ECLI:NL:RBROT:2021:2321

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
8464891 CV EXPL 20-12432
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van een vereniging om rechtsvorderingen in te stellen namens bewoners van een huurcomplex

In deze zaak heeft de Vereniging Overkoepelend Orgaan Hoogbouwflats (V.O.O.H.) een vordering ingesteld tegen de Stichting Vestia, waarbij zij schadevergoeding eiste voor geleden schade door een verwarmingsprobleem in een van de hoogbouwflats. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 februari 2021, waarbij V.O.O.H. niet verschenen was. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 27 november 2020 al aangegeven dat de bevoegdheid van V.O.O.H. om namens de bewoners van de Iep een rechtsvordering in te stellen, ter discussie staat. De kantonrechter heeft vastgesteld dat V.O.O.H. niet voldoende heeft aangetoond dat zij gemachtigd is om deze vordering in te stellen, noch dat zij voldoet aan de eisen van artikel 3:305a BW. De kantonrechter concludeert dat V.O.O.H. geen rechtsvordering kan instellen, omdat zij niet de juiste volmachten heeft overgelegd en niet kan aantonen dat zij een rechtens te respecteren belang heeft. De vordering van V.O.O.H. wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van Vestia, vastgesteld op € 1.119,00. Het vonnis is uitgesproken door mr. E.A. Vroom op 19 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8464891 CV EXPL 20-12432
uitspraak: 19 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de Vereniging Overkoepelend Orgaan Hoogbouwflats (V.O.O.H.): de Wilg / de Meidoorn / de Esdoorn / de Iep / de Populier / de Beuk / de Els en de Linde,
gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 15 april 2020,
gemachtigde: mr. P.E.M. Baur te Nieuwerkerk aan den IJssel,
tegen
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.W. van Yperen te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “V.O.O.H.” respectievelijk “Vestia”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de conclusie van antwoord;
 de conclusie van repliek, met producties;
 de conclusie van dupliek;
 het tussenvonnis van 27 november 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
 de e-mail van V.O.O.H. van 4 januari 2021, met productie;
 de e-mail van V.O.O.H. van 1 februari 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021. Namens Vestia zijn verschenen [naam 1] en haar gemachtigde. Namens V.O.O.H. is niemand verschenen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
V.O.O.H. is een vereniging die, blijkens artikel 2 van haar statuten, als doel heeft:
Het behartigen van de belangen van de bewoners van acht aan Vestia toebehorende hoogbouwflats aan de Spoorlaan in Nieuwerkerk aan den IJssel.
Het bevorderen van al hetgeen, dat met betrekking tot het gehuurde, in het belang van de bewoners is.
Het bevorderen van een goed woon- en leefklimaat voor de bewoners van de hoogbouwflats. In het bijzonder zal de vereniging zich daarbij richten op de belangenbehartiging van haar leden. Zij tracht dit doel op democratische wijze te bereiken door:
-
het bevorderen van samenwerking tussen bewonerscommissies, die zelfstandig functioneren;
-
het contact tussen de bewonerscommissies te coördineren en hen in de werkzaamheden zonodig te ondersteunen;
-
de zelfwerkzaamheid van de bewoners te bevorderen;
-
actief in te spelen op wensen en suggesties van bewoners en/of Bewonerscommissies;
-
in geval van geschillen op te treden als bemiddelaar, als gesprekspartner, namens de bewoners(commissies) op te treden met de gemeente. Woningstichting en andere instanties zonodig in samenwerking met andere bewonersorganisaties;
-
de haar bekende informatie openbaar te maken;
-
het aanwenden van alle andere wettige middelen die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn.
2.2.
Op 25 december 2019 is in één van die acht hoogbouwflats, “De Iep”, een verwarmingsleiding gescheurd, waardoor bewoners twee dagen zonder warmte hebben gezeten en wateroverlast is ontstaan in met name de centrale hal van het complex.
2.3.
Bij aangetekende brief van 18 januari 2020 heeft V.O.O.H. Vestia in gebreke gesteld voor achterstallig onderhoud en haar aansprakelijk gesteld voor de gevolgschade. Vestia heeft niet op deze brief gereageerd.
2.4.
Op 6 maart 2020 heeft V.O.O.H. Vestia nogmaals een aangetekende brief met dezelfde strekking gestuurd. Vestia heeft hierop per e-mail geantwoord dat de heer [naam 2] binnen tien dagen een inhoudelijke reactie zou geven. V.O.O.H. geeft geen reactie ontvangen van [naam 2].
2.5.
Bij e-mail van 26 maart 2020 heeft V.O.O.H. Vestia benaderd, waarop zij geen reactie heeft ontvangen.

3..Het geschil

3.1.
V.O.O.H. heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Vestia te veroordelen:
- de geleden schade ten bedrage van € 17.640,00 te vergoeden, te vermeerderen met rente en proceskosten;
- tot nadere inspectie van het stalen verwarmingsbuizenstelsel in alle andere zeven flats in de Bomenwijk ter voorkoming van verwarmingscalamiteiten komende winter;
- in de kantoorkosten en honorarium van gevolmachtigde in de procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft V.O.O.H. - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Vestia is reeds geruime tijd in gebreke met haar inspectieplicht op (verborgen) onderhoudsgebreken en het daaruit voortvloeiende (groot) onderhoud. Vestia kan als warmteleverancier verantwoordelijk worden gehouden voor flatcomplex “De Iep”. De bewoners van “De Iep” komen in aanmerking voor een schadevergoeding volgens leidraad van de Autoriteit Consument & Markt, die V.O.O.H. naar alle redelijkheid gebruikt als referentie. Voor 72 woningen in “De Iep” komt het totaalbedrag aan schadevergoeding neer op € 17.640,00.
3.3.
Vestia heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. Dat V.O.O.H. een vereniging is met als doelstelling de belangen van de huurders te behartigen, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op de rechten die huurders op basis van hun individuele huurovereenkomsten hebben jegens hun verhuurder. V.O.O.H. is geen partij bij die huurovereenkomsten en stelt ook niet dat zij gemachtigd is om namens de huurders op te treden in deze procedure. Om die reden komt V.O.O.H. geen enkele rechtsvordering toe en heeft zij geen belang bij deze procedure. Subsidiair stelt Vestia zich op het standpunt dat er geen sprake is van een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW.
3.4.
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1.
Allereerst dient te worden beoordeeld of V.O.O.H. - namens de bewoners van “De Iep” dan wel uit eigen naam - gerechtigd is onderhavige vorderingen in te stellen, nu dit door Vestia gemotiveerd is bestreden.
4.2.
In het tussenvonnis van 27 november 2020 heeft de kantonrechter met het oog daarop aan partijen medegedeeld dat hij ter zitting in ieder geval de volgende onderwerpen wenst te bespreken:
“1) Is V.O.O.H. bevoegd om een rechtsvordering in te stellen
namensde huurders van “de Iep” te voeren en, zo ja, waar blijkt dit uit?
2) Is V.O.O.H. bevoegd om
uit eigen naameen rechtsvordering in te stellen, die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd (artikel 3:305a BW) en, zo ja, waar blijkt dit uit?”
4.3.
De kantonrechter stelt voorop dat op grond van artikel 1018c lid 1 aanhef en onder d Rv de dagvaarding waarmee de collectieve vordering bedoeld in artikel 3:305a BW wordt ingesteld (onverminderd artikel 111 lid 2 Rv) een omschrijving dient te vermelden van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a, leden 1 tot en met 3 BW of van de gronden waarop het zesde lid van dat artikel van toepassing is.
4.3.1.
De kantonrechter stelt vast dat V.O.O.H. dit onderdeel niet in haar dagvaarding heeft benoemd en evenmin gebruik heeft gemaakt van de haar geboden gelegenheid op de mondelinge behandeling een behoorlijke toelichting op dit punt te geven.
4.3.2.
Dat V.O.O.H. een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is, die uit eigen naam een rechtsvordering kan instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd (artikel 3:305a lid 1 BW), blijkt evenmin uit de stukken. Artikel 2 van de statuten – met name het laatste gedachtestreepje van lid 3: “het aanwenden van alle andere wettige middelen die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn”
biedt hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. De woorden “alle andere wettige middelen” zijn namelijk te weinig concreet om te kunnen concluderen dat daarmee wordt gedoeld op het instellen van een rechtsvordering als de onderhavige. Verder zien de overige onderdelen van artikel 2 van de statuten vooral op het voeren van overleg door V.O.O.H. met verschillende instanties.
4.3.3.
Bovendien is gesteld noch gebleken dat V.O.O.H. voldoet aan de eisen die artikel 3:305a lid 2 BW stelt.
4.4.
Voorts stelt de kantonrechter vast dat V.O.O.H. in deze procedure geen volmacht als bedoeld in artikel 3:60 BW heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de bewoners van “De Iep” haar de bevoegdheid hebben verleend om uit hun naam de onderhavige vordering in te stellen, terwijl dat gelet op het door Vestia gevoerde verweer en de in het tussenvonnis geformuleerde vragen wel op haar weg had gelegen.
4.4.1.
De door V.O.O.H. bij e-mail van 4 januari 2021 overgelegde lijst met handtekeningen van de meeste bewoners van “de Iep” acht de kantonrechter onvoldoende om niettemin van een volmachtverlening uit te gaan. Daarvoor is van belang dat boven de lijst met handtekeningen de volgende tekst staat:
“Hierbij geef ik VOOH toestemming om namens mij een vergoeding te claimen bij Vestia voor het derven van woongenot gedurende de kerstdagen 2019 door het niet leveren van warmte in mijn woning!”
Met het zetten van hun handtekeningen op deze lijst hebben de bewoners V.O.O.H. weliswaar gemachtigd om een schadevergoeding te claimen
bij Vestia, maar niet om daartoe (ook) een vordering
bij de kantonrechterin te stellen, waaraan immers kosten zijn verbonden zoals explootkosten en griffierecht.
4.4.2.
Het moet er daarom voor worden gehouden dat V.O.O.H. de vordering op eigen naam heeft ingesteld. V.O.O.H. is echter geen onmiddellijk bij de relevante rechtsverhouding betrokken persoon in de zin van artikel 3:302 BW. Zonder nadere toelichting – die niet is gegeven – blijkt niet welk rechtens te respecteren belang van V.O.O.H. wordt gediend met de onderhavige vordering. Dat geldt ook als in aanmerking wordt genomen dat voldoende belang in de regel verondersteld wordt en dat terughoudendheid dient te worden betracht bij de toepassing van artikel 3:303 BW.
4.5.
De slotsom is dus dat de kantonrechter de vorderingsgerechtigdheid van V.O.O.H. niet kan vaststellen, zodat haar vordering reeds hierom dient te worden afgewezen. Aan de inhoudelijke beoordeling van deze vorderingen komt de kantonrechter daarom niet meer toe.
4.6.
V.O.O.H. wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia worden vastgesteld op € 1.119,00 aan salaris voor de gemachtigde (3 punten à € 373,00 per punt).

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt V.O.O.H. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 1.119,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478