ECLI:NL:RBROT:2021:2551

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
24 maart 2021
Zaaknummer
10/680118-20, 10-750254-20, 10-750414-19 en 10/6555020-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift inzake teruggaaf van in beslag genomen auto’s en geld in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar witwassen

Op 22 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin meerdere klagers een klaagschrift hebben ingediend op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De klagers vroegen om teruggaaf van in beslag genomen auto’s en geld, die oorspronkelijk waren gelegd op basis van artikel 94 Sv, maar gehandhaafd werden op grond van artikel 94a Sv ter bewaring van het recht van verhaal voor een op te leggen geldboete. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een reële verdenking van (medeplegen van) witwassen tegen de verdachten, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. De rechtbank verklaarde het beklag van de klagers ongegrond, omdat het beslag niet disproportioneel was en de verdenking van witwassen niet was ontzenuwd. De rechtbank concludeerde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter later een geldboete zou opleggen aan de verdachten. De klagers, waaronder bedrijven en individuen, stelden dat het beslag onrechtmatig was en dat er geen redelijk vermoeden van overtreding was, maar de rechtbank vond voldoende steun voor de verdenkingen in het dossier. De beslissing werd genomen door een meervoudige raadkamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummers: 10/680118-20, 10-750254-20, 10-750414-19 en 10/6555020-20
Raadkamernummers: [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4]
Beschikkingvan de rechtbank Rotterdam, meervoudige raadkamer, op het klaagschrift van:
[naam klager 1] ,
gevestigd te [postcode 1] [vestigingsplaats 1] aan de [vestigingsadres 1] ,
ter zitting vertegenwoordigd door de eigenaresse [naam eigenaresse] ;
[naam klager 2](hierna: [naam klager 2] ),
gevestigd te [postcode 2] [vestigingsplaats 2] aan de [vestigingsadres 2]
ter zitting vertegenwoordigd door de bestuurder [naam bestuurder] ;
[naam klager 3](hierna: [naam klager 3] ),
gevestigd te [postcode 3] [vestigingsplaats 3] , [vestigingsadres 3] ,
ter zitting vertegenwoordigd door de directeur-grootaandeelhouder [naam directeur-grootdeelaanhouder] ;
[naam klager 4](hierna: [naam klager 4] ),
geboren te [geboorteplaats klager 4] ( [geboorteland klager 4] ) op [geboortedatum klager 4] ,
wonende te [postcode klager 4] [woonplaats klager 4] , [adres klager 4]
in persoon verschenen;
[naam klager 5] ,
geboren op [geboortedatum klager 5] ,
wonende te [postcode klager 5] [woonplaats klager 5] , [adres klager 5] ,
ter zitting vertegenwoordigd door mr. H. Raza, advocaat te Rotterdam.

1..Procedure

Op 20 november 2020 is op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een klaagschrift ingediend.
Het klaagschrift is op 15 februari 2021 en 4 maart 2021 door de meervoudige raadkamer in het openbaar behandeld. Als raadsman van de klagers is aanwezig mr. H. Raza advocaat te Rotterdam. De officier van justitie mr. H. van Galen, [naam klager 4] , [naam directeur-grootdeelaanhouder] en de raadsman zijn gehoord.
De belanghebbenden [naam belanghebbende 1] en [naam belanghebbende 2] zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Daarvan is geen gebruik gemaakt.

2..Feiten

De rechtbank slaat bij de beoordeling van het klaagschrift acht op het beslagoverzicht dat door de officier van justitie is opgesteld en voorafgaand aan de raadkamer en de raadsman ter beschikking is gesteld. Dit overzicht is als bijlage bij deze beschikking gevoegd. Onder [naam klager 2] , [naam klager 3] , [naam man klager 4] , [naam eigenaresse] , [naam directeur-grootdeelaanhouder] , [naam belanghebbende 1] en [naam belanghebbende 2] is beslag gelegd op de goederen, als vermeld in dit overzicht. Uit dit overzicht blijkt ook per goed waarover is geklaagd, en in welke strafzaak dat goed is geregistreerd.
Van de onder ING gelegde beslagen op de bankrekeningen met de nummers [bankrekeningnummer 1] , [bankrekeningnummer 2] , [bankrekeningnummer 3] en [bankrekeningnummer 4] en het onder ABN-AMRO gelegde beslag onder de bankrekening met het nummer [bankrekeningnummer 5] wordt in het onderhavig klaagschrift niet om opheffing verzocht. Over deze beslagen zal de rechtbank dan ook geen beslissing nemen.
De rechtbank neemt ook geen beslissing over de beslagen op de computers met de serienummers [serienummer 1] en [serienummer 2] , de computer van het merk Lenovo G50-45, de Zhidou met kenteken [kentekennummer 1] , de zwarte edelsteen, het horloge van het merk Yonger&Bresson en de ketting, nu deze beslagen inmiddels zijn opgeheven.
De overige in de bijlage genoemde beslagen zijn oorspronkelijk gelegd op grond van artikel 94 Sv maar vervolgens gehandhaafd op grond van artikel 94a Sv krachtens door de rechter-commissaris op 2 februari 2021 verleende schriftelijke machtigingen als bedoeld in artikel 103, eerste lid, Sv. Uit de aan deze machtigingen ten grondslag liggende vorderingen blijkt dat het conservatoire beslag gelegd dient te worden tot bewaring van het recht van verhaal voor een op te leggen geldboete.
Bedoelde beslagen worden gehandhaafd in het kader van de tegen klagers lopende strafzaken in het strafrechtelijk onderzoek Dennenboom. [naam klager 2] , [naam klager 3] , [naam man klager 4] , [naam directeur-grootdeelaanhouder] en [naam klager 4] worden binnen dit onderzoek verdacht van (medeplegen van) witwassen.
[naam klager 2] , [naam klager 3] en [naam klager 4] klagen over in beslag genomen voorwerpen.
[naam klager 5] en [naam klager 1] hebben zich als (derde) klagers gesteld.
[naam man klager 4] heeft zich blijkens ingediend klaagschrift gesteld als bestuurder van [naam klager 2] en [naam klager 3] . In raadkamer heeft [naam directeur-grootdeelaanhouder] echter toegelicht dat hij de vertegenwoordigend bestuurder is. Hij is ook bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als enig aandeelhouder en bestuurder van [naam klager 3] , waarbij [naam klager 3] als bestuurder van [naam klager 2] staat geregistreerd.
Alle klagers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘klagers’.

3..Standpunt klagers en standpunt officier van justitie

3.1.
Standpunt klagers
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag.
De klagers stellen zich primair op het standpunt dat de beslagen onrechtmatig zijn gelegd, omdat er jegens hen geen sprake is van een redelijk vermoeden van overtreding van artikel 420bis Wetboek van Strafrecht. Subsidiair is het hoogst onwaarschijnlijk dat de zittingsrechter de goederen verbeurd verklaart of een geldboete zal opleggen dan wel een bedrag zal ontnemen. De verdenking van witwassen is slechts gebaseerd op één geldschieter, de heer [naam belanghebbende 1] . Inmiddels hebben de klagers stukken overgelegd over de legale herkomst van het geld en concrete verifieerbare verklaringen afgelegd. Het openbaar ministerie weigert hier nader onderzoek naar te doen. Het gelegde beslag is daarnaast disproportioneel. De hele bedrijfsvoorraad is in beslag genomen, waarmee de ondergang van het bedrijf is ingeluid.
[naam klager 5] stelt zich als (derde) klager op het standpunt dat het onder ABN-AMRO gelegde beslag op de bankrekening van [naam klager 4] met het nummer [bankrekeningnummer 6] ten behoeve van hem voor een bedrag van € 6.000,- moet worden opgeheven, zijnde het bedrag op die rekening dat aan hem toebehoort.
3.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. In het raadkamerdossier is voldoende steun te vinden voor de verdenkingen van (medeplegen van) witwassen van de klagers. Het is dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de klagers een verplichting tot betaling van een geldboete zal opleggen.

4..Beoordeling

Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een beslag op grond van artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter eerst te onderzoeken of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Als er geen sprake is van een dergelijke verdenking moet teruggave worden gelast. Indien de verdenking wel bestaat, toetst de rechtbank of het hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter, die later inhoudelijk over de strafzaak oordeelt, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete zal opleggen.
Uit de processen-verbaal in het raadkamerdossier kan worden opgemaakt dat sprake is van een reële verdenking tegen de verdachten van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, te weten (medeplegen van) witwassen.
Zo heeft onderzoek uitgewezen dat [naam klager 2] een groot aantal kentekens op haar naam heeft staan, waaronder 32 elektrische auto’s, een Bentley Bentayga V8 diesel en een Mercedes AMG G 63. [naam klager 2] heeft sinds haar oprichting op 23 mei 2017 geen aangiften vennootschapsbelasting ingediend en de aangiften omzetbelasting over de jaren 2017 en 2018 laten geen inkomende geldstromen in de vorm van omzet zien. Over het jaar 2019 is in het geheel geen aangifte omzetbelasting gedaan. Uit de fiscale systemen kan dan ook niet worden opgemaakt hoe voornoemde vervoermiddelen worden gefinancierd. Wel vinden er allerlei geldstromen plaats naar aanleiding van verkopen van voertuigen, die niet aan het bedrijf zijn te linken.
Verder valt uit de historische mutaties van bankrekeningen van [naam klager 2] op te maken dat in 2019 in totaal € 101.860,- aan contanten is gestort, terwijl dit volgens de ingediende aangiften omzetbelasting geen omzet betreft. In de historische mutaties van bankrekeningen van [naam klager 2] is verder te zien dat [naam belanghebbende 1] in 2019 in totaal € 275.000,- heeft overgemaakt, steeds onder vermelding van “aandelen overdracht”. Ook van een aandelenoverdracht is in de fiscale systemen niets terug te vinden. Uit onderzoek naar zijn inkomens- en vermogenspositie blijkt dat niet waarschijnlijk is dat [naam belanghebbende 1] legaal over deze middelen heeft kunnen beschikken. Hieruit volgt dat [naam klager 2] met grote (contante) geldbedragen wordt gevoed zonder duidelijke legale herkomst, terwijl het bedrijf geen omzet genereert en een groot aantal auto’s op naam heeft staan. Dit levert een voldoende verdenking van witwassen op.
Deze verdenking van witwassen richt zich ook tegen [naam bestuurder] , die immers via [naam klager 3] bestuurder en enig aandeelhouder is van [naam klager 2] . Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er voldoende verdenking is tegen [naam man klager 4] . Gelet op zijn bemoeienis bij het bedrijf, is hij vermoedelijk de werkelijke feitelijke leidinggevende van [naam klager 2] , zodat de hiervoor beschreven verdenking van witwassen zich ook over hem uitstrekt.
[naam klager 4] maakt diverse keren geld over naar bankrekeningen van [naam klager 2] .
Op 10 november 2017 doet zij onder vermelding “verbouwingskosten / praktijk” een overboeking van € 67.000,-, terwijl van een verbouwing geen sprake lijkt en er ook geen uitgaande geldstroom wordt gezien die terugbetaling van een eventuele lening rechtvaardigt. Verder heeft [naam klager 4] op 21 juni 2019 een contante betaling van € 34.000,- gedaan bij de aanschaf van een BMW en op 31 juli 2019 een contante betaling van € 24.000,- bij de aanschaf van een Mercedes-Benz, zonder duidelijke legale herkomst van die gelden. Over de jaren 2017 en 2018 heeft [naam klager 4] geen aangifte inkomstenbelasting gedaan, zodat een en ander niet te controleren is. Deze feiten en omstandigheden rechtvaardigen ook een verdenking jegens [naam klager 4] .
De verdachten stellen deze verdenking inmiddels te hebben ontzenuwd door een concrete en verifieerbare verklaring af te leggen. De rechtbank ziet terug in het dossier dat niet alle verdachten inhoudelijk hebben willen verklaren en als dat wel het geval was, deze verklaring summier is als het gaat over de daadwerkelijke verdenking. Weliswaar hebben de verdachten aan het rechercheteam (en ook aan de rechtbank) verschillende stukken toegezonden en ter zitting hebben klagers nog het een en ander toegelicht, maar door deze stukken en toelichting is de verdenking naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet weggenomen. Bovendien doet het openbaar ministerie op dit moment nog verder onderzoek.
De rechtbank acht het, op grond van het voorgaande, op dit moment niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachten een geldboete zal opleggen.
Ten aanzien van [naam klager 2] is nog betoogd dat het beslag niet proportioneel is, omdat de gehele bedrijfsvoorraad (de elektrische auto’s) in beslag is genomen en het bedrijf daardoor in feite wordt stilgelegd. De rechtbank overweegt dat de verdenking van het witwassen nu juist rechtstreeks betrekking heeft op de bedrijfsvoering van [naam klager 2] en het aanhouden van deze bedrijfsvoorraad, zonder dat daar aantoonbaar bedrijfsactiviteiten tegenover staan. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat door de zittingsrechter in een dergelijk geval hoge geldboetes worden opgelegd. Van disproportionaliteit is dan ook geen sprake.
Dit betekent dat het beklag van [naam klager 2] en [naam klager 4] tegen de voorwerpen die in hun strafzaak in beslag zijn genomen, ongegrond wordt verklaard.
Voor wat betreft de in het klaagschrift genoemde voorwerpen, waarvan de klager een ander is dan degene in wiens strafzaak het betreffende voorwerp in beslag is genomen, dient de rechtbank tot slot de vraag te beantwoorden of buiten redelijke twijfel is dat de klager (derde) als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt.
[naam klager 2] stelt rechthebbende te zijn op de onder [naam man klager 4] in beslag genomen Mercedes AMG met kenteken [kentekennummer 2] (hierna: de Mercedes G-klasse). De rechtbank stelt vast dat het kenteken van de Mercedes G-klasse op 21 juni 2019 op naam van [naam klager 2] is gesteld. Verder is uit onderzoek gebleken dat de Mercedes G-klasse door [naam man klager 4] (kennelijk onder de naam van de Mongolische Ambassade) is aangeschaft middels een contante betaling van € 132.000,- en de heer [naam belanghebbende 1] veelvuldig als bestuurder van de Mercedes G-klasse is gesignaleerd. Vanwege deze feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog niet buiten redelijke twijfel dat [naam klager 2] als eigenaar van de Mercedes G-klasse kan worden beschouwd.
[naam klager 3] stelt rechthebbende te zijn op de onder [naam man klager 4] in beslag genomen Landrover Range Rover met kenteken [kentekennummer 3] (hierna: de Landrover). Uit het dossier volgt dat de Landrover is betaald vanaf de bankrekening van [naam klager 3] , maar dat [naam man klager 4] kentekenhouder is en hij bovendien opdracht heeft gegeven voor stalling en coating van het voertuig. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is dat [naam klager 3] als eigenaar van de Landrover is aan te merken.
[naam klager 1] stelt rechthebbende te zijn op de onder [naam directeur-grootdeelaanhouder] in beslag genomen Mercedes-Benz E 400 met kenteken [kentekennummer 4] hierna: de Mercedes E-klasse). [naam eigenaresse] , de eigenaresse van [naam klager 1] , heeft op 27 mei 2020 tegenover de politie verklaard dat deze auto aan [naam klager 2] toebehoort, maar dat haar man, [naam man klager 4] , de Mercedes E-klasse niet in de bedrijfsvoorraad van [naam klager 2] wilde opnemen. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is dat [naam klager 1] als eigenaar van de Mercedes E-klasse kan worden beschouwd.
[naam klager 5] heeft op geen enkele wijze onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat hij eigenaar is van een bedrag van € 6.000,- op het onder ABN-AMRO gelegde beslag op het geld op de bankrekening van [naam klager 4] met de nummers [bankrekeningnummer 6] , zodat van dit geld niet buiten redelijke twijfel is dat hij als eigenaar moet worden aangemerkt.
Dit leidt tot de conclusie dat ook het beklag ten aanzien van de overige voorwerpen ongegrond wordt verklaard.

5..Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beklag van alle klagers ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. T.M. Riemens en E.M. Moerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.C. Fraaij, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2021.