ECLI:NL:RBROT:2021:2468

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/10/610799 / JE RK 20-3669 (beschikking)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling zorgregeling voor minderjarige in complexe gezinsrelatie met betrokkenheid van gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021 een beschikking gegeven over de zorgregeling voor de minderjarige [voornaam minderjarige]. De zaak betreft een gecombineerde behandeling van een kort geding en een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot vaststelling van een zorgregeling. De GI verzoekt om de zorgregeling tussen de moeders, [naam moeder 1] en [naam moeder 2], te wijzigen, waarbij de omgang tussen [voornaam minderjarige] en moeder [naam moeder 2] wordt stopgezet. De kinderrechter heeft de zaak behandeld achter gesloten deuren, waarbij beide moeders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door beide moeders, maar dat [voornaam minderjarige] bij moeder [naam moeder 1] woont. De GI heeft aangegeven dat er een ontwikkelingsbedreiging is in de contacten tussen [voornaam minderjarige] en moeder [naam moeder 2], en dat het in het belang van [voornaam minderjarige] is om de omgang te stoppen. Moeder [naam moeder 1] steunt dit verzoek, terwijl moeder [naam moeder 2] zich verzet tegen de stopzetting van de omgang.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI ontvankelijk is in haar verzoek en dat het abrupt stoppen van de omgang schadelijk kan zijn voor [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft daarom besloten dat de zorg meer bij moeder [naam moeder 1] moet komen te liggen, maar dat er ook een zorgregeling moet worden vastgesteld die de omgang met moeder [naam moeder 2] mogelijk maakt, zij het onder voorwaarden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/610799 / JE RK 20-3669
datum uitspraak: 25 februari 2021
beschikking vaststellen regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling)
in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2020 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder 1] ,

hierna te noemen moeder [naam moeder 1] , wonende te [woonplaats moeder 1] ,
advocaat mr. W.R. Arema, te Rotterdam,

[naam moeder 2] ,

hierna te noemen moeder [naam moeder 2] , wonende te [woonplaats moeder 2] ,
advocaat mr. D.A. Segbedzi, te Amsterdam.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 31 december 2020, ingekomen bij de griffie op 31 december 2020;
- het verweerschrift met bijlagen van de zijde van moeder [naam moeder 2] van 2 februari 2021, ingekomen op 3 februari 2021;
- de brieven met bijlagen van de zijde van moeder [naam moeder 1] van 9 en 10 februari 2021;
- de brieven met bijlagen van de zijde van moeder [naam moeder 2] van 11 februari 2021.
Op 11 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak gelijktijdig en achter gesloten deuren behandeld met het kort geding van moeder [naam moeder 1] tegen moeder [naam moeder 2] (bij de rechtbank bekend onder rekestnummer: 612277 / KG ZA 21-66).
Gehoord zijn:
- moeder [naam moeder 1] , bijgestaan door haar advocaat,
- moeder [naam moeder 2] , bijgestaan door haar advocaat,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, mevrouw [naam vertegenwoordigster 1] en mevrouw [naam vertegenwoordigster 2] ,
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), de heer [naam vertegenwoordiger] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeders.
[voornaam minderjarige] woont bij moeder [naam moeder 1] .
Bij beschikking van 31 maart 2020 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 31 maart 2021.

Het verzoek

De GI verzoekt de zorgregeling die de moeders zijn overeengekomen te wijzigen in die zin dat de regeling tussen moeder [naam moeder 2] en [voornaam minderjarige] wordt stopgezet. Subsidiair verzoekt de GI dat – indien de kinderrechter van oordeel is dat er wel omgang moet plaatsvinden tussen moeder [naam moeder 2] en [voornaam minderjarige] – de GI met de regie over de omgang wordt belast.
De GI handhaaft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling en licht het als volgt toe.
Vóór de zwangerschap van moeder [naam moeder 1] was moeder [naam moeder 2] als maatschappelijk werkster bij moeder [naam moeder 1] betrokken. Volgens de GI is er sprake van een afhankelijkheidsrelatie die moeder [naam moeder 2] heeft gecreëerd. Het bevreemdt de GI dat moeder [naam moeder 2] [voornaam minderjarige] heeft erkend terwijl er geen sprake was van een affectieve relatie tussen de moeders. Tussen de moeders hebben escalaties plaatsgevonden in het bijzijn van [voornaam minderjarige] . Rond 24 september 2020 gaf moeder [naam moeder 1] bij de GI aan dat zij de zorg over [voornaam minderjarige] niet alleen aan kon, waarop de GI een eventuele uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] aan de orde heeft gesteld. Daarna is het gezamenlijk gezag van de moeders tot stand gekomen. Op dit moment verblijft moeder [naam moeder 1] samen met haar oudere dochter [naam oudere dochter moeder 1] en [voornaam minderjarige] in het kader van een gezinsopname bij Yulius en moeder [naam moeder 1] lijkt over voldoende draagkracht en draaglast te beschikken om de verzorging voor [voornaam minderjarige] volledig op zich te nemen.
De GI ziet een ontwikkelingsbedreiging in de contacten tussen moeder [naam moeder 2] en [voornaam minderjarige] , omdat een omgangsregeling teveel spanning oplevert voor moeder [naam moeder 1] . Hierdoor komt [voornaam minderjarige] mogelijk knel te zitten. De afstamming van [voornaam minderjarige] vormt tevens onderdeel van de ontwikkelingsbedreiging. [voornaam minderjarige] gaat zich, gelet op zijn leeftijd, hechten aan zijn verzorgers. De GI acht het niet in het belang van [voornaam minderjarige] dat hij zich nu gaat hechten aan moeder [naam moeder 2] , omdat onduidelijk is of de erkenning en het gezamenlijk gezag in stand zullen blijven.
De GI is van mening dat het beter is voor [voornaam minderjarige] als de omgang met moeder [naam moeder 2] nu wordt gestopt en dat deze eventueel opnieuw wordt gestart als na de bodemprocedure het gezag van moeder [naam moeder 2] in stand blijft. Als de omgang pas na afloop van de door moeder [naam moeder 1] aangespannen procedure wordt beëindigd levert dat een breuk in de gehechtheid op en dat kan ernstige problemen voor [voornaam minderjarige] opleveren. De GI verzoekt tijdens de mondelinge behandeling een raadsonderzoek te gelasten, dan wel een bijzondere curator te benoemen.

De standpunten

Moeder [naam moeder 1] verweert zich niet tegen het verzoek van de GI. De erkenning en het gezamenlijk gezag zijn onder invloed van moeder [naam moeder 2] tot stand gekomen, omdat er sprake was van een afhankelijke relatie. Moeder [naam moeder 2] was op de hoogte van de persoonlijkheidsstoornis van moeder [naam moeder 1] en daarnaast is moeder [naam moeder 2] maatschappelijk werkster van moeder [naam moeder 1] geweest. Moeder [naam moeder 1] is van mening dat het schadelijk voor [voornaam minderjarige] kan zijn als hij zich gaat hechten aan moeder [naam moeder 2] , juist omdat moeder [naam moeder 1] op grond van het EVRM recht heeft op een hechtingsrelatie met [voornaam minderjarige] . De verstandhouding tussen de moeders is slecht, omdat zij het niet eens zijn over wat goed is voor [voornaam minderjarige] . [voornaam minderjarige] moet kunnen opgroeien in een opvoedomgeving zonder stress. [voornaam minderjarige] zal er last van krijgen als het contact met moeder [naam moeder 2] thans wordt voortgezet en later wordt doorbroken. Daarbij creëert doorgaan met het contact family life. Moeder [naam moeder 2] kan dan later omgang afdwingen en op die manier hebben moeder [naam moeder 1] en [voornaam minderjarige] steeds last van een spanningsvolle situatie die onder dwang tot stand is gekomen. Volgens moeder [naam moeder 1] blijkt uit de door moeder [naam moeder 2] overgelegde WhatsApp berichten niet dat de moeders ervoor hebben gekozen om samen beslissingen over [voornaam minderjarige] te nemen. Moeder [naam moeder 1] vindt dat moeder [naam moeder 2] , hoewel zij juridisch ouder is, eigenlijk niemand is voor [voornaam minderjarige] en zich hem heeft toegeëigend.
Moeder [naam moeder 2] bepleit primair de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek. Subsidiair bepleit moeder [naam moeder 2] afwijzing van het verzoek, dan wel een raadsonderzoek te gelasten en daarbij een zorgregeling te bepalen voor de duur van de procedure. Moeder [naam moeder 2] vindt het tegenstrijdig dat enerzijds wordt gesteld dat moeder [naam moeder 1] goed voor [voornaam minderjarige] kan zorgen, maar anderzijds dat zij geen eigen beslissingen over de erkenning en het gezamenlijk gezag zou hebben genomen omdat die onder druk genomen zouden zijn. Volgens moeder [naam moeder 2] ontbreekt de onderbouwing voor de stelling dat zij moeder [naam moeder 1] onder druk zou hebben gezet bij de totstandkoming van het gezamenlijk gezag. De moeders hebben samen de beslissing genomen om voor [voornaam minderjarige] te zorgen. Moeder [naam moeder 2] is sinds de geboorte van [voornaam minderjarige] betrokken en er is geen sprake van één van de gronden zoals genoemd in artikel 1:377a van het BW, zodat van een ontzegging van de omgang geen sprake kan zijn. De spanningen tussen de moeders kunnen ook worden verminderd door familieleden te betrekken bij de omgang. Moeder [naam moeder 2] erkent dat zij in de periode dat zij en moeder [naam moeder 1] een affectieve relatie hadden ook als maatschappelijk werkster bij moeder [naam moeder 1] betrokken is geweest.
De Raad is van mening dat een kind recht heeft op ongehinderd contact met beide ouders. Moeder [naam moeder 2] is juridisch ouder van [voornaam minderjarige] en zij en [voornaam minderjarige] hadden tot de gezinsopname van moeder [naam moeder 1] goed contact met elkaar. De Raad vraagt zich af of het in het belang van [voornaam minderjarige] is dat de contacten tussen [voornaam minderjarige] en moeder [naam moeder 2] sinds de gezinsopname zijn gestopt, zeker omdat er geen onderliggende stukken zijn overgelegd op basis waarvan het contact tussen [voornaam minderjarige] en moeder [naam moeder 2] zou moeten worden gestopt. De Raad meent dat gekeken moet worden hoe de contacten weer kunnen worden opgebouwd en vormgegeven. De Raad hoort tijdens de mondelinge behandeling geen zorgen over de manier waarop moeder [naam moeder 2] met [voornaam minderjarige] omgaat en hoort evenmin dat er sprake zou zijn van een onveilige situatie.

De beoordeling

Ontvankelijkheid GI
Ingevolge artikel 1:265g, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter op verzoek van de GI een zorgregeling vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Uit de stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat er geen door een rechter vastgelegde zorgregeling is, maar dat de feitelijke situatie is dat [voornaam minderjarige] bij moeder [naam moeder 1] woont en dat moeder [naam moeder 2] , tot de gezinsopname van moeder [naam moeder 1] bij Yulius, meerdere dagen per week voor hem zorgde. De GI verzoekt om een zorgregeling vast te stellen die er op neer komt dat moeder [naam moeder 2] geen omgang meer heeft met [voornaam minderjarige] .
Naar het oordeel van de kinderrechter kan de GI in dit verzoek worden ontvangen, in die zin dat het wordt aangemerkt als een verzoek een zorgregeling vast te stellen en niet als een verzoek om een zorgregeling te wijzigen.
Zorgregeling
De kinderrechter constateert dat sprake is van een complexe situatie tussen de moeders. De moeders hebben in 2016 een affectieve relatie met elkaar gehad, terwijl moeder [naam moeder 2] in die periode ook als hulpverlener betrokken is geweest bij moeder [naam moeder 1] . Vanaf maart 2020 zijn moeder [naam moeder 1] en haar dochter [naam oudere dochter moeder 1] en moeder [naam moeder 2] weer bij elkaar betrokken geraakt, zij het dat er geen sprake was van een affectieve relatie. De moeders hebben na de geboorte van [voornaam minderjarige] samen voor hem gezorgd, waarbij moeder [naam moeder 2] moeder [naam moeder 1] ook opvoedadviezen gaf. Vervolgens heeft moeder [naam moeder 2] [voornaam minderjarige] op 1 september 2020 erkend en is gezamenlijk ouderlijk gezag tot stand gekomen op 24 september 2020. Er is bij de erkenning gekozen voor de familienaam van moeder [naam moeder 2] . De moeders zijn een zorgregeling overeengekomen die is vastgelegd in het gezinsplan van de GI van 7 oktober 2020, waarin staat dat moeder [naam moeder 2] en [voornaam minderjarige] elke donderdagochtend van 09.00 uur tot vrijdagavond 19.00 uur en elke maandag van 09.00 uur tot 19.00 uur omgang met elkaar hebben, waarbij moeder [naam moeder 2] haalt en brengt. Deze regeling heeft doorgelopen tot aan de gezinsopname van moeder [naam moeder 1] , [naam oudere dochter moeder 1] en [voornaam minderjarige] bij Yulius.
Uitgangspunt is dat een kind recht heeft op omgang met beide ouders. [voornaam minderjarige] is al lange tijd gewend aan de zorg van moeder [naam moeder 2] . De kinderrechter is van oordeel dat het abrupt stoppen van omgang tussen moeder [naam moeder 2] en [voornaam minderjarige] schadelijk is voor [voornaam minderjarige] , zeker nu hij zich aan het hechten is aan zijn vaste verzorgers, zijnde moeder [naam moeder 1] en moeder [naam moeder 2] . De GI en moeder [naam moeder 1] stellen dat moeder [naam moeder 2] bij het erkennen en het verkrijgen van het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] misbruik heeft gemaakt van de emotionele kwetsbaarheid van moeder [naam moeder 1] en van de gecreëerde afhankelijkheidsrelatie. De kinderrechter is van oordeel dat deze stelling, gelet op de gemotiveerde betwisting door moeder [naam moeder 2] , in de onderhavige procedure onvoldoende is onderbouwd. Daarbij is niet gesteld of gebleken dat moeder [naam moeder 2] niet goed voor [voornaam minderjarige] zorgt. De kinderrechter kan zich dan ook, net als de Raad, niet verenigen met het standpunt van de GI dat voorkomen moet worden dat [voornaam minderjarige] zich verder gaat hechten aan moeder [naam moeder 2] omdat de procedure die door moeder [naam moeder 1] op 11 februari 2021 is aangespannen mogelijk leidt tot vernietiging van de erkenning, beëindiging van het gezag van moeder [naam moeder 2] en / of stopzetting van de omgang. Gelet op de moeizame relatie tussen de moeders en om de hechting tussen moeder [naam moeder 1] en [voornaam minderjarige] te bevorderen is de kinderrechter wel van oordeel dat het zwaartepunt van de zorg meer bij moeder [naam moeder 1] moet komen te liggen. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter een zorgregeling vaststellen zoals hierna is bepaald.
Raadsonderzoek en benoeming bijzondere curator
Omdat in de procedure met zaak-/rekestnummer C/10/613135 / FA RK 21-1136 een raadsonderzoek wordt gelast, ziet de kinderrechter geen aanleiding om in onderhavige procedure eveneens een raadsonderzoek te gelasten. Daarnaast acht de kinderrechter het, vanwege het nog aan te vangen raadsonderzoek, thans niet aangewezen om een bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW te benoemen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast dat [voornaam minderjarige] bij moeder [naam moeder 2] zal zijn als volgt:
  • één dag in de week van 09.00 uur tot 19.00 uur, waarbij de GI – na overleg met beide moeders – zal bepalen op welke dag de omgang plaatsvindt;
  • waarbij de overdracht, bij voorkeur, onder begeleiding van de GI of familieleden zal plaatsvinden;
wijst af het meer of anders verzochte;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J.M. Marseille, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.W. Schalk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.