer en kan hij niet aan Vestia tegenwerpen. Daar komt bij dat de lopende huur niet iedere maand (tijdig) wordt betaald, hetgeen blijkt uit de recente specificatie van Vestia waarop terugboekingen van automatische incasso’s staan vermeld. Bovendien is er geen concreet uitzicht op het inlopen van de huurachterstand. Weliswaar heeft [naam gedaagde] - naar gesteld - contact opgenomen met de schuldhulpverlening, maar hij heeft daarvan verder geen stukken overgelegd en is ook niet verschenen op de mondelinge behandeling om een en ander toe te lichten.
4.4.
Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet van Vestia worden verlangd dat de huurovereenkomst gecontinueerd wordt. Daarom zal de kantonrechter de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toewijzen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn in redelijkheid wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
4.5.
De gevorderde gebruikersvergoeding van € 743,76 zal vanaf de maand maart 2021 worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde tot 15 december 2020 verschenen wettelijke rente ad € 9,08 alsmede de wettelijke rente vanaf die datum tot de dag der algehele voldoening zal, als niet weersproken en op de wet gegrond, worden toegewezen.
4.7.
Vestia maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. De in 2.3 bedoelde brief voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW en het gevorderde bedrag van € 273,87 (inclusief btw) - gebaseerd op de toenmalige hoofdsom van € 1.508,95 - is conform het Besluit berekend. Dit bedrag zal dan ook worden toegewezen.
4.8.
[naam gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia worden vastgesteld op € 609,96 aan verschotten (€ 102,96 aan dagvaardingskosten en € 507,00 aan griffierecht) en € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 218,00 per punt).

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [naam gedaagde] om aan Vestia te betalen € 4.023,18 (aan achterstallige huur berekend tot en met de maand februari 2021, verschenen wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 3.740,23 vanaf 15 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [naam gedaagde] om binnen 14 dagen na de uitspraak van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [naam gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt [naam gedaagde] om aan Vestia te betalen € 743,76 met ingang van de maand maart 2021 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 609,96 aan verschotten en € 436,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478