ECLI:NL:RBROT:2021:2699

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
10/190840-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging en mishandeling wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging en subsidiaire mishandeling. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 22 december 2015, waarbij de verdachte zou hebben deelgenomen aan geweld tegen twee slachtoffers. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van drie dagen. De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet tot niet-ontvankelijkheid leidde, ondanks de lange tijd die het dossier stil had gelegen.

De rechtbank beoordeelde vervolgens de bewijsvoering. De officier van justitie baseerde zich op getuigenverklaringen en aangiftes van de slachtoffers, maar de rechtbank oordeelde dat de herkenning van de verdachte door de slachtoffers onvoldoende betrouwbaar was. Er was geen ondersteunend bewijs dat de betrokkenheid van de verdachte bij het geweld kon bevestigen. De verdachte had van meet af aan ontkend betrokken te zijn geweest bij het incident. Gezien het gebrek aan bewijs sprak de rechtbank de verdachte vrij van zowel de openlijke geweldpleging als de subsidiaire mishandeling.

Daarnaast werd de benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank veroordeelde de benadeelde partij in de kosten van de verdediging, die op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. A. Boer als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/190840-18
Datum uitspraak: 19 maart 2021
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsman mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. W.L. van Prooijen, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het plegen van openlijk geweld in vereniging tegen personen, met uitzondering van de handelingen die zien op het slaan/stompen met een boksbeugel, althans een hard voorwerp;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen met aftrek van voorarrest.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte vanwege de ruime overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zou – ondanks de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad – een signaal moeten afgeven door het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast, dat het ten laste gelegde feit zou zijn gepleegd op 22 december 2015. Uit het politiedossier blijkt dat de verdachte in verzekering is gesteld op 17 januari 2017 en dat de laatste onderzoekshandeling is verricht op 28 januari 2017. Het dossier heeft inderdaad een zeer lange tijd stil gelegen, waarvoor de officier van justitie ook geen verklaring kon geven.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt echter dat overschrijding van de redelijke termijn niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. De rechtbank ziet, ondanks de zeer lange periode waarin er niets met het dossier is gedaan, geen aanleiding om daarvan af te wijken.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Vrijspraak
5.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging en baseert zich hierbij op de aangiftes van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] , de verklaringen van de forensische artsen van het letsel bij de aangevers en de herkenning van de verdachte op een foto door de aangever [naam slachtoffer 1] en de verklaring van de getuige [naam getuige] .
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte op 22 december 2015 openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen de slachtoffers [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] (het primair ten laste gelegde), dan wel deze slachtoffers heeft mishandeld (het subsidiair ten laste gelegde).
De getuige [naam getuige] heeft na het plaatsvinden van het incident de aangever [naam slachtoffer 1] geappt en aangegeven dat twee van de drie daders een Facebookaccount hadden. Vervolgens heeft aangever [naam slachtoffer 1] verklaard dat hij bij het zien van het account ‘‘
[naam account] ’’de man voor honderd procent herkende als één van de daders.
De rechtbank is van oordeel dat deze herkenning onvoldoende betrouwbaar is om als bewijs tegen de verdachte te kunnen dienen. Zo blijkt uit de verklaring van de aangever [naam slachtoffer 2] dat het ten tijde van het incident donker was buiten. Verder blijkt de getuige [naam getuige] bij de rechter-commissaris te hebben verklaard zich weinig te kunnen herinneren van het incident, laat staan dat hij deze herkenning kan bevestigen. Er is verder geen ondersteunend bewijs in het dossier aanwezig waaruit de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde kan worden afgeleid. Daarnaast heeft de verdachte zelf van meet af aan stellig ontkend betrokken geweest te zijn bij de openlijke geweldpleging.
Nu de betrokkenheid van de verdachte niet kan worden vastgesteld, dient de verdachte van de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging te worden vrijgesproken. Dit betekent ook dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde mishandeling, zodat de verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.

6..Vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Aangever [naam slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,- aan
materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen aan hem ten laste is gelegd.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

7..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

8..Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart niet bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
  • verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en P. van Dijken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Wuijckhuijse, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 22 december 2015 te Rotterdam, openlijk, te weten op de openbare weg, te weten de Nicolaas Beetstraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)on(en), te weten [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] , door (meermalen) (met kracht):
- te slaan en/of stompen in/tegen het gezicht, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 1] , tengevolge waarvan die [naam slachtoffer 1] op de grond viel en/of
- op het lichaam te gaan zitten van die [naam slachtoffer 1] en/of
- het lichaam van die [naam slachtoffer 1] tegen de grond te duwen en/of
- te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] , terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, te slaan en/of te stompen tegen het hoofd en/of in het gezicht, althans het lichaam van die [naam slachtoffer 1] , terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- die [naam slachtoffer 2] de woorden toe te voegen: "moet ik jullie dood maken", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met een boksbeugel, althans een hard voorwerp, te slaan en/of te stompen in/tegen het gezicht en/of het lichaam van die [naam slachtoffer 2] en/of
- te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 december 2015 te Rotterdam [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door:
- te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 1] , terwijl die [naam slachtoffer 1] op de grond lag en/of
- te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of te trappen tegen het lichaam van die [naam slachtoffer 2] .