In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incident over de relatieve bevoegdheid in een geschil dat voortvloeit uit een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak. De eisers, [naam persoon A] en [naam persoon B], hebben Boot B.V. aangeklaagd voor schadevergoeding en een contractuele boete, omdat zij van mening zijn dat Boot B.V. de koopovereenkomst niet is nagekomen. Boot B.V. heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat zij van mening is dat de vordering een verbintenisrechtelijke vordering betreft en niet onder artikel 103 Rv valt, dat goederenrechtelijke vorderingen betreft.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen. [naam persoon A] voerde aan dat de rechtbank Rotterdam ook bevoegd is, omdat de onroerende zaak zich binnen haar rechtsgebied bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak onderwerp van geschil is en dat artikel 103 Rv van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de vordering in het incident van Boot B.V. moet worden afgewezen, omdat de rechtbank Rotterdam mede bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen.
De rechtbank heeft vervolgens Boot B.V. veroordeeld in de kosten van het incident en de zaak aangehouden voor verdere behandeling. Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend door mr. J.F. Koekebakker op 17 maart 2021.