ECLI:NL:RBROT:2021:216

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
8438336 CV EXPL 20-10956
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening en aansprakelijkheid in een geschil tussen een uitzendbedrijf en een opdrachtgever

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, is een geschil ontstaan tussen de besloten vennootschap [naam bedrijf A] en [naam persoon B], die voorheen handelde onder de naam [naam bedrijf B]. [naam bedrijf A] vorderde betaling van openstaande facturen die verband hielden met de terbeschikkingstelling van een uitzendkracht. De vordering van [naam bedrijf A] omvatte een bedrag van € 3.986,48, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten. [naam persoon B] betwistte de vordering en voerde aan dat zij een schadevergoeding had wegens het slechte functioneren van de uitzendkracht en het niet teruggeven van gereedschap, en vorderde in reconventie een bedrag van € 674,80.

De kantonrechter heeft de feiten en de processtukken in overweging genomen. Het verloop van de procedure omvatte onder andere de dagvaarding, schriftelijke antwoorden en conclusies van partijen. De kantonrechter oordeelde dat [naam persoon B] niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde schade en dat de reconventionele vordering niet toewijsbaar was. Tevens werd vastgesteld dat de facturen van [naam bedrijf A] terecht waren en dat [naam persoon B] gehouden was deze te betalen. De kantonrechter heeft de vordering van [naam bedrijf A] toegewezen en [naam persoon B] veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de voorwaarden waaronder verrekening kan plaatsvinden. De kantonrechter heeft de vordering van [naam bedrijf A] toegewezen en de reconventionele vordering van [naam persoon B] afgewezen, met veroordeling van [naam persoon B] in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8438336 CV EXPL 20-10956
uitspraak: 8 januari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bedrijf A],
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 24 maart 2020,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. Th. Van Wijngaarden te Ommen,
tegen
[naam persoon B],
voorheen handelend onder de naam [naam bedrijf B] ,
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde,
eiseres in reconventie,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [naam bedrijf A] ” respectievelijk “ [naam persoon B] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 het schriftelijke antwoord van [naam persoon B] in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
 de conclusie van repliek in conventie tevens van antwoord in reconventie, met producties;
 de rolbeslissing van 31 juli 2020, waarin [naam persoon B] alsnog in de gelegenheid is gesteld om een conclusie van dupliek in conventie en een conclusie van repliek in reconventie te nemen;
 de conclusie van dupliek in conventie tevens conclusie van repliek in reconventie (door [naam persoon B] per abuis aangeduid als “conclusie van dupliek in reconventie”), met producties;
 de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[naam bedrijf A] is een bedrijf dat zich bezighoudt met het leveren van diensten gerelateerd aan de arbeidsmarkt, aan personeel en aan administratie. [naam persoon B] was met een eenmanszaak onder de naam [naam bedrijf B] (verder [naam bedrijf B] ) actief als uitzendbureau en onderhoudsbureau. De eenmanszaak is opgeheven met ingang van 30 juni 2019.
2.2
[naam bedrijf A] en [naam bedrijf B] hebben op 31 augustus 2018 een inleenovereenkomst gesloten voor het door [naam bedrijf A] aan (opdrachtgever) [naam bedrijf B] ter beschikking stellen van werknemers om onder leiding en toezicht van [naam bedrijf B] werkzaamheden te verrichten. Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van [naam bedrijf A] van toepassing (verder de algemene voorwaarden).
2.3
In deze algemene voorwaarden is, voor zover thans relevant, het volgende bepaald:
Artikel 5: Betaling en gevolgen wanbetaling
a.
a) Opdrachtgever is te allen tijde gehouden elke door [naam bedrijf A] jegens opdrachtgever ingediende nota met betrekking tot door [naam bedrijf A] geleverde diensten te voldoen binnen 14 kalenderdagen na factuurdatum dezes,
(…)
d) In geval van niet-tijdige of niet-volledige betaling als bedoeld in sub c van dit artikel
(…)
iii. is opdrachtgever naast de verschuldigde som jegens [naam bedrijf A] eveneens rente verschuldigd over het openstaande bedrag ten bedrage van 1% per kalendermaand waarbij een gedeelte van een kalendermaand voor een volle gerekend zal worden. (…)”
Artikel 7: Aansprakelijkheid
(…)
b) Opdrachtgever vrijwaart [naam bedrijf A] voor elke schade veroorzaakt door de werknemer aan opdrachtgever dan wel aan derden dan wel aan hunner zaken.(…)”
2.4
[naam bedrijf A] heeft in september 2018 in opdracht en voor rekening van [naam bedrijf B] een monteur [naam persoon 1] (verder de uitzendkracht) aan [naam bedrijf B] ter beschikking gesteld. De uitzendkracht heeft werkzaamheden voor [naam bedrijf B] verricht. In week 36 ging het om een bedrag van € 1.355,20.
2.5
[naam bedrijf A] heeft [naam bedrijf B] voor het ter beschikking stellen van de uitzendkracht de navolgende facturen gezonden:
factuurnummer
18068136
18070220
factuurdatum
18-09-2018
25-09-2018
factuurbedrag
€ 1.355,20
€ 1.694,00
week en jaar
36 - 2018
37 - 2018
2.6
Bij e-mail van 25 september 2018 heeft de heer [naam persoon 2] (verder [naam persoon 2] ) namens [naam bedrijf B] aan [naam bedrijf A] bericht dat de uitzendkracht nog gereedschappen heeft van [naam bedrijf B] , die [naam bedrijf B] onbeschadigd retour wil, en dat [naam bedrijf B] een berekening zal maken voor de schade van gereedschappen.
2.7
Bij e-mail van 28 september 2018 heeft [naam persoon B] aan mevrouw [naam persoon 3] van [naam bedrijf A] bericht dat de uitzendkracht nog gereedschap van [naam bedrijf B] (draadknipper, haspel, diverse schroevendraaiers, tangen, slijpmachine) in zijn bezit heeft en heeft zij gevraagd hoe dit kan worden opgelost.
2.8
Bij e-mail van 18 oktober 2018 heeft [naam persoon 2] [naam bedrijf A] aansprakelijk gesteld en bericht dat een bedrag van € 1.985,00 en de bijkomende administratiekosten in rekening zal worden gebracht.
2.9
Bij brief van 18 oktober 2018 heeft [naam persoon B] die aansprakelijkstelling herhaald en gesteld dat na verrekening van het bedrag van € 1.985,00 vermeerderd met € 45,00 administratiekosten met factuur 18068136 er een bedrag van € 674,80 overblijft, door [naam bedrijf A] te voldoen binnen vijf dagen. Bij brief van 29 november 2018 heeft [naam persoon B] [naam bedrijf A] nogmaals een betaaltermijn van vijf dagen geboden.

3..Het geschil in conventie en in reconventie

3.1
[naam bedrijf A] heeft
in conventiegevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [naam persoon B] te veroordelen aan haar te betalen € 3.986,48 (te weten € 3.049,20 aan hoofdsom, € 507,36 aan verschenen rente en € 429,92 aan buitengerechtelijke kosten), te vermeerderen met de contractuele rente van 1% over € 3.049,20 vanaf 12 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [naam persoon B] in de proceskosten.
3.1.1
Aan haar vordering heeft [naam bedrijf A] , naast de onder 2.1 tot en met 2.5 genoemde vaststaande feiten, voor zover thans van belang en zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd dat [naam persoon B] ondanks aanmaningen in gebreke is gebleven met betaling van de verschuldigde facturen (onder 2.5) uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot de uitzendkracht.
3.1.2
Door het uitblijven van betaling door [naam persoon B] was [naam bedrijf A] genoodzaakt haar vordering ter incasso uit handen te geven en buitengerechtelijke incassokosten te maken, die tot een bedrag van € 492,92 voor rekening komen van [naam persoon B] . Daarnaast maakt [naam bedrijf A] aanspraak op vergoeding van rente, primair de contractuele rente op grond van de algemene voorwaarden en subsidiair de wettelijke handelsrente. De verschenen rente bedraagt vanaf de verzuimdatum van 18 oktober 2018 tot en met 11 maart 2020 een bedrag van € 507,36.
3.2
[naam persoon B] heeft de vordering betwist en daartoe zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang het volgende aangevoerd.
3.2.1
Factuurnummer 18068136 ad € 1.355,20 is voldaan middels verrekening met de vordering ten bedrage van € 2.030,00 van [naam persoon B] ( [naam bedrijf B] ) op [naam bedrijf A] ter zake van schade ad € 1.985,00 en € 45,00 administratiekosten, waardoor thans nog een bedrag van
€ 674,80 resteert dat aan [naam persoon B] toekomt en door haar in reconventie van [naam bedrijf A] wordt gevorderd.
3.2.2
De verschuldigdheid van factuurnummer 18070220 ad € 1.694,00 wordt betwist bij gebreke van een akkoord van [naam persoon B] ( [naam bedrijf B] ) voor het urenbriefje van de uitzendkracht voor de week 37. Omdat er al in week 36 problemen waren met de uitzendkracht is het zeer onaannemelijk dat [naam persoon B] ook in week 37 van deze persoon gebruik wenste te maken.
3.3
[naam persoon B] heeft
in reconventiegevorderd - naar de kantonrechter begrijpt - bij vonnis, [naam bedrijf A] te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 674,80, met veroordeling van [naam bedrijf A] in de proceskosten. Aan haar vordering heeft zij, naast de hiervoor onder 2.6 tot en met 2.9 genoemde vaststaande feiten en naast haar onder 3.2.1 weergegeven verweer in conventie het volgende - zakelijk weergegeven - aangevoerd.
3.3.1
[naam persoon B] heeft flinke schade geleden door het slechte functioneren van de uitzendkracht en het door hem niet teruggeven van het aan hem ter beschikking gestelde gereedschap. [naam bedrijf A] is voor deze schade aansprakelijk evenals voor administratiekosten ad € 45,00 die [naam persoon B] heeft moeten maken voor het inwinnen van advies, haar tijd en kantoorkosten zoals porto.
3.4
[naam bedrijf A] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de reconventionele vordering en daartoe het volgende - zakelijk weergeven - als verweer aangevoerd.
3.4.1
[naam bedrijf A] betwist primair de door [naam persoon B] gestelde schade die zou zijn veroorzaakt door de ter beschikking gestelde uitzendkracht bij de uitvoering van diens werkzaamheden of anderszins door diens fouten. De stelling van [naam persoon B] van slecht functioneren en misdragen door de uitzendkracht heeft [naam persoon B] niet concreet gemaakt en evenmin met bewijzen onderbouwd. Verder betwist [naam bedrijf A] de gestelde hoogte van de schade en de gestelde administratiekosten.
3.4.2
Subsidiair betwist [naam bedrijf A] aansprakelijkheid voor eventuele schade veroorzaakt door de uitzendkracht, nu zij deze schade in artikel 7 lid 1 sub b van haar algemene voorwaarden (hiervoor onder 2.3) heeft uitgesloten. [naam persoon 2] zou namens [naam persoon B] ( [naam bedrijf B] ) enkele gereedschappen bij de uitzendkracht ophalen, maar is niet komen opdagen.
3.5
Op hetgeen partijen verder nog hebben aangevoerd, wordt hierna, voor zover voor de uitkomst van de procedure van belang, teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
Gelet op de samenhang tussen de conventionele en de reconventionele vorderingen zullen deze gezamenlijk worden behandeld.
De factuur met factuurnummer 18068136 (week 36)
4.2
[naam persoon B] heeft op zich niet betwist dat [naam bedrijf A] deze factuur terecht bij haar in rekening heeft gebracht, maar stelt zich op het standpunt dat zij de factuur niet meer verschuldigd is, omdat deze is verrekend met de (schade)vordering die zij stelt te hebben op [naam bedrijf A] . Beoordeeld dient dan ook te worden of [naam persoon B] (in reconventie) terecht aanspraak maakt op schadevergoeding en zich (in conventie) terecht op verrekening beroept.
4.3
[naam bedrijf A] heeft gemotiveerd betwist dat [naam persoon B] een aanspraak jegens haar heeft terzake van de door [naam persoon B] gestelde schade (en administratiekosten). Ook na het door [naam bedrijf A] gevoerde verweer heeft [naam persoon B] nagelaten de door haar gestelde schade te onderbouwen. Zo heeft zij de gestelde schade niet geconcretiseerd en evenmin een cijfermatig inzicht gegeven in hoe het gestelde bedrag van € 1.985,00 is opgebouwd. Verder is zij niet ingegaan op de stelling van [naam bedrijf A] dat een medewerker gereedschap bij de uitzendkracht zou ophalen, maar dit niet meer heeft gedaan.
Aldus heeft [naam persoon B] niet aan haar stelplicht voldaan en wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
4.4
Uit het voorgaande volgt dat de gegrondheid van de door [naam persoon B] gestelde reconventionele vordering in rechte niet is komen vast te staan en niet toewijsbaar is.
Bij gebreke van een voor verrekening vatbare vordering kan het verrekeningsverweer van [naam persoon B] in conventie evenmin slagen. Het door [naam bedrijf A] in conventie gevorderde bedrag van € 1.355,20 zal dan ook worden toegewezen.
De factuur met factuurnummer 18070220 (week 37)
4.5
In reactie op het verweer van [naam persoon B] (onder 3.2.2) stelt [naam bedrijf A] dat [naam persoon 2] heeft bevestigd dat de uitzendkracht in week 37 heeft gewerkt, maar dat hij het urenbriefje niet heeft getekend in verband met een discussie die hij had met de uitzendkracht over diens plotselinge vertrek. Bovendien heeft [naam persoon B] volgens [naam bedrijf A] niets concreets gesteld over slecht functioneren van de uitzendkracht en heeft zij daar ook geen bewijzen van overgelegd.
4.6
Ter onderbouwing van het standpunt dat [naam persoon 2] heeft erkend dat de uitzendkracht heeft gewerkt in week 37 maar dat hij niet betaald heeft gekregen als gevolg van een conflict met [naam persoon 2] , heeft [naam bedrijf A] als productie 8 bij de conclusie van repliek in conventie een aantal screenshots van WhatsApp-gesprekken overgelegd tussen de heer [naam persoon 4] (verder [naam persoon 4] ) van [naam bedrijf A] en [naam persoon 2] .
4.7
Tussen partijen is niet in geschil dat de uitzendkracht een urenbriefje heeft ingediend met betrekking tot week 37. In de WhatsApp-gespreken, waarvan de inhoud door [naam persoon B] niet is betwist, maakt [naam persoon 4] namelijk meerdere keren melding van dit urenbriefje en geeft [naam persoon 2] aan dit nog niet te hebben getekend en het te zullen regelen. Vervolgens blijkt uit die gesprekken dat de reden dat [naam persoon 2] het urenbriefje nog niet heeft getekend is gelegen in een conflict tussen [naam persoon 2] en de uitzendkracht over diens plotselinge vertrek en de moeilijke positie waarin de uitzendkracht [naam persoon 2] volgens [naam persoon 2] heeft gebracht. Daarmee is voldoende komen vast te staan dat de uitzendkracht voor de gefactureerde uren werkzaamheden heeft verricht in week 37.
4.8
Dit betekent dat [naam persoon B] in beginsel gehouden is de factuur aan [naam bedrijf A] te betalen, tenzij er een reden is om betaling achterwege te laten of op te schorten.
De stelling van [naam persoon B] , dat de factuur voor week 37 niet is gebaseerd op een voor akkoord getekend urenbriefje van die week, is dat niet. Uit het voorgaande blijkt dat immers dat de reden dat het urenbriefje niet is getekend een conflict is tussen de uitzendkracht en [naam persoon 2] (waar [naam bedrijf A] buiten staat) en niet omdat de uitzendkracht niet zou hebben gewerkt. De stelling van [naam persoon B] dat uit de door haar bij de conclusie van antwoord in conventie overgelegde producties 2 tot en met 5 volgt dat is gemeld dat er problemen waren met de uitvoering van de werkzaamheden, volgt de kantonrechter niet. Week 37 van 2018 liep van maandag 10 tot en met zondag 16 september 2018. Producties 2 tot en met 5 zijn e-mails van respectievelijk 25 september 2018 (van [naam persoon 2] ), 24 september 2018 (van [naam persoon B] ), 18 oktober 2018 (van [naam persoon 2] ) en 28 september 2018 (van [naam persoon B] ). Uit deze e-mails blijkt niet dat de uitzendkracht niet heeft gewerkt in week 37. Evenmin blijkt uit die producties dat [naam persoon B] of [naam persoon 2] problemen met de uitvoering van de werkzaamheden hebben gemeld bij [naam bedrijf A] , die in de weg staan aan de verschuldigdheid van de betreffende factuur.
[naam persoon B] is derhalve ook gehouden om de factuur voor week 37 van € 1.694,00 te betalen. Het totaal van de toe te wijzen hoofdsom komt daarmee op € 3.049,20.
4.9
Tegen de primair gevorderde rente heeft [naam persoon B] geen afzonderlijk verweer gevoerd. Het bedrag aan verschenen rente van € 507,36 is, evenals de toekomstige rente over de hoofdsom vanaf 12 maart 2020, als op de wet gegrond, dan ook toewijsbaar.
4.1
[naam bedrijf A] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt is toewijsbaar tot het gevorderde bedrag van € 429,92.
4.11
[naam persoon B] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten in conventie en reconventie, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam bedrijf A] worden vastgesteld op € 593,07 aan verschotten (€ 94,07 aan dagvaardingskosten en € 499,00 aan griffierecht), op € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde in conventie (2 punten à € 210,00 per punt) en op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde in reconventie (2 punten à € 120,00 per punt).

5..De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [naam persoon B] om aan [naam bedrijf A] tegen kwijting te betalen € 3.986,48, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1% per maand over € 3.049,20 vanaf
12 maart 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [naam persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam bedrijf A] vastgesteld op € 593,07 aan verschotten en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [naam persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [naam bedrijf A] vastgesteld op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde;
in conventie en reconventie
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478/362