ECLI:NL:RBROT:2021:2569

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
C/10/604683 / HA ZA 20-917
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident relatieve bevoegdheid in geschil over koopovereenkomst onroerende zaak

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een incident over de relatieve bevoegdheid in een geschil dat voortvloeit uit een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak. De eisers, [naam persoon A] en [naam persoon B], hebben Boot B.V. aangeklaagd voor schadevergoeding en een contractuele boete, omdat zij van mening zijn dat Boot B.V. de koopovereenkomst niet is nagekomen. Boot B.V. heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, omdat zij van mening is dat de vordering een verbintenisrechtelijke vordering betreft en niet onder artikel 103 Rv valt, dat goederenrechtelijke vorderingen betreft.

De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen. [naam persoon A] voerde aan dat de rechtbank Rotterdam ook bevoegd is, omdat de onroerende zaak zich binnen haar rechtsgebied bevindt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak onderwerp van geschil is en dat artikel 103 Rv van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de vordering in het incident van Boot B.V. moet worden afgewezen, omdat de rechtbank Rotterdam mede bevoegd is om van de hoofdzaak kennis te nemen.

De rechtbank heeft vervolgens Boot B.V. veroordeeld in de kosten van het incident en de zaak aangehouden voor verdere behandeling. Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en ondertekend door mr. J.F. Koekebakker op 17 maart 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/604683 / HA ZA 20-917
Vonnis in incident van 17 maart 2021
in de zaak van

1..[naam persoon A] ,

2.
[naam persoon B],
beiden wonende te [woonplaats C] ,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. C.J.M. Stubenrouch te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWBEDRIJF BOOT B.V.,
gevestigd te Breda,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.J.M. Sintnicolaas te Oosterhout Nb.
Partijen zullen hierna [naam persoon A] en Boot B.V. genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 augustus 2020 met producties 1 tot en met 11,
  • de conclusie van antwoord tevens inhoudende conclusie van eis in het bevoegdheidsincident met producties 1 tot en met 11,
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
[naam persoon A] vordert in de hoofdzaak – samengevat – primair vergoeding door Boot B.V. van de geleden schade voor het bedrag van € 350.000,00, subsidiair Boot B.V. te veroordelen tot betaling van de contractueel overeengekomen boete van 10% van de koopsom, derhalve het bedrag van € 180.000,00, met veroordeling van Boot B.V. in de proceskosten. Aan de vordering legt [naam persoon A] ten grondslag dat tussen partijen een koopovereenkomst tot stand is gekomen betreffende de (ver)koop van de onroerende zaak van [naam persoon A] . De onroerende zaak betreft een woonhuis met schuur, ondergrond, erf, tuin, weiland en verdere toebehoren, plaatselijk bekend te [postcode] Rotterdam, [adres] . [naam persoon A] stelt dat Boot B.V. de koopovereenkomst niet is nagekomen. Boot B.V. betwist dat sprake is geweest van algehele overeenstemming op grond waarvan een (koop)overeenkomst tot stand kon komen, zodat Boot B.V. niet kan worden aangesproken tot nakoming van de koopovereenkomst. Voor zover de rechtbank in de hoofdzaak tot het oordeel komt dat toch enige overeenkomst tot stand was gekomen, voert Boot B.V. aan dat [naam persoon A] niet bevoegd was de overeenkomst te ontbinden omdat Boot B.V. niet tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen. Boot B.V. vordert de vorderingen van [naam persoon A] als ongegrond en onbewezen af te wijzen met veroordeling van [naam persoon A] in de kosten van de onderhavige procedure.

3..Het geschil in het incident

3.1.
Boot B.V. vordert dat deze rechtbank zich onbevoegd verklaart om van de zaak kennis te nemen en de zaak, in de stand waarin de procedure zich bevindt, verwijst naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
3.2.
Boot B.V. heeft hieraan het volgende ten grondslag gelegd. In de onderhavige zaak is sprake van een (vermeende) verbintenisrechtelijke vordering en [naam persoon A] heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van de uitzondering van artikel 103 Rv. Artikel 103 Rv ziet op goederenrechtelijke vorderingen met betrekking tot onroerende zaken. Artikel 103 Rv ziet niet op vorderingen die voortspruiten uit een verbintenis uit overeenkomst die betrekking heeft op een onroerende zaak als zodanig, zoals een koopovereenkomst met betrekking tot die onroerende zaak. Derhalve behoort de hoofdregel ex artikel 99 Rv in het onderhavige geval leidend te zijn. De vestigingsplaats van Boot B.V. is dan bepalend voor de relatieve bevoegdheid van de rechtbank. Uit artikel 1:10 lid 2 BW volgt dat als woonplaats van een rechtspersoon te gelden heeft de plaats waar zij volgens haar statuten zetel heeft. Boot B.V. heeft haar statutaire zetel in Breda, derhalve is rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, bevoegd kennis te nemen van de vordering van [naam persoon A] .
3.3.
[naam persoon A] voert verweer. [naam persoon A] vordert dat de rechtbank Boot B.V. in haar vorderingen in het incident niet-ontvankelijk verklaart, althans deze vorderingen afwijst, en Boot B.V. daarbij veroordeelt in de kosten van het incident.
3.4.
[naam persoon A] voert aan dat, omdat het in de hoofdzaak om een onroerende zaak gaat, naast de rechter van de woonplaats van gedaagde ex artikel 99 Rv, mede bevoegd is, op grond van artikel 103 Rv, de rechter binnen wiens rechtsgebied de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. In de onderhavige zaak is, conform de gewone bevoegdheidsregels die zien op de woonplaats van de gedaagde, de rechtbank Zeeland-West-Brabant bevoegd om kennis te nemen van de zaak. Daarnaast bestaat de alternatieve bevoegdheid van de rechtbank Rotterdam om kennis te nemen van de zaak, omdat de onroerende zaak gelegen is in het arrondissement van de rechtbank Rotterdam. Volgens [naam persoon A] is dus in casu de rechtbank Zeeland-West-Brabant niet exclusief bevoegd, maar alternatief bevoegd, en is de rechtbank Rotterdam mede bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
[naam persoon A] voert daarnaast aan dat het niet in overeenstemming met de bedoeling van artikel 110 Rv is dat Boot B.V. in haar conclusie van antwoord, tevens eis in het incident, eerst een zeer uitgebreid feitenrelaas uitéénzet, met elf producties, en pas daarna het bevoegdheidsverweer opwerpt. Artikel 110 Rv bepaalt dat het verweer dat de rechter relatief onbevoegd is, op straffe van verval van het recht daartoe wordt gevoerd vóór alle weren ten gronde. Het incident is volgens [naam persoon A] te laat, niet in overeenstemming met de goede procesorde, opgeworpen.

4..De beoordeling in het incident

4.1.
De exceptie dat relatieve competentie ontbreekt, moet vóór alle weren ingeroepen worden. Dit volgt uit het bepaalde in artikel 110 Rv. De exceptie van het ontbreken van relatieve competentie mag dan ook worden opgevoerd in een (afzonderlijke) incidentele conclusie die genomen wordt vóór de conclusie van antwoord in de hoofdzaak. De exceptie moet uiterlijk bij antwoord worden aangevoerd. En deze mag ook, zoals Boot B.V. heeft gedaan, gelijktijdig met een inhoudelijk antwoord worden voorgedragen waarbij de exceptie eerst aan het slot van de conclusie van antwoord aan de orde wordt gesteld. (HR 29 april 1994, NJ 1994, 488, rov. 3.4.) Het incident is dus door Boot B.V. niet te laat opgeworpen, en voor strijd met de goede procesorde is overigens onvoldoende gesteld.
4.2.
Naast de hoofdregel van artikel 99 Rv omtrent het relatief bevoegde gerecht, geeft artikel 103 Rv een alternatieve bevoegdheid in geschillen betreffende onroerende zaken. Op grond van artikel 103 Rv is ook de rechter binnen wiens rechtsgebied de onroerende zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen, bevoegd.
4.3.
De rechtbank is met [naam persoon A] van oordeel dat in casu de onroerende zaak zelf onderwerp van geschil is, omdat tussen partijen een koopovereenkomst met betrekking tot die onroerende zaak in het geding is. De rechtbank ziet geen grond voor het door Boot B.V. gemaakte algemene onderscheid tussen verbintenisrechtelijke en goederenrechtelijke verbintenissen met betrekking tot een onroerende zaak bij de vraag naar de toepasselijkheid van art. 103 Rv.
4.4.
De onroerende zaak waar het in de hoofdzaak over gaat is gelegen aan de [adres] , in de gemeente Rotterdam, arrondissement Rotterdam. [naam persoon A] had in deze kwestie als eisende partij een keuzemogelijkheid. Ingevolge artikel 103 Rv is de rechtbank Rotterdam mede bevoegd van de hoofdzaak kennis te nemen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering in het incident zal worden afgewezen. Boot B.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het incident worden veroordeeld.

5..De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt Boot B.V. in de kosten van het incident, aan de zijde van [naam persoon A] c.s. tot op heden begroot op € 563,00,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
31 maart 2021voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling.
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 17 maart 2021.
3361/3078/638