ECLI:NL:RBROT:2021:2365

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
99/000478-39
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling in een VI-zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 11 februari 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot verlenging van de proeftijd van een voorwaardelijke invrijheidstelling. De veroordeelde was eerder veroordeeld door het Tribunal Correctionnel de Cayenne op 30 april 2019 tot een gevangenisstraf van 1 jaar en 8 maanden, waarvan een deel in Nederland ten uitvoer is gelegd. De veroordeelde werd op 24 februari 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een proeftijd van 365 dagen die liep tot 23 februari 2021. De voorwaarden voor de proeftijd omvatten onder andere het niet plegen van strafbare feiten en medewerking aan reclasseringstoezicht.

Op 14 januari 2021 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd met 365 dagen. Tijdens de terechtzitting op 11 februari 2021 zijn de officier van justitie en een deskundige gehoord, terwijl de veroordeelde niet aanwezig was. De raadsman van de veroordeelde, mr. R. Tetteroo, was wel aanwezig maar had geen contact kunnen leggen met zijn cliënt.

De rechtbank heeft het rapport van de reclassering in overweging genomen, waarin werd geadviseerd om de proeftijd te verlengen vanwege de instabiele situatie van de veroordeelde. Echter, ter zitting werd duidelijk dat de situatie van de veroordeelde was verbeterd, aangezien hij inmiddels een huurovereenkomst had gesloten. Hierdoor was de noodzaak voor verlenging van de proeftijd niet langer aanwezig. De rechtbank heeft daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot verlenging van de proeftijd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
VI-zaaknummer: 99/000478-39
Datum uitspraak: 11 februari 2021
Beslissingvan de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam in de zaak betreffende de veroordeelde
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte]
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
’ [adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] .

1..Procesverloop

1.1.
Voorgaande veroordeling
Bij vonnis van het
Tribunal Correctionnel de Cayenne(te Frans-Guyana) van 30 april 2019 is aan de veroordeelde onder andere een gevangenisstraf van 1 jaar en 8 maanden opgelegd.
Deels is deze straf in Nederland ten uitvoer gelegd op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties.
1.2.
Voorwaardelijke invrijheidstelling
Op 24 februari 2020 is de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Hieraan zijn voor zover hier van belang de volgende voorwaarden verbonden:
algemene voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan enig strafbaar feit;
  • de veroordeelde zal ten behoeve van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 op de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
bijzondere voorwaarden:
  • de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland te Rotterdam en zich blijven melden gedurende de proeftijd, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht, hetgeen tot doel heeft een plan van aanpak en/of reclasseringsadvies op te stellen en de veroordeelde te begeleiden bij het regelen van praktische zaken;
  • de veroordeelde zal een open, gemotiveerde en meewerkende houding tonen met betrekking tot het reclasseringstoezicht en het (onderzoek ten behoeve van het) opstellen van een plan van aanpak en/of reclasseringsadvies, en zal openheid van zaken tonen ten aanzien van zijn financiële situatie.
De proeftijd vanaf de hierboven genoemde dag van voorwaardelijke invrijheidstelling bedraagt 365 dagen en loopt tot 23 februari 2021.
1.3.
Vordering
Op 14 januari 2021 heeft de officier van justitie een vordering ingediend tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de opgelegde gevangenisstraf met 365 dagen.
1.4.
Onderzoek op de terechtzitting
Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2021.
Daarbij zijn gehoord de officier van justitie, mr. J. Verschuren, en de deskundige, de heer
[naam reclasseringswerker] , reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
De veroordeelde is, hoewel behoorlijk daartoe opgeroepen, niet verschenen. Ter terechtzitting is mr. R. Tetteroo aanwezig als toegevoegd raadsman van de veroordeelde. De raadsman geeft desgevraagd aan niet door de veroordeelde te zijn gemachtigd om namens hem het woord te voeren, omdat hij geen contact heeft kunnen leggen met de veroordeelde.

2..Beoordeling

Het rapport van de reclassering, gedateerd 15 december 2020, houdt in dat de veroordeelde geen inkomen of een stabiele vorm van huisvesting heeft. Geadviseerd wordt om de proeftijd te verlengen met 365 dagen, opdat meer stabiliteit op deze leefgebieden kan worden bereikt.
Ter terechtzitting heeft de deskundige toegelicht dat, sinds het uitbrengen van het advies, de situatie rondom de veroordeelde dusdanig is gewijzigd dat van een noodzaak tot verlenging van de proeftijd niet langer sprake is. De veroordeelde heeft inmiddels een huurovereenkomst voor een woning gesloten. Dat betekent dat er stabiliteit is verkregen op het leefgebied huisvesting. Daarmee komt het advies tot verlenging van de proeftijd te vervallen.
De officier van justitie heeft verzocht het openbaar ministerie niet-ontvankelijkheid te verklaren in de vordering. Het openbaar ministerie heeft geen belang bij de behandeling van de vordering.
Op grond van vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering tot verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

3..Beslissing

De rechtbank:
verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering.
Deze beslissing is genomen door mr. C. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. P.E. van Althuis en W.L. van der Bijl-de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2021.
De jongste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.