In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in verzet tegen een eerder verstekvonnis van 11 juni 2020. De zaak betreft een geschil tussen [bedrijf A], een onderneming gevestigd in [land A], en [persoon B], die handelt onder de naam [bedrijf B]. De oorspronkelijke eiser, [bedrijf A], had [persoon B] aangesproken op een betalingsverplichting voortvloeiend uit een koopovereenkomst voor een thermobindapparaat dat op proef was geleverd. De procedure begon met een dagvaarding op 14 mei 2020, gevolgd door een verstekvonnis waarin [persoon B] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 494,84, inclusief kosten.
In het verzet heeft [persoon B] betoogd dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, omdat er geen vaste proefperiode was afgesproken en hij onder druk was gezet om het apparaat te bestellen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er wel degelijk een koopovereenkomst tot stand is gekomen, omdat [persoon B] op 21 februari 2019 een e-mail heeft gestuurd waarin hij het apparaat bestelde. De rechter heeft vastgesteld dat [persoon B] niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken van [bedrijf A] en dat hij in verzuim is geraakt door niet te betalen binnen de gestelde termijn.
De kantonrechter heeft de vordering van [bedrijf A] toegewezen, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten, en het verstekvonnis bekrachtigd. [persoon B] is veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken over proefperiodes en de gevolgen van het niet tijdig reageren op betalingsverplichtingen.