ECLI:NL:RBROT:2021:2567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
C/10/599934 / HA ZA 20-661
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschillen over de verdeling van de nalatenschap van moeder, inclusief banktegoeden en roerende zaken

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee erfgenamen, [naam eiser] en [naam gedaagde], over de verdeling van de nalatenschap van hun overleden moeder. De moeder is op 7 oktober 2010 overleden, en de erfgenamen zijn ieder voor gelijke delen gerechtigd tot de nalatenschap. De procedure is gestart door [naam eiser], die verzoekt om een verklaring voor recht over de boedelbeschrijving en de verdeling van de nalatenschap. De partijen zijn het erover eens dat de nalatenschap al gedeeltelijk is verdeeld, maar er is onenigheid over het restant banksaldo en de verdeling van enkele roerende zaken, waaronder een motorjacht, een auto, en sieraden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 januari 2021 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [naam eiser] stelt dat er nog een bedrag van € 27.132,78 op de bankrekening van de moeder resteert, terwijl [naam gedaagde] betoogt dat het resterende saldo inmiddels is opgegaan aan uitgaven en betalingen aan een bedrijf waar beide partijen aandeelhouder van zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de nalatenschap grotendeels is verdeeld, maar dat er nog discussie bestaat over de exacte bedragen en de waarde van de roerende zaken.

De rechtbank heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verstrekken over de resterende banktegoeden, de waarde van de motorjacht en de sieraden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de partijen samen een taxateur moeten inschakelen om de waarde van de sieraden vast te stellen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het gevorderde onder I afgewezen en de zaak aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zittingsplaats Rotterdam
zaaknummer / rolnummer: C/10/599934 / HA ZA 20-661
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser],
eiser,
advocaat mr. M.H.W.J. Hendriks te Vlaardingen,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen.
Partijen zullen hierna ‘[naam eiser]’ en ‘[naam gedaagde]’ genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 30 juni 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de brief van 4 januari 2021 met producties 12 tot en met 14 zijdens [naam eiser];
  • de brief van 15 januari 2021 met productie 15 zijdens [naam eiser].
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021 in het gerechtsgebouw te Dordrecht. [naam eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. M.H.W.J. Hendriks. [naam gedaagde] is verschenen, bijgestaan door mr. W.J.J. Trooster en vergezeld door haar echtgenoot.
1.3.
De datum van dit vonnis is vervolgens bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] en [naam gedaagde] zijn beiden kinderen van [naam 1] (hierna: vader) en [naam 2] (hierna: moeder). Op 4 september 2007 is vader overleden. Moeder heeft de gehele gemeenschap van vader geërfd. Op 7 oktober 2010 is moeder overleden. [naam eiser] en [naam gedaagde] zijn ieder voor gelijke delen erfgenaam van moeder.

3..Het geschil

3.1.
[naam eiser] heeft verzocht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de boedelbeschrijving als opgenomen in nummer 17 van de dagvaarding juist is, althans dat de boedelbeschrijving op een door de rechtbank te bepalen wijze zal worden opgesteld;
II. de verdeling van de nalatenschap van moeder vast te stellen als verzocht onder punt 23 van de dagvaarding dan wel op enige wijze die de rechtbank in goede justitie rechtvaardig acht;
III. [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van het vastgestelde bedrag aan overbedeling aan [naam eiser], vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
IV. [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[naam eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat het partijen niet is gelukt om tot een definitieve verdeling van de nalatenschap van moeder te komen, omdat zij van mening verschillen over de omvang van de nalatenschap. [naam eiser] wil daarom dat een boedelbeschrijving wordt opgemaakt ex artikel 3:194 BW en dat de nalatenschap wordt verdeeld ex artikel 3:185 BW op de wijze zoals door hem is aangegeven in de dagvaarding.
3.3.
[naam gedaagde] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ook graag wil dat de nalatenschap verdeeld wordt. Een boedelbeschrijving is volgens haar niet nodig, omdat er geen onduidelijkheid bestaat over wat er tot de nalatenschap van moeder behoort. [naam gedaagde] is het echter niet eens met de manier waarop [naam eiser] de nalatenschap wil verdelen. Er is nog discussie over het exacte saldo van de rekeningen na afwikkeling van de nalatenschap en [naam gedaagde] is het niet eens met de waardering van sommige roerende zaken door [naam eiser].

4..De beoordeling

Boedelbeschrijving

4.1.
[naam eiser] heeft gevorderd om voor recht te verklaren dat de boedelbeschrijving als opgenomen in punt 17 van de dagvaarding juist is, althans dat de rechtbank bepaalt op welke wijze een boedelbeschrijving wordt opgemaakt. Nog los van de vraag of dit niet op grond van artikel 672 lid 1 Rv in een verzoekschriftprocedure had moeten worden verzocht bij de kantonrechter, is de rechtbank van oordeel dat [naam eiser] onvoldoende heeft onderbouwd wat zijn belang is bij het opstellen van een boedelbeschrijving. Partijen zijn het immers zo goed als eens over wat tot de nalatenschap van moeder behoort. De verschillen in waardering van sommige zaken kan bij de verdeling aan de bod komen. De vordering onder I wordt daarom afgewezen.
Verdeling
4.2.
Partijen willen allebei dat de nalatenschap van moeder verdeeld wordt. Vaststaat dat de nalatenschap van moeder al grotendeels is verdeeld. Van de bank- en spaartegoeden van moeder is namelijk al een bedrag van € 234.628,22 bij helfte verdeeld tussen partijen (€ 117.314,11 voor ieder). Beoordeeld moet worden of er nog een restant banksaldo is om te verdelen en beoordeeld moet worden hoe een aantal roerende zaken verdeeld moet worden. Ook zijn partijen verdeeld over de vraag of [naam gedaagde] overbedeeld is. Dat zal hieronder worden besproken.
Bank- en spaartegoeden
4.3.
Op 7 oktober 2010 (overlijdensdatum moeder) bedroegen de bank- en spaartegoeden € 268,624,-. Een bedrag van € 234.628,22 is reeds bij helfte is verdeeld tussen partijen. Volgens [naam eiser] moet er – na verrekening van belastingschulden- en teruggaven en na aftrek van de uitvaartkosten – nog een bedrag van € 27.132,78 resteren op de bankrekening van moeder wat nog verdeeld moet worden. Ook is er volgens [naam eiser] nog rente bijgeschreven op de bankrekening wat ook verdeeld moet worden.
Resterend banksaldo
4.4.
De rechtbank begrijpt dat het standpunt van [naam gedaagde] is dat het resterende banksaldo inmiddels op is, zodat dit niet meer verdeeld kan worden.
4.5.
Volgens [naam gedaagde] is het grootste gedeelte van het resterende banksaldo opgegaan aan [naam bedrijf]. Er is drie keer van de bankrekening van moeder een bedrag overgemaakt naar de bankrekening van [naam bedrijf], namelijk € 14.000,- op 22 oktober 2010,
€ 1.081,- op 17 mei 2011 en € 9.669,84 op 18 mei 2011 (totaal € 24.750,84). [naam eiser] heeft niet bestreden dat deze bedragen [naam bedrijf] ten goede zijn gekomen, maar is van mening dat [naam gedaagde] deze bedragen ten onrechte heeft overgemaakt naar [naam bedrijf] en dat deze bedragen niet mogen worden verrekend door [naam gedaagde].
De rechtbank overweegt hierover als volgt. [naam bedrijf] was een v.o.f. met als vennoten [naam eiser] en [naam 3], de echtgenoot van [naam gedaagde]. Volgens [naam gedaagde] zijn met deze opnames de huurachterstanden betaald van [naam bedrijf]. Dit is door [naam eiser] niet, althans onvoldoende, weersproken, zodat daarvan wordt uitgegaan. De rechtbank is van oordeel dat omdat deze bedragen dus ten goede zijn gekomen aan een onderneming waarvan [naam eiser] voor de helft eigenaar was en de echtgenoot van [naam gedaagde] voor de andere helft eigenaar van was (waardoor dit bedrag in feite aan [naam gedaagde] ten goede is gekomen), dat deze bedragen in de verdeling moeten worden meegenomen in die zin dat iedere partij de helft hiervan reeds uitgekeerd heeft gekregen. Bij het reeds ontvangen/verdeelde bedrag van € 117.314,11 per persoon moet derhalve een bedrag van € 12.375,42 (1/2 x € 24.750,84) worden opgeteld. Dit betekent dat bij de (verdere) verdeling ervan uit wordt gegaan dat iedere partij reeds een voorschot van € 129.689,53 heeft ontvangen.
4.6.
Volgens [naam gedaagde] is het andere deel van het restantbedrag op de bankrekening opgegaan aan uitgaven die zij heeft gedaan ten behoeve van de boedel. Deze uitgaven bedroegen volgens [naam gedaagde] € 10.873,66, waardoor er volgens haar zelfs een tekort is ontstaan van € 8.491,72. Dit tekort heeft zij voorgeschoten en moet volgens [naam gedaagde] worden verrekend bij de verdeling.
[naam eiser] heeft deze berekening van [naam gedaagde] bestreden in productie 14 (in de brief van 4 januari 2021 aangeduid als productie 13). Hij erkent slechts een bedrag van € 4.965,23 wat tot de boedel behoort. Volgens [naam eiser] zijn sommige kosten al apart opgevoerd en dus niet meegenomen in het restantbedrag van € 27.132,78 (zoals de uitvaartkosten en de belastingschulden en -teruggaven), zodat volgens hem sprake is van een dubbeltelling. Daarnaast zijn er volgens [naam eiser] een aantal posten ten onrechte opgevoerd door [naam gedaagde], zoals de post van € 1.713,48, kennelijk een betaling op 9 december 2010 aan Interpolis en een aantal pinopnames. [naam eiser] is ook van mening dat [naam gedaagde] ten onrechte de bijschrijvingen niet heeft vermeld in haar overzicht.
De rechtbank stelt [naam gedaagde] in de gelegenheid om bij akte schriftelijk op productie 14 van [naam eiser] te reageren en daarbij ook de bijschrijvingen te betrekken die volgens [naam eiser] weer moeten worden afgetrokken van de uitgaven die [naam gedaagde] ten behoeve van de boedel heeft gedaan. In haar reactie hoeft [naam gedaagde] in principe alleen in te gaan op de door [naam gedaagde] dikgedrukte betwiste posten. Ook kan zij in haar reactie betrekken dat volgens [naam eiser] tot de nalatenschap behoort een belastingschuld van € 2.468,- voor de aangifte IB 2009, een belastingteruggave van € 724,- voor de aangifte IB 2010, een teruggave Zorgtoeslag 2010 ten bedrage van € 415,- en dat de uitvaartkosten volgens [naam eiser] € 4.395,- bedragen na aftrek van de uitkering van de uitvaartverzekering. Deze bedragen heeft [naam eiser] in zijn berekening van het restantbedrag van € 27.132,78 al respectievelijk afgetrokken van of bijgeteld bij het restant bank- en spaarsaldo. Het is onduidelijk op welke wijze [naam gedaagde] met deze bedragen rekening heeft gehouden in haar overzicht.
Rente
4.7.
Wat de rente over de bank- en spaartegoeden betreft zijn partijen het erover eens dat de rente op de ABN-rekening eindigend op 292 € 6.114,95 bedroeg en de rente op de andere rekening bij de ING-bank en ABN AMRO-bank verwaarloosbaar was. Partijen zijn het echter niet eens over de rente die is bijgeschreven de bankrekening van de Rabobank eindigend op 914. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [naam gedaagde] het bedrag van € 100.000,- dat op deze Rabo-rekening stond na het overlijden van moeder heeft overgemaakt naar haar eigen bankrekening en dat zij op 8 november 2011 een bedrag van € 50.000,- heeft overgemaakt aan [naam eiser] in het kader van de verdeling. De rechtbank stelt [naam gedaagde] in de gelegenheid om bij akte met stukken te onderbouwen welk bedrag aan rente zij op haar eigen bankrekening heeft ontvangen over het bedrag van € 100.000,- dat ongeveer een jaar op haar rekening heeft gestaan. [naam eiser] heeft de rente geschat op € 2.500,-. Als [naam gedaagde] niet in staat is om de rente te onderbouwen of dit niet wil, dan wordt zij verzocht te reageren op de door [naam eiser] geschatte rente van € 2.500,-. Als zij niet met een voldoende concrete weerlegging komt, zal de rechtbank bij de verdeling van deze geschatte rente uitgaan.
Roerende zaken
4.8.
Naast de bank- en spaarsaldi zijn er ook een aantal roerende zaken die volgens [naam eiser] verdeeld moeten worden, namelijk het motorjacht, de auto Mercedes C180, de Swarovskibeeldjes en -lampen, de inboedel en de sieraden.
Motorjacht
4.9.
Partijen zijn het erover eens dat het motorjacht aan [naam gedaagde] moet worden toebedeeld. Partijen zijn echter verdeeld over de waarde van het motorjacht op 7 oktober 2010 (peildatum). Volgens [naam eiser] bedroeg die waarde € 75.000,- en volgens [naam gedaagde]
€ 20.000,-.
4.10.
[naam eiser] heeft zijn gestelde waarde onderbouwd door te wijzen op de aankoopwaarde van de boot in augustus/september 1991 van ƒ 60.000,-/€ 27.226,81 en de verbouwingen die er later gedaan zijn. Tevens heeft [naam eiser] foto’s overgelegd van de boot.
4.11.
[naam gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar waarde gesteld dat het motorjacht in augustus 2010 in verwaarloosde toestand uit de haven van Watersportvereniging IJsselmonde is gehaald. De onderhoudstoestand van de motorjacht was volgens haar zo slecht dat de boot in die haven niet meer welkom was. Zij heeft een brief overgelegd van 16 augustus 2010 van de Watersportvereniging IJsselmonde waarin staat dat het motorjacht op dat moment er haveloos, roestig en vuil uitzag. [naam gedaagde] heeft daarnaast ter zitting toegelicht dat het motorjacht voor het overlijden van vader geschuurd was en kaal het water in is gegaan voor een korte periode van inspectie, maar er nooit meer uit het water is gehaald door het overlijden van vader. Hierdoor was de onderhoudstoestand van de boot slecht volgens [naam gedaagde].
4.12.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de door [naam gedaagde] overgelegde brief van 16 augustus 2010 en de ter zitting gegeven toelichting het aannemelijk is dat de staat van de boot niet goed was. Dit betekent echter niet dat zij daarmee al heeft onderbouwd dat de waarde € 20.000,- was. [naam gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat zij 2010 iemand van de verzekeraar naar de boot heeft laten kijken en dat diegene heeft gezegd dat de boot niet meer waard was dan € 20.000,-. Gelet op die mededeling heeft [naam gedaagde] de boot toen laten verzekeren voor € 25.000,-. De rechtbank stelt [naam gedaagde] in de gelegenheid om bij akte stukken over te leggen waaruit blijkt dat de boot in 2010 voor € 25.000,- was verzekerd.
Mercedes C180
4.13.
Partijen verschillen wat de auto betreft van mening over de waarde van de auto en daarnaast ook over de vraag of de auto reeds verdeeld is.
4.14.
[naam eiser] heeft stukken (productie 15) overgelegd ter onderbouwing van de door hem gestelde waarde van € 11.000,-. De rechtbank is van oordeel dat – hoewel het lastig is om de exacte waarde van de auto nog vast te stellen tien jaar na dato – [naam eiser] met de door hem overgelegde stukken de door hem gestelde waarde voldoende heeft onderbouwd. Het had op de weg van [naam gedaagde] gelegen om de door haar gestelde waarde van nihil te onderbouwen. Dat heeft ze echter onvoldoende gedaan. Uit het enkele feit dat in 2012 voor € 3.999,99 aan onderhoud is gepleegd aan de auto kan niet worden afgeleid dat waarde van de auto op 7 oktober 2010 nihil was. Voorts is het zo dat [naam gedaagde], althans haar kinderen, na het overlijden van moeder ook gebruik hebben gemaakt van de auto, zodat een waarde van nihil evenmin aannemelijk is. De rechtbank zal daarom bij de verdeling uitgaan van een waarde voor de auto van € 11.000,-.
4.15.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de auto feitelijk verdeeld is na het overlijden van moeder, omdat de auto na het overlijden van moeder werd gebruikt door de kinderen van [naam gedaagde], [naam gedaagde] de auto op haar naam heeft gezet en [naam gedaagde] de auto later heeft overgedragen aan haar kleinkind. Dit betekent in de verdeling dat de auto aan [naam gedaagde] wordt toebedeeld voor € 11.000,-.
Swarovskibeeldjes en -lampen
4.16.
De Swarovskibeeldjes en -lampen behoren volgens [naam eiser] nog tot de nalatenschap. [naam gedaagde] heeft dit betwist. Volgens [naam gedaagde] zijn de Swarovskibeeldjes door moeder beloofd aan haar kleinzoon en heeft de kleinzoon deze beeldjes meegenomen na het overlijden van haar moeder. De Swarovskilampen zijn volgens [naam gedaagde] door haar dochter meegenomen bij het leeghalen van de woning, omdat zowel [naam gedaagde] als [naam eiser] de lampen niet wilden hebben.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat [naam eiser], gelet op de betwisting van [naam gedaagde], onvoldoende heeft onderbouwd dat de Swarovskibeeldjes en -lampen wel tot de nalatenschap zijn blijven behoren. Wat de beeldjes betreft is de stelling van [naam gedaagde] dat deze door haar zoon zijn meegenomen omdat hij dacht dat de beeldjes aan hem beloofd waren door zijn oma en [naam gedaagde] er niets aan kan doen dat haar zoon de beeldjes heeft meegenomen. Wat daar ook van zij, hierdoor bevinden de beeldjes zich niet meer in de nalatenschap van moeder en evenmin bij een van de partijen, zodat daar bij de verdeling ook geen rekening meer mee kan worden gehouden. [naam eiser] heeft daarnaast niet, althans onvoldoende, weersproken dat hij de lampen niet wilde hebben bij het leeghalen van de woning en de dochter van [naam gedaagde] deze daarom mee mocht nemen, zodat deze lampen ook niet meer verdeeld kunnen worden.
Inboedel
4.18.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het er over eens geworden dat de boeken kunnen worden toebedeeld aan [naam eiser] en de postzegelverzameling aan [naam gedaagde]. De rechtbank begrijpt dat er verder geen verdeling van de inboedel behoeft te geschieden en dat [naam eiser] de inboedel die hij reeds in zijn bezit heeft mag houden en dat [naam gedaagde] de inboedel die zij reeds in haar bezit heeft mag houden. Tijdens de zitting heeft [naam eiser] gezegd dat [naam gedaagde] foto’s kan krijgen als ze die wil hebben, zodat [naam gedaagde] [naam eiser] daar zelf en rechtstreeks voor zal moeten benaderen.
Sieraden
4.19.
Het laatste punt wat partijen verdeeld houdt zijn de sieraden van moeder. Het gaat dan om een armband, een ring met diamantjes en een halsketting. Volgens [naam eiser] moeten er ook nog omgesmolten trouwringen van hun ouders en een ring met zwarte steen zijn. [naam gedaagde] heeft dit echter ontkend. Nu [naam eiser] niet heeft onderbouwd dat deze twee sieraden wel tot de nalatenschap behoren, kan de rechtbank daar bij de verdeling niet van uitgaan. De rechtbank kan immers alleen sieraden verdelen die er nog zijn en dat zijn de armband, de ring met diamantjes en de halsketting die thans in het bezit zijn van [naam gedaagde].
4.20.
De door [naam eiser] gestelde waarde van € 20.000,- voor deze sieraden is door hem in het geheel niet onderbouwd. [naam gedaagde] heeft ook niet onderbouwd wat de waarde van de sieraden dan wel moet zijn. Omdat partijen het er wel over eens zijn dat de sieraden in ieder geval enige waarde hebben, stelt de rechtbank voor dat partijen de sieraden laten taxeren met als peildatum de datum van het overlijden van moeder. De voorkeur gaat er naar uit dat partijen gezamenlijk een taxateur uitkiezen en die zelf benaderen om de sieraden te taxeren. [naam gedaagde] zal de sieraden dan voor de taxatie beschikbaar moeten stellen. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om bij akte te laten weten of zij de sieraden zelf willen laten taxeren en hoe zij dat gaan doen. Als partijen niet voor taxatie kiezen, dan is de rechtbank voornemens in goede justitie zelf een waarde aan de sieraden te hechten. Partijen kunnen dan bij dezelfde akte alvast kenbaar maken wat volgens hen dan de (realistische) waarde moet zijn van de armband, de ring met diamantjes en de halsketting.
4.21.
Partijen worden tevens in de gelegenheid gesteld bij akte te laten weten of zij willen dat de sieraden aan hem/haar worden toebedeeld. Tijdens de mondelinge behandeling waren partijen het hier immers niet over eens. Als partijen hier niet samen uitkomen, dan is de rechtbank voornemens de sieraden toe te delen aan [naam gedaagde], omdat zij de sieraden reeds in haar bezit heeft en zelfs al aan haar dochter heeft gegeven.
Samenvatting
4.22.
Gelet op wat hiervoor is overwogen wordt [naam gedaagde] in de gelegenheid gesteld om bij akte:
  • te reageren op productie 14 van [naam eiser] (ro. 4.6.);
  • de rente te onderbouwen over het bedrag van € 100.000,- van de Rabobankbankrekening, dan wel te reageren op de door [naam eiser] geschatte rente (ro. 4.7.);
  • stukken over te leggen waaruit blijkt dat de boot in 2010 voor € 25.000,- was verzekerd (ro. 4.12.);
  • kenbaar te maken of zij de sieraden samen met [naam eiser] wenst te taxeren, dan wel kenbaar te maken welke waarde volgens haar moet worden toegekend aan de armband, de ring met diamantjes en de halsketting (ro. 4.20.);
  • kenbaar te maken of zij de sieraden toebedeeld wil krijgen (ro. 4.21.).
4.23.
[naam eiser] wordt in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op wat in rechtsoverweging 4.20. en 4.21. is overwogen over de sieraden.
4.24.
Na deze aktes zal de rechtbank bezien of de nalatenschap van moeder verdeeld kan worden of dat daarvoor nog nadere stappen moeten worden ondernomen. De rechtbank geeft partijen mee om nog eens samen te bekijken of zij, met wat hiervoor is overwogen, er in onderling overleg alsnog uit kunnen komen. Indien partijen in het kader van het beproeven van een minnelijke regeling meer tijd nodig hebben, dan kunnen zij bij hun aktes de rechtbank hierom vragen.

5..De beslissing

De rechtbank
wijst het gevorderde onder I af;
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 april 2021voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen in de beoordeling en wel onder de samenvatting in r.o. 4.22 en 4.23 is vermeld;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van Steenderen-Koornneef. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, op 10 maart 2021.
3120