ECLI:NL:RBROT:2021:2318

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
9016517 VV EXPL 21-62
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over huurachterstand en ontruiming van bedrijfsruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Woonbron en een besloten vennootschap die niet is verschenen. De eiseres, Woonbron, heeft bij dagvaarding van 18 februari 2021 gevorderd dat de gedaagde wordt veroordeeld tot ontruiming van een gehuurde bedrijfsruimte in Rotterdam en betaling van een huurachterstand van € 76.796,30. De gedaagde heeft niet gereageerd op de dagvaarding en is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 3 maart 2021, waardoor verstek is verleend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Woonbron een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming, gezien de huurachterstand van acht maanden en het niet voldoen aan de verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van Woonbron in een bodemprocedure waarschijnlijk zullen worden toegewezen, en heeft daarom de ontruiming van het gehuurde gelast, met een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.103,67 aan verschotten en € 1.496,00 aan salaris voor de gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9016517 VV EXPL 21-62
uitspraak: 17 maart 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 18 februari 2021,
gemachtigde: [naam 1] te Zoetermeer,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als “Woonbron” respectievelijk “[gedaagde]”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2021. Woonbron heeft zich laten vertegenwoordigen [naam 2], makelaar/beheerder bij Woonbron, bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is zonder bericht van verhindering niet verschenen, waarna tegen haar verstek is verleend. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vordering

2.1.
Woonbron heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
1. het gehuurde, staande en gelegen te Rotterdam aan het adres [adres ], alsmede de drie parkeerplaatsen op het achtergelegen parkeerterrein, met al wie en al wat zich daarin van de zijde van gedaagde mocht bevinden te ontruimen en te verlaten en met overgifte der sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen;
2. om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Woonbron te betalen de huurachterstand inclusief waarborgsom tot en met de maand februari 2021 van in totaal een bedrag van € 76.796,30;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, een bedrag aan salaris
voor de gemachtigde van eiseres daaronder te begrijpen.
2.2.
Aan de vordering heeft Woonbron – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. Tussen Woonbron als verhuurster en [gedaagde] als huurster bestaat sinds 1 juli 2020 een huurovereenkomst met betrekking tot de bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW, staande en gelegen te Rotterdam aan het adres [adres ], alsmede drie parkeerplaatsen op het achter het gehuurde gelegen parkeerterrein. [gedaagde] heeft niet voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 7.1 van de huurovereenkomst om de waarborgsom van € 18.169,50 bij ondertekening van de huurovereenkomst aan Woonbron te betalen. Voorts is [gedaagde] vanaf aanvang van de huurovereenkomst in gebreke gebleven met de tijdige betaling van de huur ad € 7.328,35 per maand. [gedaagde] is aldus jegens Woonbron in verzuim geraakt. [gedaagde] heeft berekend tot en met de maand februari 2021, inclusief de waarborgsom, een achterstand laten ontstaan van € 76.796,30. Woonbron heeft [gedaagde] inmiddels in het kader van een bodemprocedure gedagvaard. Zij vordert in die procedure naast de betaling van de huurachterstand, onder meer de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Gelet op de thans aanwezige huurachterstand van acht opeenvolgende maanden zullen, met aan zeker grenzende waarschijnlijkheid, de vorderingen in de bodemprocedure worden toegewezen. Woonbron heeft aldus recht en spoedeisend belang om, teneinde haar schade te beperken en niet verder te laten oplopen, bij wijze van voorlopige voorziening de ontruiming van het gehuurde te vorderen.

3..De beoordeling

3.1.
[gedaagde] is niet op de mondelinge behandeling verschenen. De kantonrechter heeft zich ervan vergewist dat [gedaagde] behoorlijk is opgeroepen, te weten door middel van betekening van de dagvaarding aan het woonadres van haar directeur bestuurder [naam 3] (artikel 50 Rv), zodat tegen haar verstek wordt verleend.
3.2.
Voldoende is gebleken dat Woonbron een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorziening, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
3.3.
In dit kort geding dient, mede op basis van hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Woonbron in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
3.4.
Bij gebreke van verweer daartegen, en op basis van de door Woonbron overgelegde stukken, wordt in rechte uitgegaan van de juistheid van de stellingen van Woonbron. Dit betekent dat vaststaat dat [gedaagde] de waarborgsom niet aan Woonbron heeft voldaan en dat sprake is van een huurachterstand van acht maanden, berekend tot en met februari 2021. [gedaagde] is hiermee tekortgeschoten in haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. Het is in hoge mate waarschijnlijk dat de vorderingen tot betaling van de waarborgsom en de huurachterstand in een bodemprocedure zullen worden toegewezen. Om die reden acht de kantonrechter het verantwoord om daarop bij wijze van voorlopige voorziening vooruit te lopen. De gevorderde waarborgsom ad € 18.169,50 en de huurachterstand ten bedrage van € 58.626,80 (te weten acht maanden ad € 7.328,35 per maand) tot en met de maand februari 2021 zullen daarom worden toegewezen.
3.5.
Dit betekent dat [gedaagde] in totaal aan Woonbron dient te betalen een bedrag van € 76.796,30.
3.6.
Gelet op de huurachterstand is het ook zeer waarschijnlijk dat in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zal worden toegewezen. De kantonrechter acht het daarom gerechtvaardigd om hierop vooruit te lopen. In de gegeven omstandigheden kan van Woonbron als verhuurster niet worden gevergd dat zij nog langer aan [gedaagde] het huurgenot verschaft. De gevorderde ontruiming van het gehuurde zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de ontruimingstermijn zal worden vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis.
3.7.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. Tot aan deze uitspraak worden deze kosten begroot op € 1.103,67 aan verschotten (te weten € 90,67 aan dagvaardingskosten en € 1.013,00 aan griffierecht) en € 1.496,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 748,00 per punt).

4..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met al wie en al wat zich daarin van de zijde van [gedaagde] mocht bevinden te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Woonbron te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Woonbron tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 76.796,30;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 1.103,67 aan verschotten en € 1.496,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478