ECLI:NL:RBROT:2021:2448

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
23 maart 2021
Zaaknummer
C/10/591691 / HA ZA 20-193
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. J.F. Koekebakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsvordering op grond van onrechtmatige daad en opheffing conservatoir beslag in echtscheidingsprocedure

In deze zaak vordert de vrouw schadevergoeding van de man op grond van onrechtmatige daad, omdat hij zonder haar toestemming een appartement in Kroatië heeft geschonken aan zijn vader. De vrouw stelt dat de man onrechtmatig heeft gehandeld en dat zij recht heeft op schadevergoeding. De man voert verweer en stelt dat de echtscheidingsprocedure de hoofdprocedure is, waardoor de vrouw geen belang heeft bij de schadevergoedingsprocedure. De rechtbank oordeelt dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat de echtscheidingsprocedure al aanhangig was en de vrouw haar schade daar kan vorderen. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw af en compenseert de proceskosten tussen partijen.

In reconventie vordert de man de opheffing van het conservatoire beslag dat door de vrouw is gelegd op de voormalige echtelijke woning. De rechtbank oordeelt dat het belang van de vrouw bij het beslag zwaarder weegt dan het belang van de man bij opheffing. De rechtbank wijst de vordering van de man tot opheffing van het beslag af. De proceskosten worden wederom gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/591691 / HA ZA 20-193
Vonnis van 17 maart 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. T. Bezmalinovic te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 8 juli 2020 en de daarin vermelde stukken.
  • de conclusie van dupliek in conventie, repliek in voorwaardelijke reconventie tevens akte vermeerdering van eis in conventie;
  • de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie;
  • het B-formulier van 21 januari 2021 van mr. Van Schaik met een Kroatische beschikking en de vertaling daarvan;
  • de brief van 25 januari 2021 van mr. Van Schaik met een beter exemplaar van de Kroatische beschikking en vertaling daarvan;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 februari 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 20 augustus 1996. Samen hebben zij drie kinderen. Partijen wonen in Nederland en hebben beiden de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Tussen partijen is een echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen aanhangig bij de rechtbank Rotterdam, bij de familiekamer, onder zaaknummers/rekestnummers C/10/554377 / FA RK 18-5482 en C/10/559762 / FA RK 18-7896. Nadat de echtscheiding is uitgesproken bij beschikking van de familiekamer van 16 juli 2019, is over de verdeling van de huwelijksgemeenschap voortgeprocedeerd bij de familiekamer.
2.3.
De vrouw heeft op 24 december 2019 aan de voorzieningenrechter verzocht ten laste van de man conservatoir beslag te mogen leggen op (onder meer) op de voormalige echtelijke woning aan de [adres] (hierna: de woning), althans de onverdeelde helft daarvan die aan de man toebehoort. Zij heeft daarbij verzocht de termijn voor het instellen van de hoofdzaak te bepalen op zes weken.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft op 24 december 2019 het gevraagde verlof verleend en heeft daarbij de termijn voor het instellen van de hoofdzaak bepaald op 6 weken na het leggen van het beslag. De vrouw heeft op 7 januari 2020 conservatoir beslag doen leggen op de woning. Het proces-verbaal van de beslaglegging is op 8 januari 2020 ingeschreven in het daartoe bestemde registers en is op 13 januari 2020 betekend aan de man. De dagvaarding in de onderhavige procedure is uitgebracht op 21 januari 2020. Op de appartementen in Kroatië is geen beslag gelegd.
2.5.
De familiekamer heeft in de onder 2.2 vermelde procedure bij vervolgbeschikking van 13 februari 2020, geoordeeld, samengevat, dat:
  • de man voor de schenking aan zijn vader van de appartementen in Kroatië de toestemming van zijn vrouw nodig had en dat die ontbrak,
  • de man aldus de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld,
  • de man de door hem aangerichte schade moet vergoeden,
  • partijen zich nader kunnen uitlaten over de omvang van de schade.
Een eindbeschikking is in deze procedure nog niet gewezen.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw vordert na vermeerdering van eis – samengevat en zakelijk weergegeven – voor recht te verklaren dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door de onroerende zaak in Kroatië te vervreemden en in eigendom aan zijn inmiddels overleden vader over te dragen en door artikel 1:174 BW juncto artikel 1:88b BW te overtreden, alsmede voor recht te verklaren dat de man de door haar als gevolg daarvan geleden schade, nader op te maken bij staat, dient te vergoeden, alsmede de man te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten. Er wordt gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De man voert gemotiveerd verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van de vrouw, althans tot ontzegging van haar vorderingen, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.4.
De man vordert voorwaardelijk dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het conservatoire beslag op de woning opheft en de vrouw veroordeelt in de proceskosten. De voorwaarde die aan de vordering is verbonden, is het niet slagen van de conventionele vorderingen.
3.5.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van de man, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

in conventie

4.1.
De vrouw stelt dat de man onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat hij als gevolg daarvan schadeplichtig jegens haar is. Zij vordert daartoe een verklaring voor recht en schadevergoeding nader op te maken bij staat. Zij stelt ter onderbouwing dat de onderhavige procedure de hoofdprocedure betreft die aanhangig gemaakt moest worden binnen de daartoe gestelde termijn na het verlenen van het verlof door de voorzieningenrechter voor het conservatoire beslag. Daarnaast heeft zij recht en belang omdat mogelijk niet al haar schade in de procedure bij de familiekamer vergoed wordt.
4.2.
De man voert bij wijze van verweer aan dat de echtscheidingsprocedure (reeds) de hoofdprocedure is. Bij de onderhavige procedure heeft de vrouw daarom geen belang. Zij kan vergoeding van haar schade vorderen in de procedure bij de familiekamer.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.3.1.
De vrouw heeft – anders dan zij stelt – geen belang bij de onderhavige procedure. De vordering tot schadevergoeding van de vrouw met betrekking tot het vervreemden van de onroerende zaak in Kroatië komt immers in het verdere vervolg van de procedure bij de familiekamer aan de orde. De rechtbank heeft reeds bij beschikking van 13 februari 2020 bepaald dát de man onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij schadeplichtig is. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ziet de rechtbank niet in waarom niet de
volledigeschade van de vrouw, waaronder ook de eventuele gevolgschade of schade vanwege gemis van gebruiksgenot van de appartementen in Kroatië, gevorderd kan worden in het vervolg van die procedure bij de familiekamer. Of en hoe de vrouw deze of eventuele andere door haar gestelde of nog te stellen schadeposten krijgt toegewezen, is aan de rechtbank in
dieprocedure.
4.3.2.
De omstandigheid dat de voorzieningenrechter in het beslagverlof heeft bepaald dat de eis in de hoofdzaak binnen zes weken na het leggen van het beslag moet worden ingesteld, maakt het voorgaande niet anders. De echtscheidingsprocedure kan worden aangemerkt als hoofdzaak als bedoeld in artikel 700 lid 3 Rv. Die hoofdzaak was al aanhangig op het moment dat de vrouw het verzoek tot het leggen van beslag. De vrouw had dat moeten vermelden in haar beslagrekest en zij had geen termijn voor het aanhangig maken van de hoofdzaak moeten verzoeken.
4.4.
Een partij wordt niet-ontvankelijk verklaard wanneer enig redelijk belang bij een procedure ontbreekt. Uit het voorgaande volgt dat die situatie zich hier voor doet. De rechtbank verklaart de vrouw daarom niet-ontvankelijk in haar vorderingen.
4.5.
Nu de vrouw gezien het voorgaande niet-ontvankelijk zal worden verklaard in haar conventionele vorderingen, kunnen de andere stellingen en verweren van partijen in conventie onbesproken worden gelaten.
4.6.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
4.7.
Nu de vrouw in conventie niet-ontvankelijk wordt verklaard, is de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld in vervulling gegaan.
4.8.
De man vordert opheffing van het gelegde conservatoire beslag op de woning. Bij afwijzing van de vordering van de vrouw in conventie, is haar vordering, zo stelt hij, summierlijk onjuist en valt de rechtsgrond onder het beslag weg. Voorts blokkeert het beslag de afwikkeling van de boedelverdeling. Ten tijde van de mondelinge behandeling heeft de man hieraan nog toegevoegd dat onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verschaft aan de voorzieningenrechter.
4.9.
De vrouw voert aan dat zij een gerechtvaardigd belang heeft bij het gelegde beslag en dat van vormverzuimen of ondeugdelijkheid van het ingeroepen recht of van onnodig beslag niet is gebleken. De man heeft eerder een schenking gedaan van de Kroatische appartementen waarvoor hij de toestemming van de vrouw nodig had, maar deze niet had. De man heeft de huwelijksgoederengemeenschap daardoor benadeeld.
4.10.
Op grond van artikel 705 lid 2 Rv kan de opheffing van het beslag onder meer worden uitgesproken bij verzuim van vormen die op straffe van nietigheid voorgeschreven zijn, indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het ligt op de weg van degene die de opheffing van het beslag vordert om dit voldoende aannemelijk te maken.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de man ter zitting heeft aangevoerd ter zake het niet juist voorlichten van de voorzieningenrechter over de hoofdprocedure en de gevraagde dagvaardingstermijn, misschien niet de schoonheidsprijs verdient, maar dat daarin geen grond is gelegen voor opheffing van het beslag. Dat zou mogelijk anders zijn wanneer de beslissing van de voorzieningenrechter omtrent het verlenen van het verlof anders zou zijn uitgevallen – lees: het verlof zou zijn geweigerd – indien de voorzieningenrechter op de betreffende punten correct zou zijn voorgelicht. Dat ligt echter niet in de rede; de voorzieningenrechter had bij juiste voorlichting hoogstens geen termijn gesteld voor instellen van de hoofdzaak, omdat die reeds aanhangig was. Ook is van belang dat de rechtbank de indruk heeft dat de onjuistheid van de voorlichting aan de voorzieningenrechter niet is ingegeven door de wens te misleiden, maar meer door een onhandige inschatting van de raadsman.
4.12.
De man heeft daarnaast niet voldoende feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt van de summierlijke ondeugdelijkheid van het door de vrouw ingeroepen recht. De man heeft uitsluitend gesteld dat, bij afwijzing van de vordering van de vrouw in conventie, daardoor de rechtsgrond onder het beslag weg valt. Echter, de rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat het door haar ingeroepen recht ondeugdelijk is. Naar de huidige stand van het geding bij de familiekamer moet worden geoordeeld dat het door de vrouw ingeroepen recht, zijnde haar vordering tot schadevergoeding op grond van onrechtmatig handelen van de man, nog steeds bestaat.
4.13.
Het belang van de vrouw dat het beslag blijft liggen, beoordeelt de rechtbank tot slot als een zwaarder wegend belang dan het belang van de man bij opheffing daarvan. Dat de vrouw de vrees voor verduistering had en nog heeft acht de rechtbank gezien de eerdere overdracht van de Kroatische appartementen door de man aan zijn vader een terechte vrees.
4.14.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het gelegde conservatoire beslag moet blijven liggen en zal de vordering tot opheffing hiervan afwijzen.
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar vordering,
in voorwaardelijke reconventie
5.2.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in voorwaardelijke reconventie
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2021
3246/2083/1407