ECLI:NL:RBROT:2021:259

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
ROT 20/1672
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving rookverbod in horeca; bewijsvoering bij boete opgelegd op basis van enkele aanwezigheid van asbak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-exploitant en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De exploitant had een boete van € 600,- opgelegd gekregen wegens het niet handhaven van het rookverbod in zijn horecagelegenheid. De boete was gebaseerd op de bevindingen van een inspecteur van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die tijdens een inspectie op 9 augustus 2019 een asbak met peuken en as had aangetroffen in een ruimte achter de keuken.

De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de asbak, zonder bijkomende feiten zoals tabaksrook of rokende mensen, onvoldoende bewijs opleverde dat er daadwerkelijk in de horecagelegenheid was gerookt. De rechtbank benadrukte dat het bestuursorgaan de bewijslast draagt om een overtreding aan te tonen en dat bij twijfel de uitkomst in het voordeel van de eiser moet zijn. De rechtbank concludeerde dat de boete ten onrechte was opgelegd en verklaarde het beroep van de eiser gegrond.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, herroepte het primaire besluit en bepaalde dat de eiser geen boete hoeft te betalen. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het door de eiser betaalde griffierecht en de proceskosten, die op € 2.136,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1672

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigde: mr. M.A.D. Klein-Pietersen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een boete opgelegd van € 600,-.
Bij besluit van 24 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van eiser heeft de zitting via een tele-verbinding bijgewoond. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser exploiteert de horeca-inrichting ‘ [naam horecagelegenheid] ’ gelegen aan de [adres] te Gouda. Op 9 augustus 2019 is deze inrichting door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) geïnspecteerd. De bevindingen van de inspecteur zijn neergelegd in een rapport van bevindingen van 9 september 2019. Op basis daarvan heeft verweerder de bij het bestreden besluit gehandhaafde boete opgelegd.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eiser het rookverbod niet heeft gehandhaafd. Daaraan legt verweerder ten grondslag dat de inspecteur tijdens de inspectie in een ruimte achter de keuken een asbak met peuken en as heeft waargenomen. Door het rookverbod niet te handhaven, heeft eiser volgens verweerder gehandeld in strijd met van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabaks- en rookwarenwet (de Tabakswet).
3. Eiser betwist dat er in zijn horecagelegenheid is gerookt. Het feit dat er een asbak wordt aangetroffen met uitgedrukte peuken is volgens hem geen bewijs dat er ook daadwerkelijk is gerookt. Eiser betoogt dat hij op het terras een asbak had aangetroffen en deze binnen had neergezet, buiten het zicht, om te voorkomen dat bezoekers de asbak als uitnodiging zouden zien om op zijn terras te gaan roken. Hij vermoedt dat een medewerker van het tegenovergelegen casino de asbak op zijn terras heeft neergezet. Daarnaast betoogt eiser dat de boete moet worden gematigd wegens bijzonder omstandigheden.
4.1
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Tabakswet is de exploitant van een horeca-inrichting verplicht tot het instellen, aanduiden en handhaven van een rookverbod.
4.2
In het rapport van bevindingen staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Ik kon onbelemmerd het bedrijf binnenlopen. Bij binnenkomst zag ik een counter. Vervolgens liep ik door naar de keuken. Achter de keuken zag ik een ruimte die alleen via de keuken bereikbaar was. In deze ruimte zag ik een blauwe ton en het personeelstoilet. Ik zag dat op de deksel van de blauwe ton een asbak met peuken en as stond. Desgevraagd verklaarde de heer [naam eiser] dat deze ruimte geen rookruimte was.”
4.3
De in artikel 6, tweede lid, van het EVRM neergelegde onschuldpresumptie brengt met zich dat op het bestuursorgaan de bewijslast rust om de overtreding aan te tonen en dat twijfel of sprake is van een overtreding tot voordeel van eiser dient te strekken (vergelijk de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 10 juli 2014, ECLI:NL:CBB:2014:245).
4.4
In dit geval blijkt uit het rapport van bevindingen dat de inspecteur in de ruimte achter de keuken een asbak heeft aangetroffen met daarin uitgedrukte sigaretten en as. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het rapport onvoldoende grondslag voor de conclusie dat eiser in de horeca-inrichting het rookverbod niet handhaafde. De enkele aanwezigheid van de asbak is, zonder andere feiten die zouden kunnen wijzen op het roken van tabak, zoals de aanwezigheid van tabaksrook of rokende mensen, onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat in de horeca-inrichting daadwerkelijk is gerookt. Dat eiser eerder gewaarschuwd is omdat bij hem al eens eerder een asbak is aangetroffen, maakt niet dat genoegen kan worden genomen met een tekort aan bewijs in de onderhavige zaak. Dat verweerder de verklaringen van eiser ongeloofwaardig acht, laat, wat daar verder ook van zij, onverlet dat het aan verweerder is om de overtreding aan te tonen. In dit geval kan niet worden uitgesloten dat de waargenomen asbak daadwerkelijk door eiser op het terras is aangetroffen en door hem in de ruimte is neergezet.
4.5
Gelet op wat hiervoor is overwogen, staat niet vast dat eiser de hem verweten overtreding heeft begaan. Verweerder heeft eiser daarom ten onrechte een boete opgelegd. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank zal verder het primaire besluit herroepen. Dat betekent dat eiser geen boete hoeft te betalen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.136,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.V. van Baaren, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 januari 2021.
De griffier is buiten staat en de rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.