ECLI:NL:RBROT:2021:2198

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
10/286115-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met mes tijdens vechtpartij tussen jongeren

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag. De verdachte heeft op 10 november 2020 in Rotterdam met een mes driemaal in de rug van het slachtoffer gestoken, wat potentieel dodelijk letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft het verweer van de verdachte, dat hij handelde uit noodweer, verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, aangezien de verdachte zich had onttrokken aan het gevecht door weg te lopen en pas later een mes heeft gepakt. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 97 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door een jongerencoach en deelname aan een traject bij Urban Skillsz. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid door een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schade heeft geleden door de steekpartij. De rechtbank heeft de moeder van de verdachte veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding, maar heeft de schadevergoedingsmaatregel niet opgelegd, omdat de verdachte ten tijde van het feit jonger was dan 14 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/286115-20
Datum uitspraak: 11 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2007,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. M.G.J. Plat, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit onderzoek is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzitting van 25 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.P.G. de Beer heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 97 dagen met aftrek
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 10 november 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [naam slachtoffer] , meermalenmet een mes, in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging op grond van noodweer. Bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat [naam slachtoffer] begon met vechten en hem vastpakte en op zijn gezicht sloeg. Dit is door de getuige [naam getuige 1] en getuige [naam getuige 2] verklaard. Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat het er bijzonder hard aan toe ging en dat de grote blanke jongen, [naam slachtoffer] , echt te keer ging. Hij heeft gezien dat [naam slachtoffer] verdachte een lowkick gaf, diverse combinaties van klappen op het bovenlichaam en hoofd en de verdachte bij zijn hoofd pakte, naar beneden trok en minstens één knietje gaf in het bovenlichaam. De verdachte delfde volledig het onderspit. De wederrechtelijke aanranding met ogenblikkelijk gevaar voor zijn eigen leven is daarmee gegeven. De verdachte heeft wel kans gezien in de kelder van [naam getuige 1] een mes te pakken waarvan hij wist dat het daar lag. De handelingen volgde elkaar echter rap op en op het moment dat de verdachte het mes trok, bestond er nog steeds een situatie waarin hij vreesde voor zijn leven. Het was nog immers een acute wederrechtelijke aanranding. Het treffen van voorbereidingshandelingen tegen (verdere) aanranding staat een geslaagd beroep op noodweer niet in de weg. Door een mes te pakken trachtte verdachte [naam slachtoffer] op afstand te houden, maar zelfs dat weerhield [naam slachtoffer] niet ervan de aanval te kiezen. De verdachte heeft verklaard dat hij zijn vriend niet wilde steken, maar hem enkel wilde wegjagen. [naam slachtoffer] wilde echter verder vechten en pakte de verdachte vast waardoor de verdachte met een zwaaiende beweging met zijn arm om [naam slachtoffer] heen, [naam slachtoffer] heeft gestoken. Onder die omstandigheden heeft de verdachte de noodzakelijke verdediging geboden door tijdens die aanval waarbij hij van voren werd beetgepakt door [naam slachtoffer] te zwaaien met het mes met het idee om hem weg te jagen, maar hem daarbij heeft geraakt. Het vechten met de vuisten volstond niet. De ernst van de aanranding was dusdanig heftig dat de verdachte alle hoeken van de straat heeft gezien en hij het mes enkel heeft gebruikt om mee te dreigen. Het gebruik van het mes was in dit geval gepast nu de verdachte volledig het onderspit delfde en hij het enkel in een zwaaiende beweging heeft gebruikt toen hij buik aan buik stond met [naam slachtoffer] toen deze hem vast had. Er is dus zowel voldaan aan de proportionaliteitseis als de subsidiariteitseis. Ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces ingegeven door een hevige gemoedsbeweging van angst en dient ontslag van alle rechtsvervolging te volgen. Voor de verdachte was ten tijde van het pakken van het mes de angst nog zo groot dat hij meende zichzelf hiermee te moeten verdedigen. [naam slachtoffer] had ook gezegd dat hij niet weg zou gaan omdat hij niet bang was. Een dergelijke houding voedde de angst bij de verdachte.
Meest subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op putatief noodweer wat eveneens tot ontslag van alle rechtsvervolging dient te leiden. De verdachte was toen hij het mes ging pakken nog steeds in de veronderstelling dat hij zichzelf moest verdedigen.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
Het verweer van de verdediging dat er sprake is van noodweer(exces) dient verworpen te worden, nu van een noodweersituatie geen sprake is.
6.3.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) allereerst moet worden vastgesteld dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed waartegen verdediging noodzakelijk was. De rechtbank acht, gelet op de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting, niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte of een ander of van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De verdachte was in een gevecht verwikkeld met de aangever [naam slachtoffer] . De verdachte onttrok zich aan het gevecht door weg te lopen naar het huis van de getuige [naam getuige 1] alwaar hij een mes uit de kelder heeft gepakt. Als er al een dreiging was geweest, was die op het moment dat de verdachte weg liep al afgelopen en kan er dus geen noodzaak geweest zijn om zich te verdedigen. De rechtbank zal het beroep op noodweer om die reden afwijzen.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces ook niet slaagt.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw dat er sprake was van putatief noodweer is de rechtbank van oordeel dat ook dit beroep niet slaagt. De verdachte heeft zich uit het gevecht onttrokken door weg te lopen. De mogelijke dreiging was daarmee geëindigd. Om die reden kan niet worden gezegd dat de verdachte redelijkerwijs mocht vermoeden dat hij werd aangevallen.
6.4.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag van het slachtoffer [naam slachtoffer] . Zij waren eerder die dag met elkaar aan het spelen via de Playstation en hadden ruzie gekregen. Deze ruzie is later uitgemond in een vechtpartij waarbij de verdachte [naam slachtoffer] driemaal in zijn rug heeft gestoken. [naam slachtoffer] heeft aan de messteken van de verdachte drie snijwonden overgehouden: één onder het rechter schouderblad, één onder het linker schouderblad en één links boven de bekkenkam. Na aanvullend onderzoek bleek [naam slachtoffer] een ingeklapte long te hebben. Het letsel had potentieel dodelijk kunnen zijn. De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Naast de impact die het incident op het slachtoffer heeft gehad, is ook een aantal omstanders getuige geworden van dit gewelddadige incident. Dergelijke incidenten dragen bij tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
Uit het strafblad van de verdachte van 2 februari 2021 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia psychologisch rapport van 25 januari 2021, opgemaakt door GZ-psycholoog mw. [naam GZ-psycholoog] . Hieruit komt naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestaande uit een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau. De gedragsproblemen en het functioneren op zwakbegaafd intelligentieniveau bestaan sinds langere tijd en ook ten tijde van het ten laste gelegde feit was hiervan sprake. In samenhang met de gedragsstoornis is de verdachte sneller geneigd tot grensoverschrijdend gedrag. Mede door de zwakbegaafdheid is de verdachte minder goed in staat tot het overzien van de consequenties van zijn gedrag, adequaat te reflecteren op zijn gedrag en zijn handelen hierop af te kunnen stemmen. Hij beschikt over verminderd inzicht in mogelijk risicovolle situaties en heeft moeite met het inschatten van een mogelijk negatieve invloed van sociale contacten. De verdachte is minder goed in staat tot het maken van afgewogen keuzes en zijn gedrag op basis hiervan bij te sturen. Op basis hiervan komt de psycholoog tot het advies om het ten laste gelegde feit, mits en voor zover bewezen verklaard kan worden, in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Om de ontwikkeling van de verdachte optimaal te bevorderen en het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag en recidive verder te verminderen is begeleiding aangewezen. Binnen deze begeleiding dient o.a. aandacht te zijn voor het adequaat functioneren op school (conform schoolrooster), waarbij er na het traject van Urban Skillsz passend onderwijs geboden moet worden. Verwachting is dat de verdachte en zijn ouders hierbij extra ondersteuning kunnen gebruiken, waarbij de continuïteit beter geborgd kan worden wanneer de jeugdreclassering hierbij betrokken is. Gezien de nog jonge leeftijd in combinatie met het lagere intelligentieniveau dient er gewaakt te worden voor overvraging, zowel op cognitief- alsook emotioneel gebied. Wat betreft de best passende strafafdoening wordt verplichte begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van een (deels) voorwaardelijk kader het best passend geacht. Gezien de nog jonge leeftijd van de verdachte wordt in dit kader een eventuele (al dan niet voorwaardelijke) werkstraf als beter passend beschouwd dan eventuele jeugddetentie. Hierbij kan als bijzondere voorwaarde worden opgelegd dat de verdachte mee moet werken aan het traject bij Urban Skillsz en (indien de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht) mee moet werken aan behandeling zoals een instelling als de Waag.
Ook heeft de rechtbank kennis genomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 februari 2021.
De heer [naam jeugdbeschermer] , werkzaam als jeugdbeschermer bij de William Schrikker Stichting, heeft ter terechtzitting verklaard dat het goed gaat met de verdachte en dat hij zich goed heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden. De verdachte is beleefd, houdt zich goed aan afspraken en stelt zich begeleidbaar op. Hij is pas 13 en verdient een tweede kans. Ook moeder is nu goed bereikbaar. De heer [naam jeugdbeschermer] kan zich vinden in het advies van de psycholoog en de Raad.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De conclusie van de psycholoog wordt gedragen door haar bevindingen. De rechtbank neemt die conclusie over en maakt die tot de hare. Nu bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde feit acht de rechtbank de verdachte voor dit feit verminderd toerekeningsvatbaar.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een jeugddetentie. Bij de bepaling van de duur van de jeugddetentie heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke jeugddetentie, omdat het in het belang van de verdachte wordt geacht dat hij begeleiding en ondersteuning krijgt van de jeugdreclassering. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van de straf ook rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen. De rechtbank zal daarom een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk opleggen met oplegging van bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het tenlastegelegde feit .
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft meegedeeld dat de moeder van de verdachte, die ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit de leeftijd van veertien jaar nog niet had bereikt, tot een schadevergoeding kan worden veroordeeld.
8.2.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien ontslag van alle rechtsvervolging is bepleit.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien de moeder die aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade onder bewind staat. De bewindvoerder had moeten worden opgeroepen. Dat is niet gebeurd. Bovendien heeft de bewindvoerder de raadsvrouw geen machtiging verstrekt om de moeder te vertegenwoordigen. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder levert een te grote belasting van het strafproces op.
Indien de benadeelde partij wel ontvankelijk wordt verklaard, verzoekt de raadsvrouw de vordering te matigen. Wat betreft de materiële vergoeding dienen de kosten van het ambulancevervoer komen te vervallen. Het is niet te wijten aan de verdachte dat de moeder van de benadeelde partij een betalingsachterstand had en dat daarom de ziektekostenverzekering de ambulancekosten niet heeft vergoed. Ook de immateriële vergoeding dient te worden gematigd. Er wordt aansluiting gezocht bij de letsellijst categorie 3 of 4. Daarvan is sprake bij letsel met blijvende hinderlijke beperkingen in het dagelijks functioneren. Daar heeft de benadeelde partij geen last van. Hij heeft zelf verklaard dat het goed met hem gaat en dat hij soms nog last heeft van de wond, maar er is geen dagelijkse beperking. Het psychisch letsel is onvoldoende onderbouwd. Niet blijkt van een doorverwijzing naar een psycholoog of onderbouwing van de gestelde PTSS klachten. Tot slot dient ook rekening te worden gehouden met eigen schuld. De benadeelde partij nam de verdachte flink te grazen en had in het gevecht de overhand.
8.3.
Beoordeling
De verdachte was ten tijde van het bewezen verklaarde feit nog geen 14 jaar oud. De met het gezag belaste moeder kan in de strafprocedure tot vergoeding van de schade door de verdachte toegebracht worden veroordeeld. Ter terechtzitting is gebleken dat de moeder onder bewind staat. Namens de verdachte is het verweer gevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu de bewindvoerder van de moeder niet is opgeroepen. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt. Er is geen wettelijke regeling die vereist dat de bewindvoerder van de met het gezag belaste ouder wordt opgeroepen om ter zitting verweer te voeren op de vordering van de benadeelde partij in een strafzaak. Gelet hierop acht de rechtbank de vordering van de benadeelde partij ontvankelijk.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, daarom zal deze, ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen tot een bedrag van € 141,-, bestaande uit ziekenhuisdaggeldvergoeding, de kosten voor de bodywarmer en sweater. Ten aanzien van de gevorderde schade voor de ambulancekosten zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De achterstallige betalingen van de moeder van de benadeelde partij kunnen niet verweten worden aan de verdachte. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk en geestelijk letsel heeft opgelopen. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 4.000,- . De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 10 november 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de moeder van de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De moeder van de verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.141,- vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Omdat de wet niet de mogelijkheid biedt een schadevergoedingsmaatregel op te leggen ten laste van ouder(s)/voogd van een minderjarige, die ten tijde van het tenlastegelegde feit jonger was dan 14 jaar, zal de schadevergoedingsmaatregel niet worden opgelegd.
Over een deel van de gevorderde schadevergoeding wordt in deze procedure geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 45, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 97 (zevenennegentig) dagen,
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt vastgesteld op twee jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- meewerkt aan de begeleiding van een jongerencoach;
- zich inzet voor het traject van Urban Skillsz;
- gedurende de proeftijd onderwijs zal volgen;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan jeugdreclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de jeugdreclassering zo vaak en zolang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, dat bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de moeder van de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 4.141,- (zegge: vierduizend honderdeenenveertig euro),bestaande uit € 141,- aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de moeder van de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.N. Melkert, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. F.W.H. van den Emster en A. Wolthuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2021.
De oudste rechter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 november 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het voornemen om
[naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet die [naam slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans
een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 november 2020 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (een)
steekwond(en) en/of (een) blijvend(e) litteken(s), heeft toegebracht door met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer] in de rug te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )