ECLI:NL:RBROT:2021:2261

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
18 maart 2021
Zaaknummer
C/10/613305 / KG ZA 21-109
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over executiegeschil dwangsommen tussen Audi AG en gedaagden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen Audi AG, eiseres, en gedaagden, waaronder een vennootschap onder firma. Audi heeft in het verleden een ex parte verbod met betrekking tot haar merken opgelegd gekregen aan gedaagde 1, met een dwangsom van € 10.000 per dag. Gedaagde 1 heeft vervolgens een kort geding aangespannen tegen Audi, waarin zij onder andere vorderde dat Audi de in beslag genomen goederen zou retourneren. De voorzieningenrechter heeft in een eerder vonnis bepaald dat Audi de goederen binnen tien dagen moest retourneren, met een dwangsom voor elke dag dat zij hieraan niet voldeed. Gedaagde 1 heeft later aan Audi bevel gedaan tot betaling van verbeurde dwangsommen, maar Audi betwist dat zij dwangsommen heeft verbeurd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Audi niet meer inspanningen en zorgvuldigheid kon worden gevergd dan zij heeft betracht, en dat gedaagde 1 niet voldoende heeft aangetoond dat Audi de goederen niet op de juiste wijze heeft teruggeplaatst. De vordering van Audi tot opheffing van de executoriale beslagen is toegewezen, en gedaagde 1 is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613305 / KG ZA 21-109
Vonnis in kort geding van 16 maart 2021
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht
AUDI AG,
gevestigd te Ingolstadt (Duitsland),
eiseres,
advocaat mr. L. Kroon te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 1] ,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. M. Hoogenboom te Rotterdam.
Partijen worden hierna Audi en [gedaagde 1] genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk aangeduid als [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 februari 2021, met producties en aanvullende producties;
  • de producties van [gedaagde 1] ;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 2 maart 2021;
  • de pleitnota van Audi;
  • de pleitnota van [gedaagde 1] .
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2..De feiten

2.1.
Audi is houdster van meerdere Uniemerken (hierna: de Audi-merken).
2.2.
[gedaagde 1] houdt zich bezig met de detailhandel in auto-onderdelen, waaronder bumpers en verlichting. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zijn de vennoten van [gedaagde 1] . Voor de uitoefening van haar bedrijf maakt [gedaagde 1] gebruik van een bedrijfspand met een oppervlakte van 200 m2.
2.3.
Bij beschikking van 24 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van Audi op de voet van artikel 1019e Rv een ex parte verbod met betrekking tot de Audi-merken opgelegd aan [gedaagde 1] . Dit inbreukverbod (hierna: het ex parte verbod) was versterkt met een dwangsom van € 10.000,- per dag.
2.4.
Bij exploten van 25 juli 2019 heeft Audi aan [gedaagde 1] doen aanzeggen dat zij voor € 460.000,00 aan dwangsommen heeft verbeurd.
2.5.
Bij exploten van 15 januari 2020 heeft Audi ter executie van de dwangsommen executoriale beslagen doen leggen op de handelsvoorraad, de inventaris en een bedrijfswagen van [gedaagde 1] . De in beslag genomen zaken (genummerd van 1 tot en met 224 en de bedrijfswagen) zijn vervolgens in gerechtelijke bewaring genomen. Audi was voornemens over gaan tot executoriale verkoop op 18 februari 2020.
2.6.
Naar aanleiding van deze beslagleggingen heeft [gedaagde 1] bij deze rechtbank tegen Audi een kort geding aanhangig gemaakt. In dit kort geding vorderde [gedaagde 1] onder meer staking van de executie. Daarnaast vorderde zij het volgende:

Audi te gelasten al de bij [gedaagde 1] in beslaggenomen goederen te retourneren aan [gedaagde 1] in de staat waarin de goederen zich bevonden direct voor de inbeslagname en deze goederen terug te plaatsen bij [gedaagde 1] te Barendrecht op de locaties in het bedrijfspand en op de wijze zoals de inbeslaggenomen lagen opgeslagen (...).
2.7.
Bij vonnis in kort geding van 20 februari 2020 (hierna: het Vonnis) heeft de voorzieningenrechter het ex parte verbod herzien en de daarin neergelegde bevelen met terugwerkende kracht vernietigd. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter de executoriale beslagen opgeheven.
In het Vonnis heeft de voorzieningenrechter voorts onder meer het volgende beslist:

gelast Audi de in beslag genomen goederen binnen tien dagen na betekening van deze
uitspraak te retourneren aan [gedaagde 1] en deze goederen terug te plaatsen op de locaties
in haar bedrijfspand;
bepaalt dat Audi een dwangsom verbeurt van € 10.000, - voor iedere kalenderdag dat
zij verzuim[t] aan de hiervoor onder 5.3. en 5.4. gelaste bevelen te voldoen met een
maximum van € 250.000,-.
2.8.
Tegen dit uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis hebben Audi (principaal) en [gedaagde 1] (voorwaardelijk incidenteel) hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag (hierna: het hof).
2.9.
Bij e-mail van 24 februari 2020 heeft de advocaat van Audi aan de advocaat van [gedaagde 1] meegedeeld dat cliënt voor de betekening van het Vonnis uitdrukkelijk geen domicilie op zijn kantoor kiest.
2.10.
[gedaagde 1] heeft het Vonnis bij exploot van 28 februari 2020 aan Audi doen betekenen overeenkomstig de Europese Betekeningsverordening.
2.11.
Reeds daarvoor, bij e-mails van 20 februari en 24 februari 2021 heeft Audi de deurwaarder opdracht gegeven om de in beslag genomen zaken te retourneren aan [gedaagde 1] .
2.12.
Vervolgens hebben de deurwaarder en partijen met elkaar contact gehad over het
retourneren van de in beslag genomen zaken. Hierbij heeft de deurwaarder aangedrongen op de aanwezigheid van (iemand van) [gedaagde 1] .
2.13.
Bij (ge-e-mailde) brief van 28 februari 2020 heeft de deurwaarder het volgende geschreven aan mr. R. Schoenmakers, een kantoorgenoot van de advocaat van [gedaagde 1] :

Op 25 februari jl. heb ik vier maal telefonisch overleg gevoerd met uw cliënt. Daarbij heeft uw cliënt aangegeven de deur van de bestemmingslocatie eventueel te kunnen openen, maar niet aanwezig te kunnen zijn bij het terugplaatsen van de goederen. Ik heb aangegeven dat voor het correct terugplaatsen van de goederen op de juiste wijze zijn aanwezigheid is vereist en anders de correcte levering niet kan geschieden. Uw cliënt heeft geen concrete andere mogelijkheid of dag voorgesteld voor de levering en reageerde niet welwillend op voorstellen vanuit ons kantoor.”
2.14.
Bij e-mail van 3 maart 2020 heeft de advocaat van [gedaagde 1] aan de deurwaarder en de advocaat van Audi het volgende geschreven:

Wanneer komt u de in beslag genomen goederen komen terugplaatsen? Mijn cliënten hebben haast. Ik attendeer erop dat er geen verplichting voor mijn cliënten bestaat om zelf aanwezig te zijn. Uw cliënte, Audi AG, heeft de goederen laten weghalen en dient de goederen op correcte wijze terug te laten plaatsen. Zo lastig is dat toch niet?
2.15.
Bij e-mail van diezelfde dag heeft de advocaat van [gedaagde 1] aan de deurwaarder laten weten dat hij vandaag en de rest van de week bij [gedaagde 1] terecht kon.
2.16.
In een proces-verbaal van constatering van 5 maart 2020 heeft de deurwaarder vermeld dat hij zich heeft begeven naar het bedrijfspand van [gedaagde 1] en dat hij daar aan [gedaagde 2] heeft gevraagd om aanwezig te zijn bij de terugplaatsing van de goederen op 6 maart 2020. Voorts heeft de deurwaarder vermeld dat [gedaagde 2] in eerste instantie heeft aangegeven dat zijn oom de heer [naam oom gedaagde 2] (hierna: [naam oom gedaagde 2] aanwezig zou zijn om de deur te openen en dat [gedaagde 2] na overleg heeft verklaard dat hij toch zijn best zou doen om zelf aanwezig te zijn.
2.17.
Op 6 maart 2020 heeft de teruglevering van de goederen plaatsgevonden.
2.18.
In een proces-verbaal van constatering van 6 maart 2020 heeft de deurwaarder onder meer het volgende vermeld:

Verslag van teruggave van de roerende zaken
Aldaar heb ik heden gesproken met de heer [naam oom gedaagde 2] , oom van de heer [gedaagde 2] . De heer [gedaagde 2] blijkt helaas niet aanwezig te zijn. De heer [naam oom gedaagde 2] heeft voor mij de deur van het magazijn geopend maar kon mij niet aangeven op welke locatie in het pand de teruggeleverde zaken geplaatst moeten worden. De heer [naam oom gedaagde 2] heeft zich verder niet bezig gehouden met het terugplaatsen van de roerende zaken.
Vervolgens heb ik, tezamen met de heer [naam persoon 1] en een zevental collega’s, allen
vertegenwoordigers van de gerechtelijk bewaarder BVA ACTIONS B.V., aangevangen met het terugplaatsen van de roerende zaken. Deze vertegenwoordigers van de gerechtelijk bewaarder waren tevens aanwezig bij de in beslagname van de roerende zaken op 15 januari 2020.
Beschrijving van de geleverde zaken
De roerende zaken, zoals omschreven in mijn proces verbaal executoriaal beslag op roerende zaken van 15 januari 2020, zijn teruggeleverd, door het feitelijk terugplaatsen op de beneden- en bovenverdieping in de daarvoor bestemde stellingen. Echter zijn een aantal zaken van de teruggeleverde roerende zaken anders verpakt en alle zaken zijn voorzien van een sticker met kavelnummer. In overleg met de vertegenwoordigers van de gerechtelijk bewaarder hebben wij getracht de goederen terug te plaatsen op de juiste locatie in het pand. De exacte locatie van bepaalde zaken was niet goed vast te stellen, omdat de heer [gedaagde 2] niet aanwezig was ten tijde van het terugplaatsen van de roerende zaken.
Tevens is om 09:57 uur de VOLKSWAGEN Transporter met kenteken (...)teruggeplaatst voor het pand aan de [adres] te Barendrecht. De sleutel van voornoemd voertuig heb ik terstond overhandigd aan de heer [naam oom gedaagde 2] .
Genoemd bedrijfspand is door mij en degenen die mij vergezelden om 11:45 uur verlaten en heb ik mij afgemeld bij de heer [naam oom gedaagde 2] . Tevens heb ik een aantal maal getracht telefonisch contact te leggen met de heer [gedaagde 2] , echter zonder resultaat. Er was geen mogelijkheid om de voicemail in te spreken.
2.19.
Bij e-mails van 9 maart 2020 heeft [gedaagde 2] zich er bij zijn advocaat over beklaagd dat de goederen niet op de juiste manier waren teruggeplaatst. In deze e-mails schrijft hij dat meer dan de helft van de goederen nog op pallets staat en dat de rest zomaar is neergezet. Verder schrijft hij dat (onderdelen van) producten zijn gemixt, dat producten zijn gestickerd en beschreven door BVA en dat producten niet meer in de originele verpakking zitten. Ook schrijft hij dat hij kentekenbewijs van de bedrijfswagen niet heeft ontvangen.
De advocaat van [gedaagde 1] heeft deze e-mails doorgeleid aan de advocaat van Audi.
2.20.
Bij brief van 10 maart 2020 heeft de deurwaarder aan de advocaat van Audi geschreven dat de goederen op 6 maart 2020 zijn teruggeplaatst maar dat [naam oom gedaagde 2] niet kon aangeven waar de goederen geplaatst moesten worden. Daarnaast heeft hij geschreven dat hij het kentekenbewijs van de bedrijfswagen die dag per post aan [gedaagde 1] heeft verstuurd.
2.21.
Bij e-mail van 12 maart 2020 heeft [gedaagde 2] zich er nogmaals bij zijn advocaat over beklaagd dat het hem veel tijd kost om de artikelen en de daarbij horende onderdelen te controleren. In deze e-mail schrijft hij onder meer het volgende:

Ik kan zo 1 2 3 niet weten welke onderdeel bij welke bumper hoort omdat alles door elkaar is gemixt. Ik heb bumper producten en deze hebben bijbehorende onderdelen die zeer sterk op elkaar lijken. Ik kan pas achterhalen wanneer ik de bumper in elkaar zet. Ik moet dus hier en daar los liggende onderdelen verzamelen en 1 voor 1 testen/monteren op de bumper. Het meeste werk zit hier in want dit kan minimaal één uur kosten per bumper. Het is daarna weer minimaal één uur voor demonteren en inpakken. Er is meer dan 40 bumpers en elke bumper minimaal 5 tot 10 bijbehorende onderdelen. Ik heb het nog niet eens over verlichting en alle andere onderdelen zoals een diffuser of een front grill die ook gecontroleerd moeten worden.
De advocaat van [gedaagde 1] heeft deze e-mail doorgeleid naar de advocaat van Audi.
2.22.
Bij exploot van 29 juni 2020 heeft [gedaagde 1] aan Audi bevel gedaan tot betaling van € 250.000,00 aan op grond van het Vonnis verbeurde dwangsommen.
2.23.
Bij exploot van 15 december 2020 heeft [gedaagde 1] aan Audi opnieuw en tot stuiting van verjaring bevel tot betaling gedaan van de volgens haar verbeurde dwangsommen.
2.24.
Bij arrest van 20 december 2020 heeft het hof het Vonnis bekrachtigd.
Tegen dit arrest is geen rechtsmiddel ingesteld.
2.25.
Op 10 en 11 februari 2021 heeft [gedaagde 1] ter executie van de volgens haar verbeurde dwangsommen ten laste van Audi executoriale derdenbeslagen doen leggen onder Pon’s Automobielhandel B.V. te Leusden en een zevental banken.
2.26.
Bij e-mail van 22 februari 2021 heeft de deurwaarder met betrekking tot het ophalen en terugbrengen van de goederen het volgende verklaard aan de advocaat van Audi:

- De goederen lagen netjes in schappen bij elkaar zoveel mogelijk gesorteerd op categorie. De bewaarders hebben de goederen netjes uit de schappen gehaald en zoveel mogelijk bij elkaar afgevoerd op pallets en gesealed in verband met het verschuiven tijdens het vervoer.
- Ik ben op 5 maart 2020 in overleg met de heer [naam persoon 2] naar het bedrijventerrein van [gedaagde 1] gegaan met het doel om de heer [gedaagde 2] te spreken over het terugbrengen van de goederen. In het vonnis was namelijk door de rechter bepaald dat de goederen op de plaats van bestemming in de schappen teruggeplaatst moesten worden. Zonder medewerking van de heer [gedaagde 2] was dit bijna onmogelijk. Terplaatse heb ik de heer
[gedaagde 2] gesproken en hij gaf aan dat zijn oom aanwezig zou zijn. Na een gesprek met de heer [gedaagde 2] gaf hij aan dat hij zou proberen aanwezig te zijn om zo aan te kunnen wijzen waar de goederen teruggeplaatst moetsen worden.
- Op 6 maart ben ik aangetreden om met de bewaarders de goederen terug te plaatsen. Aldaar trof ik alleen de oom van de heer [gedaagde 2] aan. Hij heeft de roldeur van het magazijn geopend en is zelf in het kantoor gaan wachten met de deur op slot tot de goederen waren teruggeplaatst. De oom heeft zich dus volledig afgezonderd. Toen de goederen teruggeplaatst waren moest ik aan de voordeur aanbellen om de oom mede te delen dat wij klaar waren.
- De bewaarder was op 6 maart met dezelfde ploeg als in januari 2020, dus die ploeg wist redelijk waar de goederen teruggeplaatst moesten worden.
- De loods bestond uit 2 verdiepingen. Op de bovenverdieping waren de grotere onderdelen opgeslagen, zoals bumpers, zijskirts enz. Op de benedenverdieping de kleinere onderdelen, zoals koplampen, grills, klein bevestigingsmateriaal, lampen enz. Deze onderdelen hebben de bewaarders daar ook weer terggeplaatst.
- In mijn beleving hebben de bewaarders de onderdelen netter teruggeplaatst dan wij ze in januari hebben aangetroffen. Echter de kleinere onderdelen, zoals schroeven, electricteitsmateriaal. losse lampen zijn niet uitgepakt. Deze kleinere onderdelen waren bij elkaar verpakt in dozen voor het vervoer.
- Het plastic om de dozen dat te zien is op de fotos bij het pv was nog van het vervoer (om te voorkomen dat de goederen zouden gaan schuiven en kapot zouden gaan)
- Ik benadruk dat de bewaarders hun uiterste best hebben gedaan om alles weer netjes terug te zetten en zijn respectvol met de goederen omgegaan.

3..Het geschil

3.1.
Audi vordert, samengevat:
opheffing van alle door [gedaagde 1] uit hoofde van het Vonnis gelegde executoriale beslagen, althans de opheffing van de dwangsommen als genoemd in het dictum van het Vonnis opheft, althans [gedaagde 1] te gebieden deze beslagen op te heffen, zulks op straffe van een dwangsom, althans schorsing van de executie van het Vonnis,
[gedaagde 1] te verbieden om uit hoofde van het Vonnis nieuwe executiemaatregelen te treffen, zolang niet uit een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een bodemprocedure blijkt dat zij tot dwangsommen uit hoofde van het Vonnis gerechtigd is,
een en ander met veroordeling van [gedaagde 1] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt Audi het volgende ten grondslag.
Audi heeft integraal voldaan aan het gebod om de goederen terug te plaatsen in het bedrijfspand van [gedaagde 1] . Audi weet in gemoede niet wat zij meer had kunnen doen dan haar deurwaarder reeds heeft gedaan ter retournering van de goederen. Audi heeft daarom geen dwangsommen verbeurd. De daarvoor gelegde executoriale beslagen behoren te worden opgeheven dan wel geschorst.
Subsidiair geldt dat de dwangsomen op grond van artikel 611g Rv zijn verjaard, aangezien de stuitingsbrief Audi niet voor het aflopen van de verjaringstermijn heeft bereikt.
3.3.
[gedaagde 1] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Audi in de proceskosten. Zij voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
Op grond van het Vonnis mocht verwacht worden dat Audi de situatie van voor inbeslagname zoveel mogelijk zou herstellen. Audi heeft hieraan niet voldaan, omdat Audi de goederen lukraak heeft teruggeplaatst, zoals ook blijkt uit de door [gedaagde 1] overgelegde foto’s. Aangezien het ex parte verbod niet onherroepelijk was, had Audi bij de beslaglegging rekening moeten houden met een mogelijke ongedaanmakingsverplichting. Audi heeft niet gereageerd op de klachten van [gedaagde 1] .
Op grond van artikel 56 lid 4 Rv moet bij verjaring worden uitgegaan van de datum van het exploot. [gedaagde 1] heeft de verjaring van de dwangsommen dus tijdig gestuit.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of Audi op grond van het Vonnis dwangsommen heeft verbeurd. Subsidiair dient te worden beoordeeld of de dwangsommen zijn verjaard.
4.2.
In een geschil over de executie van dwangsommen moet allereerst worden vastgesteld wat doel en strekking zijn van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden. Daarbij geldt dat de veroordeling niet verder mag strekken dan ter bereiking van het daarmee beoogde doel. De draagwijdte van een gegeven verbod of bevel dient aldus beperkt te worden uitgelegd. Bij beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moeten vervolgens de ter uitvoering van het vonnis verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals die is uitgelegd. Daarbij geldt dat geen dwangsommen zijn verbeurd indien het onredelijk zou zijn van de veroordeelde meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dan hij heeft betracht.
4.3.
In een procedure als deze ligt het op de weg van de beslaglegger (hier [gedaagde 1] ) om aannemelijk te maken dat de beslagen terecht zijn gelegd, dat wil zeggen: uit kracht van verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter moet dan beoordelen of de bodemrechter in een eventuele bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat de dwangsommen zijn verbeurd. Dat vraagt om een inschatting van de kans dat de executant (hier [gedaagde 1] ) in een eventuele bodemprocedure er in zal slagen te bewijzen dat de geëxecuteerde niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan. Gelet op het feit dat de bewijslast op de executant rust, is een vordering tot schorsing van de executie in beginsel toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de geëxecuteerde (hier Audi) inderdaad niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan.
4.4.
In het Vonnis is het ex parte verbod – met terugwerkende kracht – herroepen. In het verlengde hiervan diende Audi de executie van de dwangsommen te staken en de in beslag genomen goederen te retourneren. Aan dit geheel is de dwangsom verbonden. [gedaagde 1] heeft gesteld dat Audi dwangsommen heeft verbeurd, omdat zij de goederen niet op de juiste wijze heeft teruggeplaatst.
4.5.
Op grond van het Vonnis diende Audi de goederen terug te brengen naar [gedaagde 1] . Hierbij diende Audi de goederen “
terug te plaatsen op de locaties in haar bedrijfspand”. Dit onderdeel is niet gemotiveerd en kennelijk overgenomen uit de vordering van [gedaagde 1] . In haar dagvaarding heeft [gedaagde 1] dit deel van haar vordering overigens ook niet onderbouwd. Uit het feit dat in het Vonnis andere delen van de vordering van [gedaagde 1] zijn afgewezen, volgt dat Audi in ieder geval geen dwangsommen heeft verbeurd voor het niet afleveren van goederen in hun oorspronkelijke staat en/of op een andere wijze dan zij oorspronkelijk lagen opgeslagen. Hoewel niet duidelijk is wat bedoeld is met het woord “locaties”, dat in het normale taalgebruik een vrij ruime betekenis heeft, brengt een redelijke uitleg van dit deel van de veroordeling mee dat Audi de goederen die zij – achteraf bezien – ten onrechte in beslag had genomen, zoveel mogelijk op hun oorspronkelijke locatie in het bedrijfspand diende terug te plaatsen. Audi kon in ieder geval niet volstaan met het enkel aanleveren van de goederen. Dat Audi dit ook zo heeft begrepen volgt onder meer uit de brief van 28 februari 2020 van de deurwaarder (zie 2.13).
4.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat Audi er niet volledig in is geslaagd alle goederen op hun oorspronkelijke locaties terug te plaatsen. Dit volgt uit de door [gedaagde 1] overgelegde foto’s en uit het proces-verbaal van constatering van 6 maart 2020 (zie 2.18), waarin dat wordt erkend.
4.7.
Audi heeft zich evenwel van begin af aan op het standpunt gesteld dat de aanwezigheid van [gedaagde 2] was vereist om de goederen op de juiste locaties te kunnen plaatsen. Uit de brieven en het proces-verbaal van 5 maart 2020 volgt dat Audi, althans de door haar ingeschakelde deurwaarder, meerdere keren heeft aangedrongen op de aanwezigheid van [gedaagde 2] . Niet in geschil is dat [gedaagde 2] ondanks zijn toezegging om zijn best te doen niet bij de teruglevering van de goederen aanwezig was en dat hij bij de teruglevering op 6 maart 2020 ook niet telefonisch bereikbaar was. [gedaagde 1] heeft ook niet weersproken dat [naam oom gedaagde 2] , die in haar opdracht aanwezig was, geen nadere aanwijzingen heeft gegeven.
4.8.
Niet is aannemelijk geworden dat Audi bij de beslaglegging zodanige foto’s heeft doen maken dat zij in staat was om zonder de medewerking van [gedaagde 1] de goederen in hun oorspronkelijke stellingen terug te plaatsen. Voor zover [gedaagde 1] zich op het standpunt heeft gesteld dat Audi op ongedaanmaking bedacht had moeten zijn en daarvoor ten tijde van de beslaglegging maatregelen had moeten nemen, geldt dat de dwangsom niet verbonden is aan handelingen die voorafgaand aan het Vonnis hadden moeten of kunnen gebeuren.
4.9.
Vast staat dat [gedaagde 1] geen medewerking heeft verleend bij het terugleveren van de goederen. Weliswaar heeft [gedaagde 1] zich bij haar advocaat over de gang van zaken beklaagd, maar zij heeft er niet bij Audi op aangedrongen om de goederen alsnog op andere locaties te zetten. Op grond van de e-mail van 12 maart 2021 van [gedaagde 2] is aannemelijk dat hij de goederen zelf op de gewenste plek heeft gezet, althans dat hij daarmee een aanvang heeft gemaakt. Pas in juni 2020 – toen de dwangsommen volgens het Vonnis zouden zijn volgelopen – heeft [gedaagde 1] aan Audi bevel tot betaling gedaan. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat [gedaagde 1] de overtredingen niet heeft gespecificeerd en dat niet alle door haar vermelde klachten (het feit dat goederen geseald en gestickerd waren ten behoeve van het vervoer en de veiling en het feit dat verpakkingen geopend waren) overtredingen van het Vonnis opleveren. Ook het kennelijke verwijt dat onderdelen van de verschillende producten vermengd geraakt waren, levert geen overtreding op van het gebod om zaken te retourneren naar hun locatie in het bedrijfspand.
4.10.
Tegen de achtergrond van de onduidelijkheid van de strekking van het betreffende deel van de veroordeling, de kennelijke feitelijke onmogelijkheid om zonder medewerking van [gedaagde 2] de goederen terug te plaatsen op hun oorspronkelijke locaties, het gebrek aan die medewerking en de inspanningen die Audi heeft verricht om medewerking van [gedaagde 2] te verkrijgen, kon naar het oordeel van de voorzieningenrechter van Audi niet meer inspanningen en zorgvuldigheid worden gevergd dan zij heeft betracht.
4.11.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Audi dwangsommen heeft verbeurd. Dit betekent dat de vordering tot opheffing van de executoriale beslagen toewijsbaar is, net als het verbod om pogingen in het werk te stellen om dwangsommen te executeren voor zover gebaseerd op de stelling dat Audi de goederen niet op de (juiste) locaties in haar bedrijfspand heeft teruggeplaatst. Voor oplegging van een nieuwe dwangsom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding omdat aangenomen mag worden dat [gedaagde 1] zich van verdere executie zal onthouden. Indien [gedaagde 1] meent dat Audi wel dwangsommen heeft verbeurd, ligt het op haar weg om een bodemprocedure aanhangig te maken. Het in dit kort geding opgelegde verbod verliest uiteraard zijn werking indien in die bodemprocedure anders wordt beslist.
4.12.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat het aannemelijk is dat [gedaagde 1] schade heeft geleden omdat zij gedurende enige tijd niet over de in beslag genomen handelsvoorraad en inventaris heeft kunnen beschikken. Deze schade speelt evenwel geen rol bij de vraag of Audi dwangsommen heeft verbeurd.
4.13.
Nu het ervoor gehouden moet worden dat Audi geen dwangsommen heeft verbeurd, behoeft de gestelde verjaring van de dwangsommen geen beoordeling meer. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat het verwijt van Audi dat [gedaagde 1] het Vonnis niet op het adres van haar advocaat heeft betekent onterecht is. Artikel 63 Rv is niet van toepassing op de betekening van vonnissen en Audi heeft juist te kennen gegeven dat zij voor de betekening van het Vonnis geen domicilie heeft gekozen op het advocatenkantoor.
4.14.
De vordering van Audi wordt de op de hierna vermelde wijze toegewezen. [gedaagde 1] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Audi worden begroot op:
- betekening oproeping € 114,07
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.797,07

5..De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft op de door [gedaagde 1] ten laste van Audi gelegde executoriale beslagen en verbiedt [gedaagde 1] om dwangsommen wegens beweerde niet-nakoming van het Vonnis te executeren of daartoe nieuwe pogingen in het werk te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, aan de zijde van Audi tot op heden begroot op € 1.797,07;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2021.
3077/676