ECLI:NL:RBROT:2021:2696

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
10/754545-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot heroïne en MDMA

Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 15 juni 2020 tot en met 22 juni 2020 betrokken was bij de bewerking en verwerking van heroïne. Tijdens een doorzoeking op 22 juni 2020 in een woning te Rotterdam zijn verschillende verdovende middelen aangetroffen, waaronder 3,26 kilogram heroïne, 23,72 kilogram MDMA en 400 gram hennep, evenals attributen die gebruikt worden voor de bereiding van drugs. De rechtbank heeft de verklaring van de verdachte dat hij slechts koffie kwam drinken en de keuken schoonmaakte, als niet geloofwaardig beoordeeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een deel van de tenlastelegging, waaronder de aanwezigheid van MDMA en hennep, omdat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte omtrent deze stoffen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/754545-20
Datum uitspraak: 19 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. K. Renssen, advocaat te 's-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 5 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De feiten 4, 5 en 6 zien op het onderzoek “
Banaan” en zijn ter terechtzitting afgesplitst van de overige feiten (1 en 3), die zien op onderzoek “
Adriaan”. Aan de feiten 4, 5 en 6 is een nieuw parketnummer toegekend, namelijk: 10/754506-21. Deze feiten zullen op een later moment worden behandeld.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S. Sondermeijer, heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit, met vrijspraak van de ten laste gelegde 7,63 kilogram paracetamol;
  • bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde feit;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

Gelet op de feitelijke samenhang tussen de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten zullen deze hierna gezamenlijk worden besproken.
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Gelet op alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien – zoals het aantreffen van een hoeveelheid verdovende middelen en persmallen en andere goederen die bestemd waren om verdovende middelen te bewerken, te verwerken en te verpakken – kan het niet anders dan dat de verdachte samen met anderen in de periode van 15 juni 2020 tot en met 22 juni 2020 3,26 kilogram heroïne en 23,72 kilogram MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad en deze drugs heeft bereid, bewerkt en verwerkt (feit 1). Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen in de periode van 20 juni 2020 tot en met 22 juni 2020 400 gram hennep opzettelijk aanwezig gehad (feit 3). De verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde 7,63 kilogram paracetamol omdat dit geen onder de Opiumwet verboden stof is.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 en 3 ten laste gelegde integraal moet worden vrijgesproken. Hij voert daartoe aan dat het opzet van de verdachte op de aanwezigheid van de aangetroffen drugs niet bewezen kan worden verklaard, omdat de wetenschap bij de verdachte omtrent de aanwezigheid van de drugs niet uit het dossier kan worden afgeleid. Ook is de verdediging van mening dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring van het bereiden, bewerken en verwerken van de drugs te kunnen komen. De verdachte is niet te zien met drugs in zijn handen en er is ook geen concrete aanleiding te veronderstellen dat de verdachte de aangetroffen drugs heeft geproduceerd. Op de aangetroffen drugs zijn immers geen sporen van de verdachte aangetroffen. Verder meent de verdediging dat het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen kan worden verklaard nu daarvoor in het dossier te weinig aanknopingspunten te vinden zijn.
4.1.3.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat op 22 juni 2020 bij een doorzoeking van de woning aan de [adres delict] te Rotterdam verschillende verdovende middelen zijn aangetroffen. Uit Forensisch onderzoek en het onderzoek van het NFI blijkt het te gaan om 3,26 kilogram heroïne, 23,72 kilogram MDMA en 400 gram hennep. Daarnaast zijn verschillende attributen gevonden die gebruikt zijn bij de bereiding en de verwerking van de verdovende middelen, zoals maatbekers, handschoenen, mengkuipen en een stellage om verdovende middelen in poedervorm te persen tot een vaste massa.
De vraag die voorligt is – kort gezegd – of bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde Opiumwetfeiten. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Opzettelijk bereiden, bewerken en/of verwerken
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de woning is geweest met de medeverdachte [naam medeverdachte] om koffie te drinken. Hij is daar maar één keer geweest. Hij wilde eten klaar maken in de keuken maar vond de keuken vies, daarom heeft hij de keuken schoongemaakt en daarbij in de woning een mondmasker gedragen. Hij heeft geen drugs in de woning gezien en deze ook niet geproduceerd.
Uit het dossier blijkt dat in de keuken diverse werktuigen zijn aangetroffen waarvan het bekend is dat deze worden gebruikt voor het versnijden van heroïne, zoals een drugspers, een potkrik, mallen, een speciekuip en een weegschaal. Uit de foto’s in het dossier blijkt dat deze goederen erg vies waren en allen bedekt waren met een laag bruin stof. De aangetroffen gebruikte mondkapjes, de (werk)handschoenen, de weegschaal en de speciekuip met bruine poederresten zijn gezien de vervuiling ook voor de bereiding en verwerking van drugs gebruikt. Dit blijkt ook uit de aangetroffen vervuiling op de handgrepen van de kastjes, het aanrechtblad en de kastdeurtjes in de keuken.
Bij de doorzoeking werd video-opnameapparatuur aangetroffen. Op deze apparatuur
werden de beelden opgeslagen van de beveiligingscamera’s die zowel aan de buiten- als binnenzijde van de woning opnames maakten. De verdachte heeft zich zelf op de beelden herkend als “NN3”.
De beelden van 20 en 21 juni 2020 zijn veiliggesteld. Op de beelden is te zien dat de verdachte op 20 juni 2020 om 16.43 uur binnenkomt samen met een ander en om 18.17 uur alleen weggaat. Om 18.21 uur komt hij weer terug. Rond 19.59 uur is te zien dat de verdachte in de keuken is met een mondmasker op. Ook hield hij in zijn handen een zak vast. Om 22.04 uur doet hij de voordeur open en laat vier mannen binnen. Om 02.34 uur op 21 juni 2020 verlaat de verdachte de woning.
Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat hij alleen kwam koffiedrinken en wat eten heeft klaar gemaakt, niet geloofwaardig is. De drugs en de attributen die nodig zijn bij het bereiden van de verdovende middelen zijn op meerdere plekken in de woning aangetroffen en de woning was niet geschikt voor normale bewoning.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich bezig heeft gehouden met het bewerken en het verwerken van heroïne. Tevens is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen. Uit de uitgekeken camerabeelden blijkt dat meerdere mannen, waaronder de verdachte, de woning in- en uitlopen. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij op uitnodiging van de medeverdachte [naam medeverdachte] naar de woning is gekomen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het medeplegen van het bewerken en het verwerken van een hoeveelheid heroïne wettig en overtuigend bewezen (feit 1).
Niet is komen vast te staan dat in de woning MDMA is bereid, bewerkt en/of verwerkt (feit 1). Het dossier biedt hiervoor geen aanknopingspunten, zodat de verdachte hiervan partieel zal worden vrijgesproken.
Opzettelijk aanwezig hebben
Gelet op het feit dat de verdachte in de keuken van de woning zich bezig heeft gehouden met het bewerken en verwerken van heroïne, staat daarmee ook het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid heroïne vast.
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van 23,72 kilogram MDMA (feit 1) en de 400 gram hennep (feit 3) en dat hij daar tevens beschikkingsmacht over had. In het dossier zit geen bewijs dat rechtstreeks wijst op wetenschap van de verdachte van de aanwezigheid van deze drugs. De MDMA en de hennep zijn aangetroffen in een sporttas. Deze drugs lagen dan ook niet in het zicht.
Dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode in de woning is geweest en betrokken is geweest bij het bewerken en het verwerken van heroïne, betekent niet automatisch dat hij wetenschap – al dan niet in voorwaardelijke zin – van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht over 23,72 kilogram MDMA en 400 gram hennep heeft gehad.
4.1.4.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen een hoeveelheid heroïne heeft bewerkt en verwerkt en dat hij opzettelijk een hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad (feit 1). Voor het overige onder 1 ten laste gelegde zal de verdachte partieel worden vrijgesproken. Tevens zal de verdachte worden vrijgesproken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 15 juni 2020 tot en met 21 juni 2020 te Rotterdam, in een woning aan de [adres delict] tezamen en in vereniging met anderen (telkens) opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne heeft bewerkt en verwerkt en opzettelijk een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne aanwezig heeft gehad
zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in cursief verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met anderen een aantal dagen in een woning harddrugs – te weten heroïne – bewerkt en verwerkt. In het pand heerste een grote bedrijvigheid en liepen negen mannen zowel overdag, ’s avonds als ’s nachts in en uit, zo blijkt uit camerabeelden die de politie in het pand heeft aangetroffen. Ook is in de keuken van deze woning, waar de verdachte zijn werkzaamheden met betrekking tot de harddrugs uitvoerde, in totaal 3,26 kilogram verpakte heroïne aangetroffen. Hierdoor heeft de verdachte een onmisbare schakel gevormd in de productie en de handel hiervan.
Harddrugs bevatten voor de gebruikers daarvan schadelijke stoffen en de handel daarin vormt een ernstig gevaar voor de volksgezondheid. Daar komt bij dat heroïne een sterk verslavende harddrug is, dat – naar algemeen bekend is – in het leven van gebruikers en hun naasten een spoor van ellende en vernietiging trekt. Tevens is het bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de met verslaving gepaard gaande criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank komt tot oplegging van een aanmerkelijk lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 3 ten laste gelegde en ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde minder bewezen verklaart.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Wuijckhuijse, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 21 juni 2020 te Rotterdam, in een woning aan de [adres delict] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (telkens) opzettelijk aanwezig
heeft gehad,
- ongeveer 3,26 kilogram heroïne en/of
- ongeveer 7,63 kilogram paracetamol en/of
- ongeveer 23,72 kilogram MDMA,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of MDMA en/of zijnde heroïne en/of MDMA (telkens) een of meer middel(en) als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks 1 juni 2020 tot en met 21 juni 2020 te Rotterdam, in een woning aan de [adres delict] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd en/of (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 400 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep (cannabis), zijnde hennep een middel in de zin van artikel 1 van de Opiumwet en/of als bedoeld in de bij die wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.