ECLI:NL:RBROT:2021:2399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
ROT 21/1287 (verzoek voorlopige voorziening) en ROT 21/1286 (hoofdzaak)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep tegen afwijzing briefadres

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, dat tevens betrekking had op de hoofdzaak. De verzoekster, geboren op een onbekende datum en woonachtig in een onbekende plaats, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Dit besluit, genomen op 16 november 2020, weigerde de aanvraag van de zus van verzoekster voor een briefadres. Het bezwaar dat de zus op 22 januari 2021 indiende, werd ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van verzoekster.

De voorzieningenrechter overweegt dat het beroep van verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het bestreden besluit niet op haar betrekking heeft en er geen procesbelang is aangetoond. Hierdoor is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst erop dat indien de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift en verzoek tot voorlopige voorziening namens de zus heeft ingediend, dit expliciet bij de rechtbank moet worden aangegeven. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster, indien zij zelf een briefadres wil aanvragen, tegen een eventuele afwijzing bezwaar kan maken. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1287 (verzoek voorlopige voorziening) en
ROT 21/1286 (hoofdzaak)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 maart 2021 als bedoeld in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak tussen

[naam verzoekster] (geboren op [geboortedatum verzoekster] ), te [plaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. N. Talhaoui,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2020 heeft verweerder de aanvraag van [naam zus verzoekster] (geboren op [geboortedatum zus verzoekster] ) en haar minderjarige zoon voor een briefadres afgewezen.
Bij besluit van 22 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar dat [naam zus verzoekster] (geboren op [geboortedatum zus verzoekster] ) heeft ingediend ongegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Tegen dit besluit is door [naam verzoekster] (geboren op [geboortedatum verzoekster] ), de zus van [naam persoon] , beroep ingesteld. Ook is er door [naam verzoekster] verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van voornoemde bevoegdheid gebruik te maken.
3. Gelet op het feit dat de gemachtigde van verzoekster uitdrukkelijk het beroepschrift en het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft ingediend namens
[naam verzoekster] (geboren op [geboortedatum verzoekster] ), overweegt de voorzieningenrechter dat dit beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het bestreden besluit niet op verzoekster ziet en er overigens niet is gesteld of gebleken welk procesbelang zij heeft bij de procedure van haar zus [naam zus verzoekster] .
Nu het beroep van verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Voor zover en indien [naam verzoekster] zelf een briefadres heeft willen aanvragen, zal zij tegen een dergelijke afwijzing bezwaar kunnen maken.
Verder ziet de voorzieningenrechter ook geen aanknopingspunten om een spoedeisend belang aan te nemen bij het vragen van een briefadres over een periode in het verleden.
4. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter erop voor zover de gemachtigde van verzoekster heeft bedoeld om een beroepschrift en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen namens [naam zus verzoekster] (geboren op
[geboortedatum zus verzoekster] ) hij dit uitdrukkelijk bij de rechtbank kenbaar dient te maken.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van,
mr. H. de Vries, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 maart 2021.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.