ECLI:NL:RBROT:2021:2373

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
10/279070-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan oplichting en medeplegen van witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan oplichting en medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 november 2020 betrokken was bij een oplichtingsschema waarbij een onbekende dader zich voordeed als medewerker van een bank en het slachtoffer, [naam slachtoffer], heeft bewogen tot het overmaken van € 40.000,- naar verschillende bankrekeningen. De verdachte heeft samen met een medeverdachte naar Arnhem gereden, waar hij geld heeft gepind van de rekening van [naam aangeefster], die als geldezel fungeerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte medeplichtig was aan de oplichting, omdat hij actief heeft bijgedragen aan het proces van het verkrijgen van het geld en het pinnen ervan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft het in beslag genomen geldbedrag van € 5.100,- verbeurd verklaard. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk afgewezen, omdat de materiële schade al door de bank was vergoed.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/279070-20
Datum uitspraak: 2 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel, HvB,
raadsman mr. J.T.H.M. Mühren, advocaat te Purmerend.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie, mr. T.J. Lindhout, heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering(feit 1 primair: medeplegen van oplichting)
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen. De officier van justitie en de verdediging hebben dat standpunt ook ingenomen. Daarom zal de verdachte zonder nadere motivering worden vrijgesproken van dit feit.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering(feit 2: medeplegen van witwassen)
Dit feit is door de verdachte bekend en zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewijswaardering(
feit 1 subsidiair: medeplichtigheid aan oplichting)
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. De verklaring van aangeefster [naam aangeefster] roept bijzonder veel twijfels op en met haar verklaring moet uiterst behoedzaam worden omgegaan. Dat verdachte opzet had op het gronddelict is niet bewezen. Bovendien was de oplichting al voltooid voordat de verdachte iets deed. Daarom kan hij niet medeplichtig zijn geweest aan de oplichting. Als wel sprake was van medeplichtigheid, dan maximaal aan oplichting van [naam slachtoffer] voor €10.000,-.
4.3.2.
Beoordeling
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
a. a) Op 3 november 2020 is [naam slachtoffer] (verder: [naam slachtoffer] ) opgelicht. Een onbekende deed zich aan de telefoon voor als [naam 1] van de [naam bank] . Hij bewoog [naam slachtoffer] tot overboeking van € 40.000,-, in porties van € 10.000,- naar vier bankrekeningen van voor [naam slachtoffer] onbekende personen. De overboekingen door [naam slachtoffer] vonden plaats tussen 19:20 en 19:50 uur.
b) Een van de hiervoor genoemde vier bankrekeningen was van [naam aangeefster] (verder: [naam aangeefster] ).
c) Verdachte en zijn medeverdachte (verder: [naam medeverdachte] ) zijn op 3 november 2020 naar Arnhem gereden in een Skoda Fabia met kenteken [kentekennummer] . Verdachte reed. Verdachte heeft € 10.000,- gepind van de bankrekening van [naam aangeefster] , die daartoe haar bankpas en pincode aan verdachte had gegeven. Verdachte en [naam medeverdachte] zijn omstreeks 20:45 uur aangehouden. Verdachte was had € 5.100,-, aan contant geld in zijn onderbroek. [naam medeverdachte] had € 4.900,- aan contant geld in zijn kleding.
d) In de auto werden onder andere 8 inlogreaders van banken en 2 bankpassen van vreemden aangetroffen.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte medeplichtig aan de oplichting van [naam slachtoffer] . Daartoe wordt het volgende overwogen.
Uitgangspunt voor de beoordeling is dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
De verdachte heeft zich tot aan de zitting op zijn zwijgrecht beroepen. Tijdens de zitting heeft hij de meeste vragen ook niet beantwoord en geen openheid van zaken gegeven over wat er is gebeurd. Hij heeft alleen maar gezegd dat hij op verzoek van iemand naar Arnhem reed om te pinnen, dat [naam aangeefster] op een gegeven moment zei dat hij moest gaan pinnen en dat er ‘jongens’ achter zitten.
[naam aangeefster] heeft – samengevat - het volgende verklaard. Zij kwam via Telegram in contact met een man onder de naam [naam 2] , die bankpasjes zocht tegen vergoeding van € 200,-. [naam 2] gaf via Telegram een telefoonnummer op en telefonisch maakten zij een afspraak voor een ontmoeting in Arnhem. Op 3 november 2020 rond 18:00 uur arriveerde een Skoda met kenteken [kentekennummer] met 2 mannen erin op de afgesproken plek. Zij herkende de stem van de bijrijder voor 100% als die van [naam 2] . De bestuurder zei eerst “We moeten nog even wachten” en later “Het is gelukt broer”. De bijrijder zei dat zij bij gele pinautomaten moesten zijn. De bestuurder vroeg haar pincode en mobielbankieren inloggegevens. Hij vroeg haar ook om mobielbankieren te openen en twee pop-ups te accepteren, wat zij deed. Direct daarna stapte de bestuurder uit en pinde twee keer € 5.000,-. [naam aangeefster] zag in haar bank-app dat om 20:09 uur € 10.000,- van [naam slachtoffer] was bijgeschreven op haar bankrekening en dat dit in 2 keer was gepind om 20:10 en 20:11 uur. Vervolgens ging men naar Arnhem om nog een keer te pinnen. Daar verdwenen de mannen echter plotseling. Zij belde 112 en deed aangifte.
De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig. [naam aangeefster] heeft met haar verklaring ook zichzelf belast (zij is dan ook als verdachte aangemerkt). Haar verklaring is gedetailleerd en vindt grotendeels steun in andere stukken, zoals de printscreens van haar telefoon. Die printscreens tonen de Telegram conversatie – dat en hoe zij is geronseld - en de bankgegevens met betrekking tot de ontvangst van het geld, de pin-opnames en de tijdstippen daarvan. De rechtbank heeft geen enkele reden om aan te nemen dat haar verklaring op andere punten (dan de Telegram conversatie en bankgegevens) niet klopt. De rechtbank gaat dus uit van de juistheid van haar verklaring.
Uit het voorgaande blijkt dat verdachte al bij [naam aangeefster] was (vanaf ongeveer 18:00 uur) toen [naam slachtoffer] € 10.000,- naar haar rekening overmaakte (19:20 uur), dat hij op gegeven moment wist dat “het” gelukt was, dat hij [naam aangeefster] daarna twee keer een pop-up liet accepteren en dat hij begon te pinnen (20:10 uur) 1 minuut nadat het geld op haar rekening was bijgeschreven (20:09 uur). Verdachte heeft dus actief het proces van overboeking van het geld van de rekening van [naam slachtoffer] naar die van geldezel [naam aangeefster] begeleid en direct daarna gepind. Dit in een auto waarin 8 inlogreaders en 2 bankpassen van vreemden lagen, waar verdachte niks over heeft willen zeggen. Uit deze feiten en omstandigheden blijkt dat de handelingen van verdachte erop waren gericht om het overgeboekte geld (snel) uit de beschikkingsmacht van de overboeker te halen (zodat die of de bank het niet meer door bijvoorbeeld stornering terug kon halen). Hieruit blijkt ook dat verdachte – zo hij al niet op de hoogte was van de oplichting van [naam slachtoffer] – in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij meewerkte aan een vermogensdelict als oplichting en opzet had op zowel de oplichting als zijn behulpzaamheid daarbij.
Verdachte heeft geen enkel aanknopingspunt aangereikt om hier anders tegenaan te kunnen kijken. Hij heeft op de zitting opgemerkt dat [naam aangeefster] zei dat hij moest gaan pinnen en daarmee gesuggereerd dat zij hem aanstuurde in plaats van andersom. Daargelaten de vraag of dat relevant is, merkt de rechtbank op dat dit niet blijkt uit haar verklaring, geen enkele steun in het dossier vindt en ook niet aannemelijk is. [naam aangeefster] is geronseld als geldezel. Zij bungelde onderaan de ladder van degenen die betrokken waren bij de oplichting. Het is niet aannemelijk dat zij vervolgens bepaalde wat er moest gebeuren.
Of verdachte al dan niet de naam wist van degene die werd opgelicht is voor de bewezenverklaring niet relevant.
Verdachte werd niet pas behulpzaam nadat de oplichting was voltooid. Hij was al voordat de oplichting was voltooid behulpzaam door naar Arnhem te rijden en heeft vervolgens, zoals hierboven is overwogen, actief geholpen om het geld uit de beschikkingsmacht van [naam slachtoffer] te krijgen.
Dat verdachte uiteindelijk slechts € 10.000,- heeft gepind staat niet aan bewezenverklaring van het ten laste gelegde in de weg. Zijn behulpzaamheid ging immers verder dan louter de gepinde € 10.000,-, zoals blijkt uit de Telegram conversatie – waarin over 20k en 2 passen wordt gesproken - en uit de verklaring van [naam aangeefster] , die heeft verklaard dat men nog een keer wilde gaan pinnen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is dat verdachte medeplichtig was aan de oplichting van [naam slachtoffer] .
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1. subsidiair:
één onbekend gebleven dader op 03 november 2020 in Nederland met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels [naam slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van geldbedragen in totaal € 40.000, immers heeft de onbekend gebleven dader met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
-naar die [naam slachtoffer] gebeld en (vervolgens) telefonisch jegens die [naam slachtoffer]
-zich gepresenteerd onder een valse naam, te weten [naam 1] , en
-zich voorgedaan als een bonafide medewerker van de servicedesk van de [naam bank] en
tegen die [naam slachtoffer] gezegd
-dat er een probleem was met zijn rekening en
-dat er malware was gevonden en de rekening niet meer veilig was en
-dat er met een vreemde boeking was getracht een geldbedrag van zijn rekening te innen en
-dat die [naam slachtoffer] geld moest overboeken naar een veilige depositorekening, zodat het geld niet door anderen kon worden overgeboekt en (daarbij)
-die [naam slachtoffer] geld over
latenmaken naar
dedoor verdachte opgegeven bankrekeningnummers, waardoor die [naam slachtoffer] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgiften,
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 3 november 2020 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en middelen heeft verschaft, door
- [naam aangeefster] te bewegen haar bankrekening, bankpas en pincode ter beschikking te stellen voor het overmaken van het geld door [naam slachtoffer] ;
-
naar[naam aangeefster] toe te rijden teneinde haar bankpas in ontvangst te nemen;
en
- met die pinpas het door [naam slachtoffer] overgemaakte geldbedrag over de bankrekening
van [naam aangeefster] te pinnen.
2.
hij op 03 november 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten 10.000 euro voorhanden
heeftgehad en
heeftomgezet terwijl hij wist dat dat voorwerp - onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring in cursief verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..(subsidiair) Medeplichtigheid aan oplichting;

2..Medeplegen van witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering van de straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte is medeplichtig aan een brutale oplichting. Hij heeft geholpen om met de oplichting van [naam slachtoffer] afgetroggeld geld op de rekening van geldezel [naam aangeefster] te krijgen en hij heeft dat vervolgens direct gepind en daarmee witgewassen. Met dat doel is hij, met medeverdachte [naam medeverdachte] , naar Arnhem gegaan. De verdachte heeft er door zijn handelen aan bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Dit vormt een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Ook brengen dit soort feiten maatschappelijke verontwaardiging teweeg. De verdachte heeft op geen enkel moment laten zien dat hij beseft wat het slachtoffer – mede door hem – is aangedaan, hij heeft geen spijt betuigd en zich, integendeel, berekenend opgesteld door geen openheid van zaken te geven. De rechtbank rekent dat alles de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 januari 2021 waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Dit gegeven werkt niet straf verhogend of verlagend mee.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 10 februari 2021. Dit rapport houdt – voor zover van belang – het volgende in.
De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen. De reclassering had de intentie om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling en een contactverbod, te adviseren. De verdachte heeft echter aangegeven geen behoefte te hebben aan begeleiding en de verdachte zegt niet te willen meewerken. Om deze reden adviseert de reclassering geen bijzondere voorwaarden te stellen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Een deel van gevangenisstraf wordt voorwaardelijk opgelegd. De rechtbank wil enerzijds de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds door het voorwaardelijke deel tegengaan dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.
De verdediging heeft zich op het (primaire) standpunt gesteld dat een gevangenisstraf van twee maanden passend en geboden is. Dat doet echter geen recht aan de ernst van de gepleegde feiten.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen geldbedrag van € 5100,- verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over het in beslag genomen geldbedrag.
8.3.
Beoordeling
Het in beslag genomen geldbedrag zal worden verbeurd verklaard, nu dit het geld is waarmee het bewezenverklaarde witwassen is begaan.

9..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het 1 onder ten
laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 40.000,- aan materiële
schade en een vergoeding van € 10.000,- aan immateriële schade.
9.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de gehele vordering, nu de materiële schade reeds door de bank is vergoed en de gevorderde immateriële schade onvoldoende aannemelijk is geworden.
9.2.
Standpunt verdediging
De verdediging deelt het standpunt van de officier van justitie.
9.3.
Beoordeling
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen voor zover het de materiële schade betreft. De geleden schade is inmiddels door de bank aan de benadeelde partij vergoed. Het deel dat ziet op immateriële schade wordt niet ontvankelijk verklaard, omdat dat onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en een onevenredige belasting van het strafproces vormen. Dit deel van de vordering kan daarom slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de benadeelde partij in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

10.. Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 48, 49, 55, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 2 (twee) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 2 het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van € 5100,-;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf;
wijst het materiele deel van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] (€ 40.000,-) af en verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.W.M. Laurijssens, voorzitter,
en mrs. W.J.M. Diekman en F.J. Koningsveld, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Wuijckhuijse, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
primair
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 03 november 2020 te Zuid-Beijerland en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een
valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) [naam slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) (in totaal € 40.000), hebbende verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte(n), althans alleen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-naar die [naam slachtoffer] gebeld en/of (vervolgens) (telefonisch) jegens die [naam slachtoffer]
-zich gepresenteerd onder een valse naam, te weten [naam 1] , althans een valse naam en/of
-zich voorgedaan als een bonafide medewerker van de servicedesk van de [naam bank] en/of tegen die [naam slachtoffer] gezegd
-dat er een probleem was met zijn rekening en/of
-dat er malware was gevonden en de rekening niet meer veilig was en/of
-dat er met (een) vreemde boeking(en) was getracht (een) geldbedrag(en) van zijn rekening te innen en/of
-dat die [naam slachtoffer] geld moest overboeken naar een veilige depositorekening, zodat het geld niet door anderen kon worden overgeboekt en/of (daarbij)
-die [naam slachtoffer] betalingsinstructies gegeven om (meermalen) via een spoedoverschrijving of betaalopdracht onmiddellijk geld over te maken naar (een) door verdachte opgegeven bankrekeningnummer(s), waardoor die [naam slachtoffer] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n);
subsidiair
één of meer onbekend gebleven daders op of omstreeks 03 november 2020 te Zuid-Beijerland en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, (telkens) [naam slachtoffer] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een of meer
geldbedrag(en) (in totaal € 40.000), immers heeft/hebben de onbekend gebleven dader(s) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-naar die [naam slachtoffer] gebeld en/of (vervolgens) (telefonisch) jegens die [naam slachtoffer]
-zich gepresenteerd onder een valse naam, te weten [naam 1] , althans een valse naam en/of
-zich voorgedaan als een bonafide medewerker van de servicedesk van de [naam bank] en/of
tegen die [naam slachtoffer] gezegd
-dat er een probleem was met zijn rekening en/of
-dat er malware was gevonden en de rekening niet meer veilig was en/of
-dat er met (een) vreemde boeking(en) was getracht (een) geldbedrag(en) van zijn rekening te innen en/of
-dat die [naam slachtoffer] geld moest overboeken naar een veilige depositorekening, zodat het geld niet door anderen kon worden overgeboekt en/of (daarbij)
-die [naam slachtoffer] betalingsinstructies gegeven om (meermalen) via een spoedoverschrijving of betaalopdracht onmiddellijk geld over te maken naar (een) door verdachte opgegeven bankrekeningnummer(s), waardoor die [naam slachtoffer] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte(n), bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 3 november 2020 te Zuid-Beijerland, Arnhem en/of Rhenen althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- [naam aangeefster] te bewegen haar bankrekening, bankpas en pincode ter beschikking te stellen voor het overmaken van het geld door [naam slachtoffer] ;
- van [naam aangeefster] toe te rijden teneinde haar bankpas in ontvangst te nemen;
en/of
- met die pinpas het door [naam slachtoffer] overgemaakte geldbedrag over de bankrekening
van [naam aangeefster] te pinnen.
2.
hij op of omstreeks 03 november 2020, te Arnhem en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (van) een voorwerp, te weten (ongeveer) 10.000 euro, in elk geval een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.