In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De exploitant had een boete van € 600,- opgelegd gekregen wegens het niet handhaven van het rookverbod in zijn horecagelegenheid. De boete was gebaseerd op de bevindingen van een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die tijdens een inspectie op 9 augustus 2019 een asbak met peuken en as had aangetroffen in een ruimte achter de keuken.
De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de asbak, zonder bijkomende feiten zoals tabaksrook of rokende mensen, onvoldoende bewijs opleverde dat er daadwerkelijk in de horecagelegenheid was gerookt. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan de bewijslast draagt om een overtreding aan te tonen en dat bij twijfel de uitkomst in het voordeel van de eiser moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de boete ten onrechte was opgelegd en verklaarde het beroep van de eiser gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en bepaalde dat de eiser geen boete hoeft te betalen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het door de eiser betaalde griffierecht en de proceskosten, die op € 2.136,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.