ECLI:NL:RBROT:2021:2467

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/10/612277 / KG ZA 21-66 (vonnis)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gecombineerde behandeling van kort geding en verzoek tot vaststelling van een zorgregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021, betreft het een kort geding waarin eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.R. Arema, een zorgregeling vordert met betrekking tot de minderjarige [voornaam minderjarige]. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.A. Segbedzi, heeft [voornaam minderjarige] erkend en beide partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit. De procedure is gestart naar aanleiding van een verzoekschrift van eiseres, ingediend op 10 februari 2021, en is gelijktijdig behandeld met een verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI) tot vaststelling van een zorgregeling.

Tijdens de zitting op 11 februari 2021 zijn beide partijen gehoord, evenals vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de kinderbescherming. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een problematische relatie bestaat tussen de partijen, waarbij eiseres stelt dat gedaagde druk op haar heeft uitgeoefend. De GI heeft geadviseerd om de contacten tussen gedaagde en [voornaam minderjarige] stop te zetten in afwachting van een raadsonderzoek, terwijl de Raad voor de kinderbescherming van mening is dat [voornaam minderjarige] recht heeft op contact met beide ouders.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de vordering van eiseres tot het stopzetten van de zorgregeling toe te wijzen, maar heeft wel besloten dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden. De rechtbank heeft de Raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de erkenning, het ouderlijk gezag en de zorg- en opvoedingstaken, en heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team jeugd
zaaknummer / rolnummer: C/10/612277 / KG ZA 21-66
Vonnis in kort geding van 25 februari 2021
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. W.R. Arema te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.A. Segbedzi te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met bijlagen van 3 februari 2021;
  • de brieven met bijlagen van de zijde van [eiseres] van 9 en 10 februari 2021;
  • de brieven met bijlagen van de zijde van [gedaagde] van 11 februari 2021.
1.2.
De zaak is op 11 februari 2021 gelijktijdig en achter gesloten deuren behandeld met het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de GI) onder zaak-/rekestnummer: C/10/610799 / JE RK 20-3669.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [eiseres] , bijgestaan door haar advocaat,
- [gedaagde] , bijgestaan door haar advocaat,
- de GI, ter zitting vertegenwoordigd door mevrouw [naam vertegenwoordigster 1] en mevrouw [naam vertegenwoordigster 2] ,
- de raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht (hierna: de Raad), ter zitting vertegenwoordigd door de heer [naam vertegenwoordiger] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Uit [eiseres] is geboren de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2020 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.2.
[gedaagde] heeft [voornaam minderjarige] erkend.
2.3.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [voornaam minderjarige] .
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 31 maart 2020 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld tot 31 maart 2021.
2.5.
Op 10 februari 2021 is door [eiseres] een verzoekschrift in de bodemprocedure ingediend met zaak-/rekestnummer C/10/613135 / FA RK 21-1136.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert:
  • te bepalen dat er geen zorgregeling tussen [gedaagde] en [voornaam minderjarige] zal zijn, totdat een beslissing is genomen in de bodemprocedure terzake de erkenning, het gezamenlijk gezag over [voornaam minderjarige] en de omgang;
  • een onderzoek door de Raad te gelasten in de bodemprocedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang volgt uit de aard van de gevorderde voorzieningen, zodat de voorzieningenrechter zal overgaan tot de materiële beoordeling van de vorderingen.
4.2.
De voorzieningenrechter is gebleken dat er sprake is van een problematische relatie tussen partijen. Volgens [eiseres] en de GI heeft [gedaagde] druk op [eiseres] uitgeoefend om het gezamenlijk gezag te verkrijgen en heeft [gedaagde] misbruik gemaakt van de emotionele kwetsbaarheid van [eiseres] en van de eerder door [gedaagde] gecreëerde afhankelijkheidsrelatie. [gedaagde] weerspreekt dit en verklaart dat bewijs hiervoor ontbreekt. Vast is komen te staan dat [gedaagde] intensief bij [voornaam minderjarige] is betrokken sinds zijn geboorte. Partijen hadden afspraken gemaakt over omgang tussen [gedaagde] en [voornaam minderjarige] , welke zijn vastgelegd in het gezinsplan van de GI. De omgang is gestopt op het moment dat [eiseres] met haar oudere dochter en [voornaam minderjarige] bij Yulius is opgenomen in het kader van een gezinsopname. Daarvoor zag [voornaam minderjarige] [gedaagde] drie dagen in de week en bleef hij bij haar overnachten. [eiseres] is bang dat family life wordt gecreëerd tussen [gedaagde] en [voornaam minderjarige] en zij wil niet dat hij zich aan haar gaat hechten. [gedaagde] vindt daarentegen dat niet blijkt dat er zorgen zijn over de opvoeding en verzorging van [voornaam minderjarige] door haar.
4.3.
De GI vindt dat de contacten tussen [gedaagde] en [voornaam minderjarige] , in afwachting van een raadsonderzoek, moeten worden stopgezet. [voornaam minderjarige] gaat zich hechten aan zijn opvoeders en verzorgers. Omdat de GI, net als [eiseres] , van mening is dat sprake is van misbruik bij het verkrijgen van het gezamenlijk gezag, vindt de GI dat [voornaam minderjarige] zich niet (verder) moet hechten aan [gedaagde] . Tussen de moeders is sprake van strijd over de opvoeding van [voornaam minderjarige] en dat is schadelijk voor hem.
4.4.
De Raad vindt dat [voornaam minderjarige] recht heeft op onbelast contact met beide juridische ouders. Tussen [gedaagde] en [voornaam minderjarige] was sprake van een goed contact. De Raad ziet dat er weliswaar sprake is van strijd tussen de moeders, maar constateert dat er geen onderliggende stukken zijn overgelegd op basis waarvan de omgang van [voornaam minderjarige] met [gedaagde] dient te worden gestopt. Het stopzetten van omgang acht de Raad niet in het belang van [voornaam minderjarige] , zeker niet omdat niet is gebleken dat er zorgen zijn over de manier waarop [gedaagde] omgang heeft met [voornaam minderjarige] en er geen sprake is van een onveilige situatie. In een raadsonderzoek kan de vraag betrokken worden of er sprake is van family life, of er sprake is van een onveilige situatie voor [voornaam minderjarige] en wat de eventuele rol van de hulpverlening moet zijn.
4.5.
Vanwege de gecompliceerde situatie voor [voornaam minderjarige] als gevolg van de slechte relatie tussen de moeders en gelet op de aard van de verzoeken in de bodemprocedure, acht de voorzieningenrechter het noodzakelijk dat er een raadsonderzoek wordt verricht. Omdat er geen zorgen zijn over de wijze waarop [gedaagde] voor [voornaam minderjarige] zorgt, daarover is ook niets gesteld of gebleken, ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om de vordering van [eiseres] dat er geen zorgregeling zal zijn gedurende het raadsonderzoek toe te wijzen. Daarbij is verder van belang dat op grond van de stukken en de mondelinge behandeling niet op voorhand kan worden gesteld dat [gedaagde] misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van [eiseres] en derhalve evenmin dat de verzoeken van [eiseres] in de bodemprocedure zullen worden toegewezen. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Het onderdeel van de vordering dat ziet op het gelasten van een raadsonderzoek zal worden toegewezen.
4.6.
De voorzieningenrechter acht het met het oog op de door [eiseres] gestarte bodemprocedure te nemen beslissingen noodzakelijk dat de Raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht nu al onderzoek doet ten aanzien van:
- de erkenning en het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] ;
- de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken danwel het recht op omgang;
en de rechtbank daarover tegen de datum van de mondelinge behandeling in de bodemprocedure (zaak-/rekestnummer: C/10/613135 / FA RK 21-1136 ) van advies dient.
De voorzieningenrechter zal dit aan de Raad verzoeken.
4.7.
Gelet op de aard van de procedure tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
stelt de stukken in handen van de Raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, met het verzoek om onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de erkenning en het gezag over [voornaam minderjarige] en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken danwel het recht op omgang en het rapport dienaangaande tegen de datum van een mondelinge behandeling waarop de bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/10/613135 / FA RK 21-1136 wordt behandeld aan de rechtbank te doen toekomen;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Marseille, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2021. [1]

Voetnoten

1.type: