In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021 een beschikking gegeven over de zorgregeling voor de minderjarige [voornaam minderjarige]. De zaak betreft een gecombineerde behandeling van een kort geding en een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot vaststelling van een zorgregeling. De GI verzoekt om de zorgregeling tussen de moeders, [naam moeder 1] en [naam moeder 2], te wijzigen, waarbij de omgang tussen [voornaam minderjarige] en moeder [naam moeder 2] wordt stopgezet. De kinderrechter heeft de zaak behandeld achter gesloten deuren, waarbij beide moeders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door beide moeders, maar dat [voornaam minderjarige] bij moeder [naam moeder 1] woont. De GI heeft aangegeven dat er een ontwikkelingsbedreiging is in de contacten tussen [voornaam minderjarige] en moeder [naam moeder 2], en dat het in het belang van [voornaam minderjarige] is om de omgang te stoppen. Moeder [naam moeder 1] steunt dit verzoek, terwijl moeder [naam moeder 2] zich verzet tegen de stopzetting van de omgang.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI ontvankelijk is in haar verzoek en dat het abrupt stoppen van de omgang schadelijk kan zijn voor [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft daarom besloten dat de zorg meer bij moeder [naam moeder 1] moet komen te liggen, maar dat er ook een zorgregeling moet worden vastgesteld die de omgang met moeder [naam moeder 2] mogelijk maakt, zij het onder voorwaarden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.