ECLI:NL:RBROT:2021:2707

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
10-208306-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing en bewezenverklaring van dwang en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van afpersing, dwang en poging tot zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de afpersing, omdat niet kon worden bewezen dat hij het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangever had gedwongen om een vriendin te bellen en een ontmoeting met haar te regelen, wat wettig en overtuigend bewezen werd geacht. De verdachte had de aangever bedreigd en geweld gebruikt, wat leidde tot de bewezenverklaring van dwang. Daarnaast werd de poging tot zware mishandeling bewezen verklaard, omdat de verdachte de aangever met een boksbeugel tegen het hoofd had geslagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 101 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure, wat leidde tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-208306-18
Datum uitspraak: 23 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
raadsvrouw mr. A. Foppen, advocaat te Harderwijk.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. B. van Heemst, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 101 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd, alsmede een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen hechtenis;
  • opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan afpersing.
De aangever heeft verklaard uit angst zijn telefoon aan de verdachte te hebben gegeven. Voorts heeft de verdachte op de terechtzitting verklaard dat hij inderdaad aan de aangever zijn telefoon heeft gevraagd en dat hij zich kan voorstellen dat iemand die net flink is geslagen en vervolgens door dezelfde persoon wordt gevraagd om zijn telefoon af te geven, dit uit angst doet.
4.1.2.
Beoordeling
Om tot een bewezenverklaring van afpersing als bedoeld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) te kunnen komen, dient te worden bewezen dat de verdachte het oogmerk had om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. Onder bevoordelen als bedoeld in dit artikel wordt volgens vaste jurisprudentie verstaan: elke verbetering van de positie, mits deze verbetering (dit voordeel)
economische waardeheeft.
In het onderhavige geval heeft de verdachte - nadat hij de aangever heeft geslagen - de aangever gevraagd zijn telefoon af te geven om te voorkomen dat de aangever telefonisch hulp zou zoeken. Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een voordeel met enige economische waarde. Van het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling als bedoeld in artikel 317 Sr is dan ook geen sprake. De rechtbank zal de verdachte van dit feit vrij spreken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 3 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering t.a.v. het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.2.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw is vrijspraak bepleit ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde dwang en de onder 2 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Hiertoe is het volgende aangevoerd.
De verdachte heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde ontkend dat hij de aangever door middel van (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid heeft gedwongen om [naam 1] te bellen dan wel een ontmoeting met haar te regelen. Allereerst blijkt niet uit de verklaring van de aangever dat sprake was van een situatie waarin de handelingen van de verdachte van zodanige aard waren dat zij in de gegeven omstandigheden leidden tot een zodanige psychische druk bij de aangever dat hij hieraan geen weerstand kon bieden. Bovendien blijkt niet uit de verklaring van de aangever dat de handelingen van de verdachte hebben gemaakt dat hij uiteindelijk [naam 1] heeft gebeld. Daarnaast lopen de verklaringen omtrent de dwang en het vermeende geweld en het doel daarvan uiteen.
De verdachte heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde bekend de aangever te hebben mishandeld. De verdachte heeft echter ontkend dat hij hierbij een boksbeugel heeft gebruikt en doelbewust op het hoofd van de aangever heeft geslagen, waardoor geen sprake is van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dat verdachtes opzet hier wel op zou zijn gericht, blijkt niet uit het dossier. Alleen getuige [naam getuige 1] heeft verklaard gezien te hebben dat de verdachte met een boksbeugel heeft geslagen. Bovendien is bij de verdachte geen boksbeugel aangetroffen en is op het oog van de aangever geen letsel aangetroffen dat past bij mishandeling met een boksbeugel.
4.2.2.
Beoordeling en conclusie
Dwang
Uit de verklaring van de aangever blijkt dat hij uit angst [naam 1] heeft gebeld en een ontmoeting met haar heeft geregeld, nadat de verdachte geweldshandelingen heeft verricht en heeft gedreigd met geweld. Zo heeft de aangever verklaard dat hij bang werd, nadat de verdachte heeft gedreigd aangevers telefoon te vernielen, en uiteindelijk besloot 112 te bellen. De verdachte heeft ter terechtzitting ook bekend te hebben gedreigd met het vernielen van aangevers telefoon. Dat de aangever 112 heeft gebeld wordt door de verdachte [naam medeverdachte] bevestigd. Voorts heeft de aangever verklaard dat hij zag en voelde dat de verdachte zijn telefoon uit zijn handen sloeg en dat de verdachte de aangever wegduwde. Volgens de verklaring van [naam medeverdachte] gooide de verdachte de aangever op dat moment op de grond. Hierna heeft de aangever met [naam 1] afgesproken bij metrostation Dijkzigt.
De rechtbank acht de dwang op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
Poging tot zware mishandeling
Ter discussie staat of de verdachte de aangever al dan niet met een boksbeugel heeft geslagen. De vaststelling hiervan is van belang voor de beantwoording van de vraag of de verdachte de aangever heeft mishandeld dan wel heeft gepoogd zwaar te mishandelen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gehoord en op korte afstand heeft gezien dat de verdachte de aangever met een boksbeugel sloeg
.Hij herkende het voorwerp als zijnde een boksbeugel en de getuige heeft in zijn verklaring ook een beschrijving van de boksbeugel gegeven. De getuige heeft voorts verklaard dat hij tegen de verdachte heeft gezegd dat hij zijn boksbeugel af moest doen. Dit komt overeen met de verklaring van de aangever, inhoudende dat hij iemand hoorde roepen dat de verdachte een boksbeugel in zijn hand had en dat hij daarna voelde dat hij werd geslagen. Verder heeft de getuige verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte van de bar afsprong en tijdens deze afsprong de aangever hard, met de boksbeugel, tegen de linker zijkant van zijn hoofd raakte. Tot slot heeft hij verklaard dat het geluid hiervan leek op het geluid van metaal dat op bot werd geslagen. Deze getuigenverklaring wordt ondersteund door de verklaringen van de verdachte [naam medeverdachte] en getuige [naam getuige 2] . Beiden hebben een boksbeugel in het bezit van de verdachte gezien.
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte [naam medeverdachte] en de getuigen geen belang hebben om te liegen. Het gaat immers om twee onafhankelijke getuigen en zelfs een vriend van de verdachte. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte bij het slaan tegen het hoofd van de aangever een boksbeugel heeft gebruikt. Dat bij de verdachte geen boksbeugel is aangetroffen en dat bij de aangever geen letsel is aangetroffen passend bij het slaan met een boksbeugel, maakt dit niet anders.
Door met een boksbeugel tegen het hoofd te slaan is, naar algemene ervaringsregels, de kans aanmerkelijk dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zal oplopen, nu het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is met vitale lichaamsfuncties. Ook is deze manier van slaan zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit volgt dat de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op20 oktober 2018 te Rotterdam, een ander, te weten [naam slachtoffer] ,
door geweld en door bedreiging met geweldgericht tegen die [naam slachtoffer] ,
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het bellen naar en regelen van een ontmoeting met ' [naam 1] ', door
- het afpakken van de telefoon van die [naam slachtoffer] en
- het duwen en op de grond gooien van die [naam slachtoffer] en
- het dreigen de telefoon van die [naam slachtoffer] te vernielen;
2.
hij op 20 oktober 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een boksbeugel tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
de meerdaadse samenloop van
(feit 1:)
een ander door geweld en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen,
(feit 2:)
poging tot zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft de aangever gedwongen om een vriendin te bellen en een ontmoeting met haar te regelen teneinde een conflict te beslechten. Hij heeft hem daarbij zodanig agressief bejegend dat de aangever zich genoodzaakt zag 112 te bellen en later een restaurant in te vluchten. De verdachte heeft de aangever ook gepoogd zwaar te mishandelen door in dat restaurant, waar op dat moment ook kinderen zaten te eten, achter de aangever aan te gaan en hem met een boksbeugel tegen het hoofd te slaan om hem vervolgens weer te dwingen met hem mee te gaan. Deze gedragingen zijn voor de aangever zeer beangstigend geweest. Bovendien roepen dergelijke feiten, nu deze zich in een openbare ruimte hebben afgespeeld, gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving op.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
18 februari 2021. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
De verdachte heeft veel meegemaakt in zijn jonge leven. Om de pijn te verzachten wendde hij zich een korte periode tot dagelijks middelengebruik. Sinds drie jaar is hij vrij van het gebruik van middelen en sinds kort heeft hij zicht gewend tot het christelijke geloof waarin hij rust vindt.
Sinds de pleegdatum van het ten laste gelegde is de verdachte niet meer met justitie in aanraking gekomen. Sinds kort is de verdachte niet meer dakloos en woont hij bij een begeleide woonvorm.
De verdachte heeft zelf de hulpvraag om aan zijn agressieproblematiek te werken, waar nog winst in is te behalen. Hij staat open voor begeleiding en hulpverlening en wil werken aan een betere toekomst.
Het recidiverisico wordt ingeschat als laag, het risico op letselschade als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden als laag.
De reclassering adviseert, in geval van een bewezenverklaring, oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het ondergaan van een ambulante behandeling en het verblijven bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang.
Psycholoog [naam 2] , heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
24 december 2018. Dit rapport houdt onder andere het volgende in.
Bij de verdachte is geen sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, maar wel van een gebrekkige persoonlijkheids- en identiteitsontwikkeling, met daarnaast beperkingen op het gebied van impulscontrole, agressieregulatie en frustratietolerantie. Dit was ook het geval ten tijde van het ten laste gelegde. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Op het moment dat de verdachte in een situatie komt die hem ernstig frustreert of waarin hij zich voelt aangevallen, kan hij zich niet altijd voldoende beheersen en wordt hij al snel overspoeld door emoties waardoor hij heftiger kan reageren dan nodig of strikt noodzakelijk is. Achteraf heeft de verdachte hier spijt van, maar op het moment zelf schiet zijn impulscontrole tekort. Dit leidt tot het advies om het ten laste gelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De gedragsdeskundige merkt op dat de keuze om een boksbeugel bij zich te hebben in voldoende vrijheid kon worden gemaakt.
Het risico van recidive wordt als matig tot hoog ingeschat, vooral ook omdat de verdachte niet iedere situatie die hij tegenkomt adequaat zal kunnen hanteren en er vooralsnog een risico is dat er verkeerde keuzes worden gemaakt door hemzelf of door mensen met wie hij omgaat. De stabiliteit in zowel emotie als gedrag kent in geval van de verdachte beperkingen, die niet op korte termijn zijn verdwenen en/of met een gerichte therapeutische benadering met succes kunnen worden aangepakt.
Als beschermende functies in de persoonlijkheid of het functioneren, dienen hierbij in ogenschouw te worden genomen dat de verdachte deels de verantwoordelijkheid neemt omtrent zijn eigen gedrag in deze zaak en daarover zijn afkeuring uitspreekt. Er is geen sprake van ernstige pathologie en er is geen apert negatieve houding ten opzichte van autoriteit.
Als contextuele, situatieve of andere condities dienen hierbij in ogenschouw te worden genomen dat de verdachte in zijn vrije tijd vooral naar jongeren toetrekt die als lotgenoot kunnen worden bestempeld en die vaak eveneens een instellingsverleden hebben. Hier zou een (wederkerige) verkeerde invloed van uit kunnen gaan en tevens kunnen bepaalde situaties hierdoor eerder escaleren.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Nu de conclusie van de psycholoog gedragen wordt door diens bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht. Bij de verdachte bestond ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Voorts komt de rechtbank tot de conclusie dat bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 21 oktober 2018 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 21 oktober 2018 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim twee jaar en vijf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van vijf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank komt hierbij uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de verdachte wordt vrijgesproken van de ten laste gelegde afpersing.
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten. De rechtbank ziet aanleiding hierin mee te gaan, in die zin dat de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel niet uitgaat boven de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast is een forse werkstraf op zijn plaats.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63, 284 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 101 (honderdeen) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland en zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde zal zich laten behandelen door forensisch psychiatrische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter
als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
de veroordeelde zal verblijven bij Fivoor, De Blink of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren,waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. A.A. Kalk en C. Laukens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Lobs-Tanzarella, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Rotterdam, een ander, te weten [naam slachtoffer] ,
door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [naam slachtoffer] ,
wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het bellen naar en/of regelen van een ontmoeting met ' [naam 1] ' en/of het
geven van de code van zijn telefoon, door
- het afpakken en/of uit de handen slaan van de telefoon van die [naam slachtoffer] en/of
- het duwen en/of op de grond gooien/duwen van die [naam slachtoffer] en/of
- het dreigen de telefoon van die [naam slachtoffer] te vernielen;
2.
primair
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, meermalen op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Rotterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, meermalen op/tegen het hoofd van die [naam slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
3.
hij op of omstreeks 20 oktober 2018 te Rotterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam slachtoffer] toebehoorde, door
die [naam slachtoffer] al dan niet met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, op/tegen het been en/of de schouders en/of de rug en/of de ribben, althans het lichaam, te
slaan en/of te stompen.