ECLI:NL:RBROT:2021:2364

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
10/196195-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van witwassen met gevangenisstraf en taakstraf

Op 18 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar medeverdachte, haar man, een geldbedrag van € 39.147,78 heeft gewitwassen. Dit bedrag was afkomstig van een slachtoffer, die onder druk werd gezet door de medeverdachte. De verdachte en de medeverdachte hebben gedurende een langere periode geld van het slachtoffer gebruikt voor hun eigen voordeel, zonder zich te bekommeren om de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan het slachtoffer van € 39.147,78, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen, maar de immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat er immateriële schade was geleden. De rechtbank heeft ook een contactverbod opgelegd tussen de verdachte en het slachtoffer, zolang het Openbaar Ministerie dit nodig acht.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/196195-19
Datum uitspraak: 18 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats vedrachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. F. Bouyaghjdane, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Verschuren heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een contactverbod alsmede een taakstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte dient vrijgesproken te worden van witwassen, omdat uit het dossier blijkt dat [naam slachtoffer] uit hoofde van een lening geld schuldig was aan de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] . Er hebben over en weer transacties plaatsgevonden tussen de verdachte, de medeverdachte [naam medeverdachte] en [naam slachtoffer] . Zo hebben de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] verscheidene overboekingen verricht naar [naam slachtoffer] . Het ging hier onder meer om benzinegeld en huurgelden.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte wordt verdacht van het witwassen van een geldbedrag van € 39.147,78, al dan niet samen met haar man, de medeverdachte [naam medeverdachte] .
Uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat vanaf de rekening van [naam slachtoffer] een bedrag van in totaal € 34.615,00 is overgeschreven naar de en/of-rekening van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] . Er is voorts vanaf de rekening van [naam slachtoffer] een bedrag van € 4.033,89 uitgegeven aan bestellingen die via het internet zijn gedaan. Ook is er vanaf de rekening van [naam slachtoffer] een betaling ter hoogte van € 498,54 gedaan ten behoeve van een parkeerplaats voor de medeverdachte. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat de overgeschreven geldbedragen, aankopen via internetbedrijven en de betaling van de parkeerplaats afkomstig zijn van enig misdrijf, namelijk de belaging van [naam slachtoffer] door de medeverdachte. [naam slachtoffer] heeft moeten dulden dat zijn bankgegevens werden gebruikt en betalingen werden verricht. In dit verband doet niet ter zake of [naam slachtoffer] aan de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] uit hoofde van een lening geld schuldig was. Zelfs als [naam slachtoffer] hun geld schuldig was geweest, had [naam medeverdachte] hem niet mogen dwingen bedoelde betalingen te dulden door hem onder druk te zetten en het beheer van zijn bankrekening over te nemen.
Ten overvloede wordt overwogen dat het bestaan van een lening ter hoogte van € 67.000,00 aan [naam slachtoffer] ook niet aannemelijk is geworden. Weliswaar biedt het dossier geen steunbewijs voor de verklaring van [naam slachtoffer] dat geen sprake is van een dergelijk lening, maar in zijn algemeenheid acht de rechtbank de verklaring van [naam slachtoffer] betrouwbaar, ook als het gaat om het ontbreken van een lening. Zijn verklaring wordt immers op belangrijke punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Daar komt bij dat het vrijwel onmogelijk is om het niet-bestaan van een lening te onderbouwen met stukken. Ook het schrift met cijfers, volgens [naam slachtoffer] onder druk van medeverdachte [naam medeverdachte] genoteerd, biedt geen overtuiging voor het bestaan van een lening. Volgens dat overzicht zou de schuld immers in de laatste jaren fors zijn toegenomen, terwijl uit de financiële analyse blijkt dat de verdachte en medeverdachte in die jaren juist weinig financiële ruimte hadden. Door die betalingen te ontvangen, over de desbetreffende gelden te beschikken dan wel deze aan te wenden voor de aankoop van goederen, heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van het geld.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte bij het witwassen van het geldbedrag van
€ 39.147,78 heeft samengewerkt met haar man, de medeverdachte [naam medeverdachte] . De rechtbank leidt dit af uit het feit dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat de rekening [rekeningnummer] door zowel de verdachte als de medeverdachte werd gebruikt, zodat zij beiden geweten moeten hebben dat grote geldbedragen – zonder grondslag – binnenkwamen vanaf de rekening van [naam slachtoffer] . Vaststaat bovendien dat de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] samen over de bankrekening van [naam slachtoffer] hebben beschikt, dat artikelen bij hen thuis werden bezorgd waar zij niet zelf voor hadden betaald en dat [naam slachtoffer] de kosten droeg voor een parkeerplaats die in gebruik was bij medeverdachte [naam medeverdachte] .
4.1.3.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van het haar ten laste gelegde geldbedrag van € 39.147,78.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 mei 2019
te Vlaardingen, tezamen en in vereniging,
een geldbedrag ad in totaal EUR 39.147,78,
voorhanden heeft gehad en heeft omgezet en daarvan gebruik heeft
gemaakt, terwijl zij wist, dat bovenomschreven geldbedrag,
geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
Gedurende een langere periode hebben de verdachte en de medeverdachte, haar man, het geld van het slachtoffer, afkomstig uit belaging door de medeverdachte, gebruikt voor overboekingen naar hun en/of-rekening, aankopen via internetbedrijven en de financiering van een parkeerplaats voor de medeverdachte. Door dit geld te besteden dan wel voorhanden te houden, heeft zij zich ook schuldig gemaakt aan witwassen. De verdachte heeft zich uitsluitend laten leiden door persoonlijk financieel voordeel en zij heeft zich op geen enkele wijze bekommerd om de nadelige gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 juni 2020. Dit rapport houdt onder meer het volgende in. Uit het onderzoek van de reclassering komen meer beschermende factoren dan probleemgebieden naar voren. De verdachte heeft een inkomen in de vorm van een WW-uitkering, huisvesting en vaste partnerrelatie. Er zijn geen schulden. Er zijn geen aanwijzingen voor verslavingsproblemen dan wel psychische of psychiatrische problemen. Gelet op het feit dat de verdachte first offender is en er nauwelijks problemen zijn, wordt de kans op recidive als laag ingeschat.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal, conform de eis van de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest opleggen in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf om zo de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden. Op de gevangenisstraf komt het voorarrest van vier dagen in mindering.

8..Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam slachtoffer] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 39.147,78 aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gevorderde materiële schade door de benadeelde partij [naam slachtoffer] en tot toewijzing van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Hij heeft voorts geconcludeerd om de verdachte en haar medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk te stellen voor de geleden schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer] af te wijzen in verband met de bepleite vrijspraak. De raadsvrouw verzoekt subsidiair om de vordering van de benadeelde partij te matigen vanwege de schade die de verdachte in deze strafzaak heeft geleden. Hier komt bij dat een bedrag van € 2.400,00 naar [naam slachtoffer] is gegaan en niet vast is komen te staan dat alle bestellingen via Bol.com door de verdachte zijn verricht. De bedragen voor een parkeerplaats zijn bovendien afgesproken.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 39.147,78 aan materiële schade. De gevorderde vergoeding van immateriële schade zal worden afgewezen, omdat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van immateriële schade anders dan door de handelingen en gedragingen van de medeverdachte.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf de datum waarop de benadeelde partij [naam slachtoffer] zijn eerste aangifte heeft gedaan, te weten 19 april 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer] een schadevergoeding betalen van € 39.147,78, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 34 (vierendertig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
30 (dertig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] te [geboorteplaats slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met haar mededader, zo dat als de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 39.147,78 (zegge: negenendertigduizend honderdzevenenveertig euro en achtenzeventig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 april 2019 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de eventuele kosten van tenuitvoerlegging;
wijst af het door de benadeelde partij [naam slachtoffer] meer of anders gevorderde;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de hoofdelijke verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [naam slachtoffer] te betalen
€ 39.147,78(hoofdsom,
zegge: negenendertigduizend honderdzevenenveertig euro en achtenzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 april 2019 tot aan de dag van voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 39.147,78 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
85 dagen;
de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , waaronder begrepen betaling door haar mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I.C.M.A. Bals, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2021.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 16 mei 2019 te
Vlaardingen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging, althans alleen,
van één of meerdere voorwerpen (geldbedragen ad in totaal EUR 39.147,78),
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld, wie de rechthebbende op dit voorwerp c.q.
deze voorwerpen is/zijn en/of
- dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden heeft
gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft
gemaakt,
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden,
dat dit voorwerp c.q. die voorwerpen,
geheel of gedeeltelijk,
onmiddellijk of middellijk,
afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;