ECLI:NL:RBROT:2021:2303

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
19 maart 2021
Zaaknummer
10/303394-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van een geladen vuurwapen op de openbare weg met verwerping van verweren

Op 1 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 28 november 2020 te Rozenburg een geladen vuurwapen voorhanden had. De verdachte was ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat de staandehouding onrechtmatig was en dat er geen wettig bewijs was voor de beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding rechtmatig was en dat de verdachte wetenschap had van het vuurwapen, gezien de hoeveelheid DNA die op het wapen was aangetroffen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en concludeerde dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/303394-20
Datum uitspraak: 1 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
feitelijk verblijfsadres:
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie Hoogvliet,
raadsvrouw mr. A.A. Bloemberg, advocaat te Haarlem.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 1 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de raadsvrouw van de verdachte is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Hiertoe is primair aangevoerd dat de staandehouding en identeitsbevraging onrechtmatig is wegens het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld bij de politie. Een onrechtmatige staandehouding en identeitsbevraging levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Het nadeel van de verdachte is aantasting in zijn bewegingsvrijheid, persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit. Dit dient tot gevolg te hebben dat al het bewijs dat is voortgevloeid uit het onherstelbare vormverzuim van het bewijs moet worden uitgesloten. Bewijsuitsluiting is gerechtvaardigd en noodzakelijk als waarborg en middel om politieambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden.
Hiertoe is subsidiair aangevoerd dat de verdachte geen machtsrelatie over het wapen had en zich niet in een meer of mindere mate bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen.
Meer subsidiair is aangevoerd dat het aangetroffen DNA van de verdachte op het vuurwapen onvoldoende betrouwbaar en onvoldoende redengevend is wegens mogelijke contaminatie. Ten slotte heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van getuige [naam getuige] niet kan worden gebezigd voor het bewijs vanwege de onbetrouwbaarheid en onwaarschijnlijkheid van haar verklaring.
4.1.2.
Beoordeling
Op 28 november 2020 komt er bij de politie de melding binnen dat de dochter van de melder samen met een vriendin en een jongen in een donkerkleurige Golf is gestapt. De vriendin zou donker getint zijn en rasta haar hebben. De dochter van de melder zou slachtoffer zijn van mensenhandel c.q. mensensmokkel en in het loverboycircuit zitten. Naar aanleiding van deze melding is een politie eenheid in de richting van de Boulevard te Rozenburg gereden. Het is de verbalisanten ambtshalve bekend dat er veelal jongeren op die plek staan. Op de Boulevard zagen de verbalisanten een donkerkleurig voertuig met daarin een bijrijder die voldeed aan het signalement van de vriendin zoals omschreven door de melder. Hierop hebben de verbalisanten aan de bestuurder van het voertuig een stopteken gegeven, teneinde het voertuig te controleren. In het voertuig zaten vier inzittenden, waaronder de verdachte. Van alle inzittenden werd een legitimatiebewijs ter inzage gevorderd. Op de bestuurder na, konden de inzittenden zich niet legitimeren. De verdachte is op grond van de Wet op de identificatieplicht gefouilleerd, maar er werd geen legitimatiebewijs bij hem aangetroffen. Bij de verdachte is wel een groot geldbedrag aangetroffen, waarop hij is aangehouden wegens verdenking van witwassen.
Op de achterbank achter de bijrijder, de plek in het voertuig waar de verdachte zat, lagen onder andere drie goudkleurige hulzen. Naar aanleiding van de aangetroffen hulzen is het voertuig in beslag genomen en doorzocht. Onder de bijrijdersstoel is een vuurwapen met daarin munitie aangetroffen. Op de ruwe delen van het vuurwapen en het patroonmagazijn is een relatief grote hoeveelheid DNA van de verdachte aangetroffen.
(On)rechtmatige staandehouding en identeitsbevraging
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de staandehouding en - vervolgens - het vorderen van een legitimatiebewijs rechtmatig zijn geweest.
De politie is op grond van art. 8 van de Politiewet 2012 bevoegd inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in art. 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen te vorderen (en daartoe staande houden) voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Deze politietaak bestaat uit de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de handhaving van de openbare orde en/of de verlening van hulp aan hen die dit behoeven.
Naar aanleiding van de melding hebben de verbalisanten een voertuig waarin een inzittende zat die voldeed aan het signalement een stopteken gegeven. De verbalisanten wilden nagaan of de dochter van de melder niet tegen haar zin in het voertuig zat. De politie heeft dan ook uitvoering gegeven aan de politietaak strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
De rechtbank acht het optreden en vervolgens het vorderen van een legitimatiebewijs rechtmatig. Het verweer wordt verworpen.
DNA en voorhanden hebben vuurwapen
Om de verdachte verantwoordelijk te kunnen houden voor de aanwezigheid van het vuurwapen in het voertuig, is vereist dat hij wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid daarvan en voorts dat hij beschikkingsmacht daarover heeft gehad.
Het vuurwapen is aangetroffen onder de bijrijdersstoel van het voertuig waarin verdachte zich bevond. De verdachte zat achter de bijrijdersstoel. Op de ruwe delen van het vuurwapen en op het patroonmagazijn, met daarin munitie, is een relatief grote hoeveelheid DNA van de verdachte aangetroffen. De verdachte stelt dat zijn DNA op het vuurwapen terecht gekomen zou kunnen zijn doordat hij in het voertuig blote voeten had, waarmee hij mogelijk het vuurwapen heeft aangeraakt. Daarnaast stelt de raadsvrouw dat het mogelijk is dat het DNA van de verdachte via contaminatie van de buitenkant van het vuurwapen op de patroonhouder terecht is gekomen, doordat het vuurwapen niet is veiliggesteld op DNA, het vuurwapen op een smoezelige doek lag en het niet duidelijk is wanneer het vuurwapen is onderzocht.
Op 28 november 2020 is het vuurwapen in beslag genomen. Op 29 november 2020 heeft verbalisant Heeg het vuurwapen veiliggesteld. Tijdens het veiligstellen is er een foto van het vuurwapen genomen. Op die foto is waar te nemen dat het vuurwapen op een wit, vierkant plat voorwerp ligt. De rechtbank gaat er van uit dat dit geen ‘smoezelige’ doek, zoals de verdediging stelt, is maar de zak waarin het vuurwapen is of wordt verpakt. Tevens was de patroonhouder tijdens het veiligstellen in het vuurwapen aanwezig. In het proces-verbaal omtrent het veiligstellen staat vermeld dat ter voorkoming van mogelijke contaminatie tijdens de uitvoering van de handelingen met het vuurwapen gebruik is gemaakt van de voorgeschreven beschermingsmiddelen. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat er contaminatie heeft plaatsgevonden.
Gelet op de hoeveelheid aangetroffen DNA, de plekken waar het DNA is aangetroffen - waaronder op het patroonmagazijn – en gelet op het feit dat het vuurwapen veilig is gesteld middels de voorgeschreven beschermingsmiddelen, concludeert de rechtbank dat de verdachte zowel wetenschap als de beschikkingsmacht over het vuurwapen heeft gehad.
4.1.3.
Conclusie
De verweren worden verworpen en het ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 28 november 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 17 L, kaliber 9 mm en daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (geladen) vuurwapen met bijbehorende munitie. Met zijn handelen heeft de verdachte een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van andere personen, onder wie de overige inzittende van het voertuig, in het leven geroepen. Het bezit van een vuurwapen leidt, zo leert de ervaring, vaak tot het gebruik daarvan. Dit is de reden waarom tegen vuurwapenbezit streng dient te worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaren niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Straf
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank acht het strafverzwarend dat de verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad in een voertuig dat reed op de openbare weg en dat het vuurwapen doorgeladen was. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een langere gevangenisstraf dan geëist passend en geboden, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Amperse, voorzitter,
mrs. J.L.M. Boek en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Eekhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 november 2020 te Rozenburg, gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van die wet in de vorm van een pistool van het merk Glock, model 17 L, kaliber 9 mm en/of daarbij voor dat wapen geschikte munitie voorhanden heeft gehad;