In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van de partnerbijdrage in het kader van een echtscheiding. De man verzocht om wijziging van de alimentatieverplichting, stellende dat de vrouw niet meer behoeftig is en dat zijn draagkracht is verminderd door een recent inkomensverlies. De rechtbank heeft de procedure in detail behandeld, waarbij de man en vrouw met hun advocaten zijn verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in het verleden een alimentatie van € 511,- per maand ontving, welke na indexering in 2021 € 578,- bedraagt.
De rechtbank heeft de feiten in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikking van 20 mei 2014 waarin de echtscheiding werd uitgesproken en het echtscheidingsconvenant werd vastgesteld. De man heeft aangevoerd dat de vrouw samenleeft met een ander als waren zij gehuwd, wat zou leiden tot het eindigen van zijn alimentatieverplichting. De vrouw heeft deze stelling betwist. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling en heeft het subsidiaire verzoek afgewezen.
Vervolgens heeft de rechtbank de draagkracht van de man beoordeeld. De man is sinds 1 december 2020 werkloos en ontvangt een WW-uitkering. De vrouw heeft betoogd dat de man een ontslagvergoeding heeft ontvangen, maar de man heeft geen bewijs geleverd van zijn financiële situatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man niet heeft aangetoond dat zijn draagkracht is verminderd.
Ten slotte heeft de rechtbank de behoeftigheid van de vrouw beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw niet in staat is om haar inkomen te verhogen tot een niveau dat haar in staat stelt om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank heeft besloten dat de partnerbijdrage van de man wordt gewijzigd naar € 528,- per maand, ingaande op de datum van de beschikking. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.