ECLI:NL:RBROT:2021:2501

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
ROT 20/311
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing uitkering Schadefonds Geweldsmisdrijven op basis van letselcategorie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser had op 20 mei 2019 een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven, nadat hij op 21 januari 2019 slachtoffer was geworden van een mishandeling en een steekincident. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen, maar na bezwaar werd aan de eiser een uitkering van € 5.000,- toegekend, gebaseerd op letselcategorie 3 volgens de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. De eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat zijn letsel ernstiger was en onder letselcategorie 4 zou moeten vallen.

Tijdens de zitting op 17 maart 2021 is de eiser verschenen, bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, terwijl de verweerder niet aanwezig was. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser en de verweerder zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder op goede gronden had vastgesteld dat het letsel van de eiser onder letselcategorie 3 viel, aangezien er sprake was van een rechtstreekse bedreiging met een mes en zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat zijn fysieke letsel blijvende hinderlijke beperkingen met zich meebracht die ernstiger waren dan letselcategorie 3. Bovendien werd vastgesteld dat de psychische klachten van de eiser ook andere oorzaken hadden dan het geweldsmisdrijf waarvoor hij de aanvraag had ingediend.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser

gemachtigde: mr. F. Bouyaghjdane,
en

de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerder

gemachtigde: mr. A.S.R. Bisesser-Chigharoe.

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 6 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard en aan eiser op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) een uitkering van € 5.000,- toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.M. Rampadarathsing als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 20 mei 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om hem op grond van de Wsg een uitkering uit het schadefonds toe te kennen, omdat hij op 21 januari 2019 slachtoffer werd van een mishandeling en een steekincident.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit aan eiser alsnog een uitkering van € 5.000,- toegekend. Verweerder vindt aannemelijk dat eiser slachtoffer is van rechtstreekse bedreiging met een mes, welke gepaard ging met een zware mishandeling. Verweerder heeft een uitkering toegekend naar letselcategorie 3, volgens de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 juli 2019 (Letsellijst).
3. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte heeft besloten dat zijn letsel valt onder letselcategorie 3. Hij stelt dat het opgelopen letsel zeer ernstig is, waardoor de daarbij passende letselcategorie 4 aangehouden dient te worden. Hij is zwaar mishandeld en had daardoor dertig hechtingen nodig in zijn schouder en rug en hij heeft blijvende littekens. Ook heeft hij psychische klachten overgehouden aan het incident. In beroep heeft eiser medische stukken overgelegd. Hij stelt dat uit de brief van zijn GZ-psycholoog, [naam] onder andere blijkt dat deze eiser heeft gediagnosticeerd op basis van DSM met een posttraumatische stress stoornis. Uit de verklaring van zijn GZ-psycholoog volgt dat hij sinds het steekincident een toename van psychische klachten ervaart. Hij heeft te maken met herbelevingen, verhoogde arousal/spanning, slaapt slecht, is somber, geagiteerd, trekt zich terug uit sociale contacten en ervaart gevoelens van boosheid en moedeloosheid. Verder stelt hij dat uit informatie van Zorgbedrijf Bavo Europoort van 23 januari 2020 blijkt dat hij vanwege dezelfde klachten sinds 10 september 2019 onder behandeling van een psychiater staat. Ook de psychiater geeft aan dat hij klachten ervaart van stress, spanning, verhoogde arousal, angstklachten, herbelevingen.
4.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kan uitkering worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wsg wordt de uitkering naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.
4.2.
Ter nadere invulling van de in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert verweerder beleid dat is neergelegd in de Beleidsbundel van 1 juli 2019 (Beleidsbundel) en de Letsellijst. Een letsellijst is ontwikkeld om het opgelopen letsel in een letselcategorie in te kunnen delen. Hierin is opgenomen welk fysiek en psychisch letsel als voldoende ernstig kan worden aangemerkt in de zin van de Wsg om een uitkering te rechtvaardigen.
In paragraaf 1A van de Letsellijst is onder letselcategorie 4 met betrekking tot fysiek letsel bepaald: “Fysiek letsel met blijvende hinderlijke beperkingen, die naar de aard en gevolgen ernstiger zijn dan letselcategorie 3 (bijvoorbeeld langdurige gedeeltelijke afhankelijkheid).” Volgens paragraaf 2A van de Letsellijst wordt als sprake is van een rechtstreekse bedreiging met een mes waarbij de bedreiging gepaard gaat met een zware mishandeling ernstig psychisch letsel voorondersteld en wordt een uitkering toegekend uit letselcategorie 3. In deze paragraaf is onder letselcategorie 4 met betrekking tot psychisch letsel bepaald: “Diagnose door een hulpverlener die bevoegd en bekwaam is om een diagnose te stellen ten aanzien van psychisch letsel en behandeling waarbij de doelen niet binnen een jaar zijn behaald, of bij herhaalde behandelingen over jaren (inclusief crisisopnames en/of klinische behandeltrajecten en/of intensieve ambulante multidisciplinaire begeleiding) die ieder korter dan een half jaar duurden. Het psychisch letsel leidt tot langdurige afhankelijkheid.”
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het besluit over de (hoogte van de) uitkering beslissingsruimte heeft. De rechtbank moet dat besluit terughoudend toetsen. Volgens vaste rechtspraak zijn de beleidsregels die verweerder daarbij hanteert in ieder geval niet onredelijk. De vraag of verweerder conform het beleid heeft gehandeld, wordt in beginsel wel vol getoetst.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden gesteld dat het door eiser ondervonden letsel valt in categorie 3 van de Letsellijst, aangezien sprake is van een rechtstreekse bedreiging met een mes, welke gepaard ging met een zware mishandeling. Eiser heeft niet gesteld en ook is niet gebleken dat hij vanwege het fysieke letsel blijvende hinderlijke beperkingen heeft die naar de aard en gevolgen ernstiger zijn dan letselcategorie 3. De enkele stelling van eiser dat hij blijvende littekens heeft, is daarvoor niet voldoende. Ook heeft verweerder voldoende kenbaar gemotiveerd dat eiser vanwege zijn psychische letsel niet in aanmerking komt voor een uitkering uit letselcategorie 4, omdat zijn psychische klachten ook andere oorzaken hebben dan het geweldsmisdrijf waarvoor hij de aanvraag bij verweerder indiende. Zoals verweerder stelt blijkt uit de brief van de GZ-psycholoog [naam] van 24 april 2019 onder meer dat eisers behandeling startte voor het geweldsmisdrijf plaatsvond waarvoor hij de aanvraag bij verweerder indiende en dat bij eiser een posttraumatische stress stoornis is vastgesteld als gevolg van een mishandeling in 2018. Dat deze behandeling eerder niet van de grond is gekomen en deze eerdere psychische klachten volgens eiser niet vergelijkbaar zijn met de klachten die hij na het steekincident van 21 januari 2019 ervaart, betekent niet dat verweerder dit niet bij zijn beoordeling heeft mogen betrekken. Vaststaat immers dat bij eiser ook voor het steekincident al sprake was van psychische klachten. Ook in de door eiser overgelegde informatie van Zorgbedrijf Bavo Europoort van 23 januari 2020 wordt melding gemaakt van psychische klachten bij eiser als gevolg van zowel de mishandeling waarvoor hij de aanvraag heeft ingediend bij verweerder, als de mishandeling in 2018. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich gelet op het voorgaande op het standpunt mogen stellen dat niet vastgesteld kan worden welk letsel eiser opliep als gevolg van het geweldsmisdrijf waarvoor hij de aanvraag bij verweerder indiende en dat dit letsel niet kan worden beoordeeld.
4.5.
Gelet op het voorgaande kan van het besluit van verweerder om een uitkering toe te kennen van € 5.000,- euro, behorend bij letselcategorie 3 niet worden gezegd dat dat niet redelijk is.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.