ECLI:NL:RBROT:2021:2205

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
ROT 19/5654
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag leerlingenvervoer op basis van afstand tot dichtstbijzijnde school en hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam en een moeder die een aanvraag voor leerlingenvervoer had ingediend voor haar dochters. De aanvraag werd afgewezen omdat de afstand tot de dichtstbijzijnde toegankelijke school minder dan 6 kilometer bedraagt. De moeder, eiseres, heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dochters van eiseres eerder ingeschreven stonden op een basisschool, maar dat zij na een verhuizing naar een andere woonplaats een aanvraag deden voor vervoer naar een andere school die verder weg ligt. De rechtbank overweegt dat de dichtstbijzijnde school, [naam school 1], op slechts 0,98 kilometer afstand ligt en dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze school niet toegankelijk is voor haar kinderen. De rechtbank heeft ook het beroep op de hardheidsclausule beoordeeld, maar oordeelt dat de omstandigheden van eiseres niet zodanig bijzonder zijn dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag voor leerlingenvervoer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/5654

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2021 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [handelsnaam] in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [naam eiseres], te [woonplaats eiseres] , eiseres,
gemachtigde: mr. M. Nentjes,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. R. Duivenvoorde.

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 24 mei 2019 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvraag voor een toekenning van een vervoersvoorziening voor aangepast vervoer voor de dochters van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 25 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 2] , klantmanager bij [handelsnaam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is ook verschenen [naam 3] .

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft twee dochters en is in 2018 verhuisd van [plaatsnaam] naar [woonplaats eiseres] . [woonplaats eiseres] telt drie basisscholen: [naam school 1] , [naam school 2] en [naam school 3] .
1.2
De dochters van eiseres stonden van 1 augustus 2018 tot 6 mei 2019 ingeschreven op [naam school 3] . Eiseres heeft haar dochters per 7 mei 2019 ingeschreven op hun voormalige basisschool, [naam school 4] in Rotterdam .
1.3
Op 3 mei 2019 heeft eiseres bij verweerder aangepast leerlingenvervoer aangevraagd voor haar dochters naar [naam school 4] . De afstand tussen [naam school 4] aan de [adres school] en haar woning in [woonplaats eiseres] bedraagt 26,3 kilometer.
1.4
Bij de twee primaire besluiten van 24 mei 2019 heeft verweerder de aanvragen van eiseres afgewezen omdat de afstand tussen de woning van de leerlingen en de dichtstbijzijnde toegankelijke school minder dan 6 kilometer is. Ook is verweerder niet gebleken van omstandigheden die dusdanig bijzonder zijn dat toepassing van de hardheidsclausule noodzakelijk is.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiseres gekozen school niet kan worden aangemerkt als de dichtstbijzijnde toegankelijke reguliere basisschool.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat [naam school 4] wel degelijk de dichtstbijzijnde toegankelijke reguliere school voor haar kinderen was. Zij betoogt dat het niet mogelijk was om haar kinderen op een dichtstbijzijnde toegankelijke school in [woonplaats eiseres] in te schrijven. Eiseres had namelijk te horen gekregen dat haar kinderen niet terecht konden op [naam school 1] en [naam school 2] in [woonplaats eiseres] vanwege de afspraak tussen de scholen in Vlaardingen omtrent het niet overnemen van leerlingen onderling. Daarnaast is later aan haar te kennen gegeven dat er geen plek meer was voor de kinderen op [naam school 1] . Verder doet eiseres een beroep op de hardheidsclausule. Zij meent dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat de overstap van [naam school 3] naar een andere basisschool absoluut noodzakelijk was omdat de kinderen heftig gepest werden op deze school en hun schoolprestaties hierdoor verslechterden. Ook is het niet gelukt om de noodzakelijke logopedie op [naam school 3] opgestart te krijgen. Tot slot meent eiseres dat het niet in het belang is van de kinderen om weer te veranderen van school. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een e-mail van de directeur van [naam school 4] overgelegd.
4. De rechtbank heeft de voor deze zaak relevante bepalingen opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5.1
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 12 in samenhang met artikel 10 van de Verordening leerlingenvervoer Rotterdam 2015 (Verordening) er alleen recht is op een vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke reguliere basisschool, mits deze school op een afstand van zes kilometer of meer van het woonhuis is gelegen. Niet in geschil is dat [naam school 1] de dichtstbijzijnde school is en de afstand tussen de woning van eiseres en [naam school 1] 0,98 kilometer bedraagt. In geschil is of [naam school 1] de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. De rechtbank overweegt dat het op grond van vaste rechtspraak - zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3190) - aan de ouders is om aannemelijk te maken dat de dichtstbijzijnde school niet toegankelijk is voor hun kinderen.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar kinderen niet ingeschreven konden worden op [naam school 1] of op een andere basisschool in [woonplaats eiseres] . De stelling van eiseres dat de scholen in [woonplaats eiseres] onderling de afspraak hebben dat zij geen leerlingen van elkaar overnemen, is onvoldoende om aan te nemen dat [naam school 1] niet toegankelijk is voor de kinderen van eiseres. De rechtbank overweegt in dit verband dat volgens de schoolcontactpersoon - en dit is ter zitting niet door eiseres betwist - de scholen in [woonplaats eiseres] wel de afspraak hebben om niet zomaar kinderen van elkaar over te nemen, maar indien een kind stelselmatig gepest wordt of als de ouders niet door één deur kunnen met de basisschool vanwege een ernstige mate van onvrede het wel mogelijk is voor de scholen om kinderen van elkaar over te nemen. Wel dienen eerst oplossingsgerichte gesprekken plaats te vinden met de leerkracht en het schoolbestuur. Uit het dossier is niet gebleken dat eiseres dergelijke oplossingsgerichte gesprekken heeft gevoerd of een verzoek tot toelating heeft ingediend bij [naam school 1] en dat haar verzoek is afgewezen. Ook is niet gebleken dat eiseres een verzoek tot toelating tot de eerstvolgende dichtstbijzijnde basisschool, de [naam school 2] , of de basisscholen in ’s-Gravenzande heeft gedaan. Gelet hierop heeft verweerder terecht [naam school 1] in [woonplaats eiseres] aangemerkt als de dichtstbijzijnde toegankelijke school. Nu de dichtstbijzijnde toegankelijke school niet [naam school 4] is, voldoet eiseres niet aan de voorwaarden in artikel 10 in samenhang met artikel 12 van de Verordening om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening naar [naam school 4] .
5.3
Wat betreft het beroep van eiseres op de hardheidsclausule op grond van artikel 24 van de Verordening, overweegt de rechtbank als volgt. De bevoegdheid van verweerder om de hardheidsclausule al dan niet toe te passen is een discretionaire bevoegdheid. Dat betekent dat verweerder beoordelingsruimte heeft, welke de rechtbank terughoudend dient te toetsen. Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3382) behoort het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer in beginsel tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Indien een ouder zich op de hardheidsclausule beroept, dient de ouder aannemelijk te maken dat hij of zij niet voor begeleiding zorg kan dragen. Het moet dan gaan om een bijzonder geval. De omstandigheid dat de kinderen heftig gepest werden op [naam school 3] en het gebrek aan logopedie op deze school, bieden onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen nu er een andere dichtstbijzijnde toegankelijke school is. De rechtbank overweegt verder dat eiseres haar kinderen wel kan begeleiden naar [naam school 4] en dat tot op heden ook doet. De rechtbank begrijpt dat het voor eiseres duur is om zelf het vervoer naar [naam school 4] in Rotterdam te betalen, maar zoals gezegd moeten de omstandigheden ‘zodanig bijzonder’ zijn en dat laatste is door eiseres niet aannemelijk gemaakt. Ook uit de e-mail van de directeur van [naam school 4] valt niet af te leiden dat een schoolwissel zonder meer desastreuze gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling van de dochters van eiseres, maar dat het voor hen didactisch en emotioneel gezien beter zou zijn om niet van school te (hoeven) wisselen. Het staat eiseres vrij om haar dochters niet van school te laten wisselen in het belang van haar kinderen. Verweerder stelt zich alleen op het standpunt dat hij er op grond van de regelgeving niet toe gehouden is om dit vervoer te bekostigen. Van een onbillijkheid van overwegende aard die moet leiden tot toepassing van de hardheidsclausule is daarom geen sprake. Zoals verweerder betoogt, onderscheidt de situatie van eiseres zich niet in betekenende mate van de problemen die veel andere gezinnen ondervinden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen grond was voor de toepassing van de hardheidsclausule.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Vaz, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Mourik, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 maart 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wet- en regelgeving

Verordening leerlingenvervoer Rotterdam 2015

Artikel 3 Vervoersvoorziening naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school
1. Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning dan wel de opstap-en/of afzetplaats en de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke school, tenzij vervoer naar een verder weg gelegen school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen en de oudersmet het vervoer naar die school schriftelijk instemmen.
2. Indien ouders een vervoersvoorziening aanvragen voor het bezoeken van een school, die op grotere afstand van de woning is gelegen dan een andere school van dezelfde onderwijssoort, ontstaat slechts aanspraak op een vervoersvoorziening naar eerstgenoemde school als door de ouders schriftelijk wordt verklaard dat zij overwegende bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs dan wel tegen de richting van het onderwijs van alle bijzondere scholen, van de soort waarop de leerling is aangewezen, die dichterbij de woning zijn gelegen.
3. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag van een vervoersvoorziening het ondersteuningsplan, zoals dat is vastgesteld door het samenwerkingsverband na overleg met het college.
Artikel 9 Algemene bepalingen omtrent het vervoer van leerlingen van scholen voor primair onderwijs
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder school:
a. een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; of
b. een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
2. Deze paragraaf is niet van toepassing op leerlingen van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs die voortgezet onderwijs volgen.
3. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 wordt een vervoersvoorziening verstrekt over de afstand tussen de woning dan wel de opstap- en/of afzetplaats en:
a. de dichtstbijzijnde voor de leerling toegankelijke speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband van de basisschool waarvan de leerling afkomstig is, of
b. een andere speciale school voor basisonderwijs in het onder a bedoelde samenwerkingsverband, indien het vervoer naar die school voor de gemeente minder kosten met zich mee zou brengen dan het vervoer naar de speciale school voor basisonderwijs bedoeld onder a.
4. Het college betrekt bij de beoordeling van de aanvraag voor leerlingenvervoer eventuele (vervoers)adviezen van deskundigen die naar het oordeel van het college voor de beoordeling van die aanvraag van belang zijn.
Artikel 10 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer en vervoer per fiets
1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer, indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde voor hem toegankelijke school meer dan zes kilometer bedraagt.
2. Indien aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in het eerste lid en de leerling naar het oordeel van het college, al dan niet onder begeleiding, gebruik kan maken van het vervoer per fiets, verstrekt het college de ouders bekostiging op basis van de kosten van het vervoer per fiets.
3. Een fietsvergoeding is een bedrag op basis van een kilometervergoeding afgeleid van de Reisregeling Binnenland.
4. In afwijking van artikel 14 wordt geen eigen bijdrage in rekening gebracht bij toekenning van een fietsvergoeding.
Artikel 11 Bekostiging van de kosten van openbaar vervoer of vervoer per fiets ten behoeve van een begeleider
1. Het college verstrekt aan de ouders van de leerling die een school bezoekt bekostiging op basis van de kosten van het openbaar vervoer of vervoer per fiets van de leerling en een begeleider indien:
a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 10 en de leerling jonger dan negen jaar is, en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat de leerling niet instaat is zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik te maken, of
b. de leerling door een structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer of de fiets gebruik kan maken.
2. Indien een begeleider meer dan één leerling tegelijk begeleidt, komen slechts de kosten van het vervoer ten behoeve van één begeleider voor bekostiging in aanmerking.
Artikel 12 Vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer
1. Het college verstrekt een vervoersvoorziening in de vorm van aangepast vervoer aan de ouders van de leerling die een school bezoekt, indien:
a. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 10 of 11 en de leerling met gebruikmaking van openbaar vervoer naar school of terug, meer dan anderhalf uur onderweg is en de reistijd met aangepast vervoer tot 50% of minder van de reistijd per openbaar vervoer kan worden teruggebracht;
b. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in de artikelen 10 of 11 en openbaar vervoer ontbreekt, tenzij de leerling naar het oordeel van het college onder begeleiding gebruik kan maken van het vervoer per fiets;
c. aanspraak bestaat op bekostiging zoals bedoeld in artikel 11 en door de ouders ten behoeve van het college genoegzaam wordt aangetoond dat begeleiding van de leerling door henzelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is; of
d. de leerling, naar het oordeel van het college, gelet op zijn structurele lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat is – ook niet onder begeleiding – van openbaar vervoer gebruik te maken.
2. Indien begeleiding in het aangepast vervoer vereist is, vergoedt het college geen andere kosten dan de vervoerskosten welke verbonden zijn aan de begeleiding van de leerling in het aangepast vervoer.
Artikel 24 Afwijken van bepalingen
Het college kan in bijzondere gevallen, het vervoer voor onderwijs aangaande, ten gunste van de ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, zo nodig na advies te hebben gevraagd aan deskundigen.