ECLI:NL:RBROT:2021:2186

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
8938157 VV EXPL 20-550
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering in kort geding met verstek en beslagkosten

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en [gedaagde], waarbij laatstgenoemde niet is verschenen. [Eiseres] vorderde betaling van achterstallig loon, vakantiegeld, pensioenpremies, een eindejaarsuitkering, een transitievergoeding, vergoeding voor niet genoten vakantie-uren, wettelijke verhoging en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de betaling van het verschuldigde loon en dat er sprake is van een spoedeisend belang. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, waarbij [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 4.593,66 bruto, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld om binnen veertien dagen een loonspecificatie en eindafrekening te verstrekken, op straffe van een dwangsom. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde]. De uitspraak is gedaan in het kader van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid, waarbij de mondelinge behandeling via een beeldverbinding heeft plaatsgevonden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8938157 VV EXPL 20-550
uitspraak: 4 februari 2021
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. E. van Wageningen,
tegen
[gedaagde] ,handelend onder de naam
[handelsnaam] ,
gevestigd te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ (eiseres) en [gedaagde] (gedaagde).

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het exploot van dagvaarding met producties, uitgebracht op 23 december 2020;
- de op 22 januari 2021 per deurwaardersexploot betekende akte, houdende wijziging van eis, tevens houdende producties;
- de pleitaantekeningen van mr. Van Wageningen.
1.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2021 plaatsgevonden overeenkomstig artikel 2 lid 1 van de Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid via een beeld- en geluidverbinding met het programma Skype voor bedrijven. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. [gedaagde] is niet verschenen. De gemachtigde van [eiseres] heeft tijdens de mondelinge behandeling spreekaantekeningen voorgedragen en de vordering toegelicht. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
[gedaagde] is actief in de thuiszorg, meer specifiek het bedrijfsmatig verlenen van hulp bij persoonlijke verzorging en huishoudelijke werkzaamheden.
2.2
[eiseres] is op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een looptijd van 4 mei 2020 tot en met 3 november 2020 in dienst geweest bij [gedaagde] . De arbeidsduur bedraagt minimaal 2 uur per week en maximaal 30 uur per week. Het overeengekomen loon bedraagt € 11,38 bruto per uur exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten. De arbeidsovereenkomst bepaalt (artikel 6 onder 5) dat het loon op de 25e van iedere maand wordt betaald met een overbrugging van één maand. Dit houdt in dat het loon over bijvoorbeeld de maand januari wordt betaald in maart.
2.3
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Verpleeg-, Verzorgingstehuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT) van toepassing.
2.4
Van 7 september 2020 tot en met 3 november 2020 is [eiseres] door ziekte niet in staat geweest om te werken.
2.5
[eiseres] heeft het loon over de maand mei 2020 ontvangen op 8 juli 2020. Het loon over juni is deels betaald op 11 augustus en het restant op 12 augustus 2020. Het loon over juli is deels betaald op 8 september en het restant op 9 september 2020. Het loon over augustus 2020 is op 16 oktober 2020 betaald. Voor het loon over september en oktober 2020 heeft [eiseres] op 13 november 2020 een deelbetaling ontvangen.
2.6
Op 9 december 2020 heeft [eiseres] (conservatoir) derdenbeslag laten leggen onder de Aegon Bank N.V., ING Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V. Op 15 december 2020 heeft overbetekening van het beslag plaatsgevonden. Het gelegde beslag trof geen doel.
2.7
Op 20 januari 2021 heeft [eiseres] opnieuw (conservatoir) derdenbeslag laten leggen onder Aegon Bank N.V., ING Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V. Op 21 januari 2021 heeft overbetekening van het beslag plaatsgevonden.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] heeft na wijziging van eis gevorderd bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen - verkort weergegeven - tot betaling aan [eiseres] van
een bedrag van € 1.736,20 bruto aan achterstallig loon over september 2020 en oktober 2020;
een bedrag van € 221,90 bruto aan achterstallig vakantiegeld over mei, september en oktober 2020;
een bedrag van € 190,59 bruto aan ingehouden maar niet afgedragen pensioenpremies;
een bedrag van € 245,04 bruto aan structurele eindejaarsuitkering over mei, september en oktober 2020;
een bedrag van € 183,24 bruto aan wettelijke transitievergoeding;
een bedrag van € 433,58 bruto aan vergoeding voor opgebouwde, niet genoten vakantie-uren;
een bedrag van € 1.583,13 bruto aan wettelijke verhoging wegens vertraging in de betaling van de onder (i), (ii), (iv) en (vi) genoemde bedragen;
de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag van verzuim, zijnde 30 november 2020, althans vanaf de datum van de onderhavige dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening;
een bedrag van € 587,33 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten op grond van artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub c BW te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
een bedrag van € 2.113,48 aan beslagkosten, verhoogd met een bedrag van € 461,- aan honorarium voor het opstellen en indienen van het verzoek tot verlening van verlof, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
de proceskosten, waaronder een bedrag van € 157,- aan nakosten zonder betekening, verhoogd met een bedrag van € 82,- in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd;
en [gedaagde] te veroordelen tot
verstrekking aan [eiseres] van een loonspecificatie voor de maand oktober 2020 en een eindafrekening met deugdelijke specificatie daarvan, binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,- voor iedere dag of een gedeelte van een dag dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 20.000,-.
3.2
Aan de vordering heeft [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van haar (betalings)verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en de daarop toepasselijke cao. Omdat het verschuldigde loon niet (tijdig) is voldaan heeft [eiseres] recht op de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW. Omdat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen maakt [eiseres] op grond van artikel 6:96 BW aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [eiseres] maakt voorts op grond van artikel 240 Rv en artikel 706 Rv aanspraak op vergoeding van beslagkosten.
3.3
[gedaagde] is hoewel daartoe deugdelijk te zijn opgeroepen niet ter zitting verschenen en heeft geen verweer gevoerd.

4..De beoordeling

4.1
De kantonrechter stelt vast dat bij de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, zodat tegen [gedaagde] verstek zal worden verleend.
4.2
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiseres] daarbij een spoedeisend belang heeft. Dat spoedeisend belang is gelet op de aard van de vordering (loonbetaling) gegeven. Omdat de hoofdvordering (loonbetaling) voldoende spoedeisend is en de nevenvorderingen daarmee nauw verwant zijn, wordt ten aanzien van die nevenvorderingen het spoedeisend belang ook aangenomen.
4.3
Het gevorderde komt de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voor en de termijnen en formaliteiten met betrekking tot het gelegde beslag zijn in acht genomen. De vordering zal worden toegewezen, en een en ander voor zover hierna niet anders blijkt.
4.4
De wettelijke rente over de onder i, ii, iii, iv, vi en vii gevorderde bedragen is - zoals gevorderd - toewijsbaar vanaf 30 november 2020. De wettelijke rente over de onder v. gevorderde transitievergoeding wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding. Wettelijke rente is immers pas verschuldigd vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, zodat op 30 november 2020 nog geen sprake was van verzuim.
4.5
De gevorderde wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen omdat niet uitdrukkelijk is gesteld dat de kosten voor dagvaarding dan wel voor de ingebrekestelling door [eiseres] zijn betaald aan de gemachtigde.
4.6
De kantonrechter ziet aanleiding de aan de vordering onder xii gekoppelde dwangsom te matigen tot € 5.000,-.
4.7
De proceskosten komen voor rekening van [gedaagde] omdat zij in het ongelijk wordt gesteld. Deze worden begroot op € 100,89 aan dagvaardingskosten, € 83,- aan griffierecht en € 480,- aan salaris voor de gemachtigde. Op basis van de overgelegde stukken is aan beslagkosten toewijsbaar een bedrag van € 1.483,34 aan verschotten en
€ 416,- aan salaris voor de gemachtigde. De apart gevorderde nakosten zijn toewijsbaar.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
verleent verstek tegen [gedaagde] , die niet verschenen is;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van in totaal
€ 4.593,66 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over € 4.410,42 vanaf 30 november 2020 tot de dag van volledige voldoening en over het bedrag van € 183,24 (transitievergoeding) vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 587,33 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan [eiseres] te verstrekken een loonspecificatie voor de maand oktober 2020 en een eindafrekening met deugdelijke specificatie daarvan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 150,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke mocht blijven aan deze veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 5.000,-;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die van het beslag daaronder begrepen, tot aan deze uitspraak aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 1.623,47 aan verschotten en € 896,- aan salaris voor de gemachtigde, en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650