ECLI:NL:RBROT:2021:2732

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
C/10/613291 / KG ZA 21-108
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning na echtscheiding met toepassing van Koopgarantbepalingen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen een vrouw en een man die van 1 september 2010 tot 5 april 2019 met elkaar gehuwd zijn geweest. De vrouw vordert dat de man medewerking verleent aan de juridische levering van zijn aandeel in de woning, die onder erfpacht staat en bezwaard is met een hypotheek. De woning is in 2010 aangekocht onder de Koopgarantbepalingen, die een waardedrukkend effect hebben bij verkoop. De rechtbank heeft eerder in een beschikking van 22 november 2018 de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de gemeenschap gelast, waarbij de vrouw de woning toebedeeld kreeg onder bepaalde voorwaarden.

De vrouw heeft in het kort geding aangevoerd dat de man onterecht geen medewerking verleent aan de overdracht van zijn aandeel in de woning, waardoor zij onnodige kosten heeft moeten maken. De man heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd dat de vrouw haar medewerking verleent aan de toedeling van de woning aan haar, onder de voorwaarden van de eerdere beschikking. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen het erover eens zijn dat de woning aan de vrouw moet worden toebedeeld, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de berekening van de (over)waarde van de woning in het licht van de Koopgarantbepalingen.

De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk de vorderingen van de vrouw toegewezen, waarbij de man verplicht wordt om binnen één maand na betekening van het vonnis zijn medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandeel in de woning aan de vrouw. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De vorderingen in reconventie van de man zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613291 / KG ZA 21-108
Vonnis in kort geding van 25 maart 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.J. Coxon te Utrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. K.Y. van Oosten te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 februari 2021, met producties en aanvullende producties;
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 11 maart 2021;
  • de pleitnota van de man.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn van 1 september 2010 tot 5 april 2019 met elkaar gehuwd geweest. Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft gerechtigd tot (het recht van erfpacht op) de woning aan de [adres] (hierna: de Woning). De Woning is bezwaard met een recht van hypotheek.
2.2.
De Woning is in 2010 door partijen tegen een gereduceerde koopprijs aangekocht van Stichting Woonbron. In de koopovereenkomst is uitvoering gegeven aan de zogenoemde Koopgarantbepalingen. Op grond van deze regeling dient bij verkoop Woonbron de Woning terug te kopen waarbij de prijs op grond van de Koopgarantregeling wordt bepaald. Hierbij deelt Woonbron in de winst respectievelijk het verlies door de marktontwikkelingen en moet de bij de koop aan partijen verleende korting worden verrekend.
2.3.
Bij beschikking van 22 november 2018 (hierna: de Beschikking) heeft deze rechtbank tussen partijen de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap gelast. Met betrekking tot de verdeling van de Woning heeft de rechtbank in rov. 2.4.4. het volgende overwogen:

Partijen hebben ter zitting de volgende verdeling afgesproken:
  • de echtelijke woning (...) wordt na taxatie aan de vrouw toebedeeld, zulks onder de verplichting de helft van de overwaarde van de woning aan de man te betalen, de op de woning rustende hypothecaire geldlening (...) geheel voor haar rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de man te doen laten ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid van voormelde hypothecaire geldlening;
  • indien de vrouw binnen drie maanden na heden de financiering van de overname van de woning van de man niet rondkrijgt, dient de woning te worden verkocht aan derden;
2.4.
Tegen de Beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
2.5.
Tussen december 2018 en mei 2019 hebben partijen via hun advocaten met elkaar onderhandeld over de afwikkeling van de verdeling van de Woning. In dit kader heeft de vrouw de Woning laten taxeren. Hierbij heeft de vrouw voorgesteld dat de man bij verdeling een bedrag van € 8.000,- zou krijgen, zijnde de helft van de (destijds aangenomen) overwaarde minus een verrekening ter zake van inboedel. De man heeft niet met dit voorstel ingestemd.
2.6.
Bij e-mail van 30 augustus 2019 heeft de advocaat van de vrouw een nieuw voorstel gedaan, waarbij rekening is gehouden met de koopgarantbepalingen. Op grond van dit voorstel diende de man bij verdeling een bedrag van € 5.018,45 aan de vrouw te betalen.
2.7.
Bij e-mail van 10 augustus 2020 heeft de advocaat van de man de vrouw gesommeerd medewerking te verlenen aan de verdeling van de Woning.
2.8.
Bij e-mail van 7 december 2020 heeft de advocaat van de vrouw de man verzocht medewerking te verlenen aan de verdeling van de Woning op de eerder door haar voorgestelde wijze, waarbij de vrouw een vordering heeft op de man. In deze e-mail heeft de advocaat van de vrouw verklaard dat zij bereid is om over die vordering “passende afspraken” te maken.

3..Het geschil in conventie en in reconventie

3.1.
In conventie vordert de vrouw, samengevat: de man te veroordelen om binnen één maand na betekening dit vonnis volledige medewerking te verlenen aan de juridische levering van zijn aandeel in de Woning aan de vrouw, zulks door tussenkomst van een door eiseres aan de wijzen notaris en met bepaling dat bij gebreke van die medewerking dit vonnis de voor de eigendomsoverdracht noodzakelijke rechtshandeling(en) van de man op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW vervangt, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt de vrouw het volgende ten grondslag.
Daags na de Beschikking heeft de vrouw een taxatie van de Woning laten uitvoeren. Daarnaast heeft zij een offerte gekregen van de hypotheekbank waarmee zij de hypotheek kan oversluiten. Ook heeft zij een notaris bereid gevonden om de overdracht van het aandeel van de man te realiseren. De man heeft ten onrechte geen medewerking verleend aan de overdracht, waardoor de vrouw onnodig kosten heeft moeten maken.
Bij het bepalen van de overwaarde van de Woning moet rekening gehouden worden met de Koopgarantbepalingen. Aangezien de man ten onrechte heeft geweigerd mee te werken aan de verdeling, heeft de vrouw recht op en belang bij toewijzing van haar vordering. Daarnaast dient de man te worden veroordeeld in de proceskosten.
3.3.
De man voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.4.
In reconventie vordert de man, samengevat, de vrouw te veroordelen om binnen vier weken na heden haar medewerking te verlenen aan de toedeling van de woning aan haar onder de voorwaarden zoals vermeld in rov. 2.4.4 van de Beschikking, inhoudende dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op de woning rustende hypotheek én de vrouw aan de man de helft van de op de woning rustende overwaarde voldoet, waarbij allereerst een nieuwe taxatie van de waarde van de woning zal worden uitgevoerd en te bepalen dat, bij gebreke van medewerking van de vrouw binnen de hiervoor gestelde termijn, de man gemachtigd wordt om de woning te gelde te maken en in
dat kader alles te doen wat voor verkoop en levering aan een derde noodzakelijk is, een en ander met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.5.
Aan deze vordering legt de man het volgende ten grondslag.
De man wenst dat de Woning wordt verdeeld overeenkomstig de Beschikking, die inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan. Pas negen maanden na de Beschikking heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de Koopgarantregeling diende te worden toegepast. Dat de vrouw nu een andere verdeling wenst, doet niet af aan het feit dat zij uitvoering dient te geven aan de (onherroepelijke) Beschikking.
3.6.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie lenen deze zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de Woning conform de Beschikking wordt toebedeeld aan de vrouw. Dit betekent dat de man zijn aandeel in de woning aan de vrouw moet overdragen. Ook dit is tussen partijen niet in geschil. Partijen zijn verdeeld over de vraag hoe de (over)waarde van de Woning van de Woning moet worden berekend. Tussen partijen is niet in geschil dat de Koopgarantbepalingen meebrengen dat de Woning bij verkoop moet worden aangeboden aan Woonbron tegen een prijs die lager is dan de marktwaarde bij een vrije verkoop.
4.3.
Gelet op deze overeenstemming over de toedeling van de Woning, bestaat op dit moment geen grond voor oplegging van voorzieningen die strekken tot verkoop en levering van de Woning. Uit niets blijkt voorts dat de vrouw niet aan verkoop zou meewerken, indien zij alsnog niet in staat zou zijn om de Woning over te nemen. Dit betekent dat de in reconventie gevorderde machtiging – nog afgezien dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een gewichtige reden in de zin van artikel 3:174 BW – wordt afgewezen.
4.4.
Aangezien partijen het dus feitelijk eens zijn over de toedeling van de Woning aan de vrouw, ligt ter beoordeling voor of hiertoe een nieuwe taxatie is aangewezen, zoals de man heeft gevorderd, en van welke waarde van de Woning (vervolgens) moet worden uitgegaan.
4.5.
In de Beschikking heeft de rechtbank – conform de afspraak van partijen – beslist dat de vrouw na taxatie de helft van de overwaarde van de Woning aan de man moet vergoeden. In de Beschikking is geen rekening gehouden met de Koopgarantbepalingen en de Beschikking vermeldt ook niet dat het moet gaan om de vrije verkoopwaarde. Dit betekent dat uit de Beschikking niet kan worden afgeleid hoe de overwaarde moet worden berekend. Als uitgangspunt geldt dat bij een verdeling wel rekening dient te worden gehouden met de Koopgarantbepalingen en de hieruit voortvloeiende korting. Indien geen rekening gehouden wordt met de korting, zou dat ertoe leiden dat de man wordt overbedeeld. In dat geval zou de vrouw met de man immers moeten afrekenen op basis van de waarde op de vrije markt, terwijl de vrouw daartegenover een aandeel verwerft met een aanzienlijk lagere waarde. Indien dat de bedoeling van partijen was geweest, had het in de rede gelegen om daarover uitdrukkelijke afspraken te maken. De man heeft niet gesteld of aannemelijk gemaakt dat dat het geval is geweest. Het is eerder aannemelijk dat de bijzonderheid van de Koopgarantbepalingen ten tijde van de echtscheidingsprocedure over het hoofd is gezien. Het feit dat de vrouw na de Beschikking in haar eerste voorstel geen rekening heeft gehouden met de Koopgarantbepalingen, maakt dit niet anders. De man heeft dit voorstel trouwens niet geaccepteerd.
4.6.
In dit kort geding heeft de vrouw geen aanspraak gemaakt op de door haar becijferde onderwaarde. Nog afgezien van de vraag of een nieuwe peildatum zou moeten worden aangehouden, is niet gesteld of aannemelijk geworden dat een nieuwe taxatie ertoe zal leiden dat er alsnog een overwaarde zal ontstaan waardoor de man een vordering op de vrouw krijgt. Gelet hierop heeft de man geen belang bij de door hem gevorderde taxatie. Het belang van beide partijen om uitvoering te geven aan de verdeling weegt in dit geval zwaarder. Indien partijen na verdeling menen over en weer nog iets van elkaar te vorderen te hebben, is een nieuwe procedure aangewezen.
4.7.
De slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen in reconventie worden afgewezen. De vorderingen in conventie worden op de hierna vermelde wijze toegewezen, zulks onder de verplichting dat de vrouw de hypothecaire geldlening geheel voor haar rekening dient te nemen en als eigen schuld moet voldoen en de man moet doen uit ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor deze geldlening.
4.8.
In het feit dat partijen met elkaar gehuwd zijn geweest ziet de voorzieningenrechter zowel in conventie als in reconventie aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. Voor de door de vrouw gevorderde proceskostenveroordeling is onvoldoende grond. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de onduidelijkheid over de bepaling van de (over)waarde door toedoen van beide partijen is ontstaan.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie:
5.1.
veroordeelt de man om binnen één maand na betekening van dit vonnis zijn volledige medewerking te verlenen aan de levering van zijn aandeel in de Woning aan de vrouw, zulks door tussenkomst van de door de vrouw aan te wijzen notaris, een en ander onder de voorwaarde dat de vrouw de op de woning rustende hypothecaire geldlening geheel voor haar rekening neemt en als eigen schuld voldoet en de man doet ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid van voormelde hypothecaire geldlening,
5.2.
bepaalt dat indien de man die medewerking niet verleent, dit vonnis zo nodig in de plaats treedt van die medewerking en/of handtekening van de man,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie:
5.6.
wijst het gevorderde af;
5.7.
compenseert de kosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021. Het vonnis is ondertekend door mr. P. de Bruin.
3077/1980