ECLI:NL:RBROT:2021:2495

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/10/585451 / HA ZA 19-1027
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevrijdende verjaring van gemeentegrond door gebruiker?

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Westvoorne en [naam persoon A] c.s. over de eigendom van een strook gemeentegrond. De gemeente vorderde bij vonnis te verklaren dat zij eigenaar is van de strook grond, die door [naam persoon A] c.s. in gebruik is genomen. De rechtbank oordeelde dat [naam persoon A] c.s. nooit bezitter is geworden van de grond, omdat hij deze altijd met toestemming van de gemeente heeft gebruikt. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van bevrijdende verjaring, omdat [naam persoon A] c.s. het eigendomsrecht van de gemeente nooit heeft betwist. De gemeente heeft de strook grond rechtmatig in eigendom en kan het gebruik door [naam persoon A] c.s. beëindigen. De rechtbank heeft de vorderingen van de gemeente toegewezen en [naam persoon A] c.s. veroordeeld om het gebruik van de grond binnen drie maanden te staken en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/585451 / HA ZA 19-1027
Vonnis van 10 maart 2021
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE WESTVOORNE,
zetelend te Rockanje,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W. Leistra te Arnhem,
tegen

1..[naam persoon A] ,

2.
[naam persoon B],
beiden wonende te [woonplaats C] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie
advocaat mr. J.K.S. Verhoek te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de gemeente en [naam persoon A] c.s. (in mannelijk enkelvoud) genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 oktober 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie, met één productie;
  • de conclusie van repliek tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
  • de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek en aanvulling van eis in voorwaardelijke reconventie;
  • de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie;
  • het proces-verbaal van de op 23 november 2020 gehouden mondelinge behandeling en de bij die gelegenheid door de gemeente overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 30 mei 1995 heeft [naam persoon A] c.s. het perceel met de daarop gebouwde woning aan de [adres] in Oostvoorne, kadastraal bekend Gemeente Oostvoorne, sectie [sectie] , nummer [nummer 1] (hierna: het perceel) in eigendom verkregen.
2.2.
Het perceel was onderdeel van een nieuwbouwproject. [naam persoon A] c.s. is de eerste bewoner van de op het perceel gebouwde woning (hierna: de woning).
2.3.
Aan de achterzijde grenst het perceel aan een strook grond die volgens de gegevens van het Kadaster eigendom is van de gemeente (hierna: de strook grond). Deze strook grond grenst aan een sloot, die eigendom van de gemeente is (hierna: de gemeentesloot). De gemeentesloot maakt deel uit van een groter openbaar gebied.
2.4.
In 1995 hebben [naam persoon A] c.s. en de gemeente gesproken over een mogelijke ruil van de strook grond tegen grond aan de voorzijde van de woning. Daaraan heeft de gemeente niet meegewerkt. Eveneens in 1995 heeft [naam persoon A] c.s. een ambtenaar van de gemeente telefonisch gevraagd wat de gemeente wilde gaan doen met de strook grond. In dit telefoongesprek is [naam persoon A] c.s. meegedeeld dat hij de strook grond mocht gebruiken mits hij die niet zou bebouwen.
2.5.
[naam persoon A] c.s. heeft de gemeente in 2005 gevraagd naar de mogelijkheid om de strook grond in eigendom te verkrijgen.
2.6.
Bij brief van 3 augustus 2005 heeft de gemeente het volgende aan [naam persoon A] c.s. meegedeeld:
“In een gesprek tussen u en de heer [naam persoon D] van de afdeling Gemeentewerken is u verteld dat indien een verzoek tot aankoop grond voldoet aan de criteria en beleidsregels verkoop openbaar groen, de verkoop geschiedt op basis van de getaxeerde marktwaarde.
Uw verzoek voldoet aan de criteria en beleidsregels openbaar groen. U vindt echter de waarschijnlijk getaxeerde waarde (op basis van recent verkochte perceeltjes) van het betreffende perceeltje te hoog. Om te kunnen overwegen of u het perceeltje daadwerkelijk wilt kopen, heeft u ingestemd om het bedoelde stukje grond te laten taxeren.
Voordat wij overgaan tot het verstrekken van een opdracht aan een beëdigd taxateur, dient u schriftelijk te bevestigen dat u de taxatiekosten ad € 200,00 exclusief BTW voor uw rekening neemt. Dit ook al gaat de verkoop niet door.”
2.7.
Bij brief van 10 augustus 2005 heeft [naam persoon A] c.s. het volgende aan de gemeente meegedeeld:
“Het in het bezit krijgen van het achter mijn tuin liggende stuk openbaar groen wordt door mij alleen dan als wenselijk geacht, indien dit op basis van betaling van een symbolisch bedrag zou kunnen plaatsvinden.
De redenen hiertoe zijn:
Ik heb reeds tijdens de aanschaf van mijn nieuwe woning 10 jaar geleden aangedrongen op overdracht van dit stuk grond tegen de toenmalig geldende grondprijs. De Gemeente was hier om ongefundeerde redenen tegen. Mijn tuin had daardoor een andere door mij gewenste inrichting kunnen krijgen, die nu zonder kostbare uitgaven en veel werk niet meer mogelijk is.
Het feit dat het stuk grond niet wezenlijk deel uit maakt van openbare ruimte daar het niet aansluit op en deel zal kunnen zijn van openbaar toegankelijk gebied.
Een symbolische vergoeding lijkt mij meer voor de hand liggend gezien de kosten die reeds door mij de afgelopen 10 jaar zijn gemaakt om het stuk grond te laten onderhouden.
Het stuk grond zal niet bijdragen aan een wezenlijke waardevermeerdering van mijn woning en heeft derhalve een geringe waarde.
(…)
Gezien het bovenstaande zie ik geen nut in een taxatie van het betreffende stuk grond en wacht u verdere berichten in deze af.”
2.8.
In het voorjaar van 2016 heeft de gemeente [naam persoon A] c.s. in het kader van haar project “Snippergroen” uitgenodigd voor een informatieavond. In juni 2016 hebben medewerkers van de gemeente het perceel van [naam persoon A] c.s. bezocht en de situatie ter plaatse bekeken en met [naam persoon A] c.s. besproken.
2.9.
Bij brief van 9 november 2016 heeft de gemeente het volgende aan [naam persoon A] c.s. bericht:
“Op 14 juni 2016 zijn onze medewerkers (…) bij u langs geweest (…). Tijdens dit bezoek is gesproken over het gebruik van gemeentegrond aan de achterzijde van uw perceel. U heeft aangegeven geen interesse te hebben in aankoop of huur van de gemeentegrond. In deze brief leest u wat dat voor u betekent.
Mogelijkheden gebruik gemeentegrond
De gemeente wil het gebruik van gemeentegrond graag met u regelen. Er zijn vier mogelijkheden:
1.
U kunt de gemeentegrond kopen.
Als u de gemeentegrond wenst te kopen, kunt u daarvoor een verzoek indienen. Hierna wordt onderzocht of er belemmeringen zijn om de gemeentegrond te verkopen. Voor het project Snippergroen hanteert de gemeente de tijdelijk verlaagde prijs van € 80,- per m² kosten koper.
(…)
2. U kunt de gemeentegrond huren(…)
3. Niet kopen of huren, maar leegmaken van de gemeentegrond(…)
4. U kunt een beroep op verjaring doen(…)”
2.10.
Bij de onder 2.9 bedoelde brief van de gemeente was een antwoordformulier gevoegd. [naam persoon A] c.s. heeft op dat antwoordformulier de optie “ik doe een beroep op verjaring en lever hiertoe binnen twee weken bewijsmateriaal aan” aangekruist en dat formulier aan de gemeente doen toekomen.
2.11.
Bij brief aan de gemeente van 27 november 2016 heeft [naam persoon A] c.s. zijn beroep op verjaring gemotiveerd.
2.12.
de gemeente heeft het beroep van [naam persoon A] c.s. op verjaring bij brief van 12 juni 2017 afgewezen.
2.13.
De rechtsbijstandsverzekeraar van [naam persoon A] c.s. heeft bij brief van 17 november 2017, voor zover thans van belang, het volgende aan de gemeente meegedeeld:
“Cliënten hebben echter de grond wel degelijk in 1995 (…) in bezit genomen en al die jaren in bezit gehad. Expliciet was immers medegedeeld (…) dat zij de grond naar believen konden gebruiken. (…)”

3..Het geschil in conventie

3.1.
de gemeente vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
voor recht te verklaren dat de gemeente eigenaar is van het gehele perceel grond, kadastraal bekend Gemeente Oostvoorne sectie [sectie] nummer [nummer 2] , inclusief het gedeelte dat in gebruik is bij [naam persoon A] c.s. (in de tekening onder punt 4 van de dagvaarding met rood omlijnd);
[naam persoon A] c.s. te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis het gebruik van het gedeelte van de gemeentegrond dat door hem wordt gebruikt te staken en gestaakt te houden en om al zijn zaken hiervan te verwijderen en verwijderd te houden, en [naam persoon A] c.s. te veroordelen om aan de gemeente te voldoen een direct opeisbare dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [naam persoon A] c.s. nalaat om hieraan te voldoen, met een maximum van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente;
Subsidiair:
3. [naam persoon A] c.s. bij wijze van schadevergoeding in natura te veroordelen het deel van het wederrechtelijk in bezit genomen perceel grond kadastraal bekend Gemeente Oostvoorne sectie [sectie] nummer [nummer 2] binnen veertien dagen na het vonnis aan de gemeente in eigendom te leveren ten overstaan van een door de gemeente aan te wijzen notaris en te bepalen dat indien [naam persoon A] c.s. daaraan niet voldoet dit vonnis in de plaats zal treden van vereiste medewerking van [naam persoon A] c.s. aan notariële levering;
Meer subsidiair:
4. [naam persoon A] c.s. te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding in geld van € 8.400,- (€ 80,- per m² x 105 m² grond), vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van dagvaarding en te betalen binnen veertien dagen na het vonnis;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
5. [naam persoon A] c.s. te veroordelen in de kosten van het geding, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, bij niet tijdige betaling te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede in de nakosten en eventuele verdere executiekosten.
3.2.
Ter zitting heeft de gemeente haar eis gewijzigd. Uit de pleitnota van de gemeente lijkt te volgen dat de eiswijziging inhoudt dat de gemeente van haar meer subsidiaire vordering haar subsidiaire vordering wenst te maken en omgekeerd. Uit het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting, waarover partijen geen opmerkingen hebben gemaakt, lijkt evenwel te volgen dat de gemeente bij de eiswijziging de primaire vordering tot ontruiming op het oog had. De rechtbank zal hier onder de beoordeling nader op ingaan.
3.3.
[naam persoon A] c.s. voert verweer. Het verweer van [naam persoon A] c.s. strekt tot afwijzing van de vorderingen van de gemeente met veroordeling van de gemeente in de kosten van de procedure.

4..De voorwaardelijke vordering in reconventie

4.1.
[naam persoon A] c.s. heeft een voorwaardelijke eis in reconventie ingesteld, voor het geval de rechtbank oordeelt dat de strook gemeentegrond door verjaring eigendom is geworden van [naam persoon A] c.s.. De voorwaardelijke vordering in reconventie van [naam persoon A] c.s. luidt, na aanvulling van eis bij conclusie van repliek in reconventie:
“Dat het de rechtbank Rotterdam (…) moge behagen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de Gemeente Westvoorne te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het (…) vonnis alle noodzakelijke medewerking te verlenen die noodzakelijk is om de verjaring in te schrijven op grond van artikel 37 van de Kadasterwet, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag (…) dat de Gemeente Westvoorne weigert medewerking te verlenen, met een maximum van € 25.000,-, met veroordeling van de Gemeente Westvoorne in de kosten van het geding.”
4.2.
De gemeente voert verweer. Het verweer van de gemeente strekt tot afwijzing van de voorwaardelijke reconventionele vordering, met veroordeling van [naam persoon A] c.s. bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in de proceskosten en nakosten, beide te vermeerderen met de wettelijke rente.

5..De beoordeling

in conventie

5.1.
In geschil is of de strook grond door bevrijdende verjaring (artikel 3:105 BW) eigendom is geworden van [naam persoon A] c.s.. [naam persoon A] c.s. stelt dat hij een geslaagd beroep kan doen op bevrijdende verjaring, de gemeente betwist dat.
5.2.
De verjaring(stermijn) van artikel 3:105 en 3:306 BW begint te lopen als sprake is van bezit (artikel 3:101 BW). Artikel 3:107 lid 1 BW omschrijft bezit als het houden van een goed voor zichzelf. Hieronder moet worden verstaan het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed met de pretentie rechthebbende te zijn. Het houden voor zichzelf sluit uit dat een ander als rechthebbende wordt erkend.
5.3.
Of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, wordt naar verkeersopvatting beoordeeld (artikel 3:108 BW). Bezit moet voor derden voldoende kenbaar zijn, wat onder meer betekent dat de rechthebbende uit de gedragingen van degene die zich op verjaring wil beroepen objectief gezien moet kunnen opmaken dat zijn eigendomsrecht wordt bedreigd. Zolang dat niet het geval is, hoeft er voor de rechthebbende immers geen reden te zijn om actie te ondernemen.
5.4.
Toen [naam persoon A] c.s. in 1995 het perceel in eigendom heeft verkregen, is de strook grond tussen partijen ter sprake geweest. Aan de orde is geweest of er een grondruil mogelijk was. Toen dat voor de gemeente geen optie bleek, heeft [naam persoon A] c.s. de gemeente gevraagd wat er met de strook grond zou gebeuren. Namens de gemeente is toen meegedeeld dat zij geen plannen had met de strook grond en dat [naam persoon A] c.s. deze mocht gebruiken, zolang daarop maar niet gebouwd werd. [naam persoon A] c.s. heeft de strook grond vervolgens betrokken bij zijn tuin. Daarmee is [naam persoon A] c.s. houder van de strook grond geworden. Immers, [naam persoon A] c.s. gebruikte de strook grond met toestemming van de gemeente en onder de door haar gestelde voorwaarde. Een dergelijke toestemming tot gebruik staat in de weg aan bezit. [naam persoon A] c.s. erkende in 1995 het eigendomsrecht van de gemeente en pretendeerde niet rechthebbende te zijn van de strook grond.
5.5.
In 1995 is [naam persoon A] c.s. de strook grond dus gaan houden voor de gemeente. Dat houderschap heeft [naam persoon A] c.s. daarna voortgezet. Uit artikel 3:111 BW volgt dat een houder in beginsel geen verandering kan brengen in zijn houderschap (en dus in beginsel geen bezitter kan worden). Daarop gelden twee uitzonderingen. De eerste uitzondering is een handeling van degene voor wie men houdt, in dit geval de gemeente. [naam persoon A] c.s. heeft niet gesteld dat de gemeente een handeling heeft verricht waardoor [naam persoon A] c.s. op enig moment bezitter van de strook grond is geworden.
5.6.
De tweede uitzondering is de tegenspraak van het recht van degene voor wie men houdt. Daarvoor is noodzakelijk dat de houder openlijk het eigendomsrecht van de ander betwist en zich daar ook naar gedraagt. Ook deze tweede uitzondering doet zich hier niet voor. [naam persoon A] c.s. heeft niet openlijk het eigendomsrecht van de gemeente betwist, althans niet voor 2016. Sterker nog, [naam persoon A] c.s. heeft in 2005 (wederom) aan de gemeente gevraagd of hij de strook grond kon aankopen. Daarmee heeft [naam persoon A] c.s. te kennen gegeven dat hij de gemeente als rechthebbende beschouwde. Dat [naam persoon A] c.s. beplanting op de strook grond heeft geplaatst, de grond heeft onderhouden en dat anderen (buren) hem mogelijk als bezitter beschouwen, is hierbij niet relevant. Evenmin relevant is of de strook grond (goed) bereikbaar is voor anderen dan [naam persoon A] c.s., in het bijzonder de gemeente.
De tegenwerping van [naam persoon A] c.s. dat zijn verzoek uit 2005 niet in de weg staat aan bezit omdat de verjaringstermijn toen nog niet was verstreken, baat hem niet. Bepalend is gelet op artikel 3:111 BW of [naam persoon A] c.s. het eigendomsrecht van de gemeente heeft weersproken en dat heeft hij in 2005 niet gedaan, in tegendeel.
5.7.
Voor zover de uitlatingen en gedragingen van [naam persoon A] c.s. vanaf 2016, nadat de gemeente contact met hem had opgenomen om het gebruik van de strook grond nader te regelen, zijn aan te merken als een tegenspraak van het eigendomsrecht van de gemeente in de zin van artikel 3:111 BW, leidt dat niet tot een geslaagd beroep op bevrijdende verjaring. Indien [naam persoon A] c.s. vanaf dat moment het eigendomsrecht van de gemeente heeft weersproken, is evident dat de verjaringstermijn van 20 jaar niet was verstreken ten tijde van de dagvaarding.
5.8.
De conclusie is dat van eigendomsverkrijging door bevrijdende verjaring geen sprake is. De strook grond behoort nog altijd aan de gemeente in eigendom toe. De door de gemeente gevorderde verklaring voor recht dat zij eigenaar is van de strook grond zal dan ook worden toegewezen.
5.9.
De gemeente is op grond van artikel 5:2 BW gerechtigd het gebruik van de strook grond door [naam persoon A] c.s. te beëindigen. Dit wordt niet anders doordat de gemeente lange tijd heeft toegestaan dat [naam persoon A] c.s. de strook gebruikte. Het kon en moest [naam persoon A] c.s. in elk geval vanaf 2016 duidelijk zijn dat de gemeente niet langer wilde dat [naam persoon A] c.s. de grond om niet in gebruik hield. In ieder geval vanaf dat moment diende [naam persoon A] c.s. er rekening mee te houden dat aan het gebruik met toestemming een einde zou komen. Gelet hierop en nu [naam persoon A] c.s. niet wenste in te gaan op het aanbod van de gemeente om de strook grond te kopen of te huren, maakt de gemeente geen misbruik van haar eigendomsrecht door het aanhangig maken van een vordering tot ontruiming.
5.10.
Dat er gelet op 3.2 enige onduidelijkheid bestaat over de vraag wat de gemeente primair wenst, ontruiming, schadevergoeding in geld of schadevergoeding in natura, is voor de beslissing op haar vorderingen niet relevant, nu de vorderingen tot schadevergoeding hoe dan ook niet toewijsbaar zijn. Die vorderingen zijn immers gebaseerd op de veronderstelling dat [naam persoon A] c.s. door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de strook grond en in het verlengde daarvan onrechtmatig heeft gehandeld door de strook grond in bezit te nemen. Van bezit door [naam persoon A] c.s. en voltooiing van de termijn voor bevrijdende verjaring is gelet op het voorgaande geen sprake. Gesteld noch gebleken is dat er nog een andere rechtsgrond bestaat voor een vordering tot schadevergoeding. [naam persoon A] c.s. kan voorts niet verplicht worden de strook gemeentegrond tegen betaling van de gemeente over te nemen.
5.11.
De rechtbank zal tegen de achtergrond van het voorgaande de vordering tot ontruiming toewijzen met een ontruimingstermijn van drie maanden. Dat geeft partijen de gelegenheid om desgewenst (alsnog) overeenstemming te bereiken over overdracht van de strook gemeentegrond aan [naam persoon A] c.s.. Daarbij ligt het in de rede dat [naam persoon A] c.s. daarvoor de ter zitting besproken vergoeding van € 8.000,- betaalt en de kosten voor levering van de grond en inschrijving in de registers van het kadaster voor zijn rekening neemt.
5.12.
Voor het verbinden van een dwangsom aan de ontruimingsveroordeling is geen plaats. Het vonnis stelt de gemeente in staat de ontruiming zo nodig door een deurwaarder te doen bewerkstelligen.
5.13.
[naam persoon A] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in conventie. Dat komt neer op € 1.992,- aan vastrecht, op € 85,21 aan dagvaardingskosten en op € 1.126,- aan salaris voor de advocaat, gebaseerd op twee punten van liquidatietarief II (à € 563,- per punt), in totaal derhalve € 3.203,21. Nu een tweede schriftelijke ronde heeft plaatsgevonden omdat de gemeente dit wenste en [naam persoon A] c.s. een andere voorkeur had, acht de rechtbank het redelijk om geen vergoeding toe te kennen voor de conclusie van repliek.
De wettelijke rente over de proceskosten wordt evenals de nakosten toegewezen op de wijze als in de beslissing vermeld, waarbij de rechtbank uitgaat van de liquidatietarieven per 1 februari 2021.
in voorwaardelijke reconventie
5.14.
Nu de voorwaarde waaronder [naam persoon A] c.s. de reconventionele eis heeft ingesteld, te weten dat de rechtbank oordeelt dat [naam persoon A] c.s. eigenaar is geworden van de strook grond, niet is vervuld, wordt aan de reconventionele vordering niet toegekomen.
5.15.
Dit betekent dat [naam persoon A] c.s. dient te worden veroordeeld in de proceskosten in voorwaardelijke reconventie. De proceskosten aan de zijde van de gemeente worden vastgesteld op nihil, nu de gemeente in de voorwaardelijke reconventie geen andere stellingen heeft betrokken dan de stellingen die zij in conventie aan haar vorderingen ten grondslag heeft gelegd.

6..De beslissing

De rechtbank,
in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat de gemeente eigenaar is van de strook grond, kadastraal bekend gemeente Oostvoorne sectie [sectie] nummer [nummer 2] , gelegen tussen het perceel van [naam persoon A] c.s. en de gemeentesloot;
6.2.
veroordeelt [naam persoon A] c.s. om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis het gebruik van de onder 6.1 bedoelde strook grond te staken en gestaakt te houden en om al zijn zaken hiervan te verwijderen en verwijderd te houden;
6.3.
veroordeelt [naam persoon A] c.s. in de kosten van het geding, aan de zijde van de gemeente tot op heden vastgesteld op € 3.203,21, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
6.4.
veroordeelt [naam persoon A] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [naam persoon A] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
6.5.
verklaart dit vonnis voor zover het veroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in voorwaardelijke reconventie
6.7.
veroordeelt [naam persoon A] c.s. in de kosten van het geding, aan de zijde van de gemeente tot op heden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Lankhaar, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021.
1861/3194