In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Energie Concurrent B.V. en Eneco Consumenten B.V. De procedure is gestart met een dagvaarding op 8 december 2020, waarbij de eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Fioole, werd gedagvaard tegen 16 december 2020. De rechtbank constateerde echter dat het griffierecht door Energie Concurrent niet tijdig was voldaan, wat resulteerde in een ontslag van instantie voor de eiseres.
De rechtbank oordeelde dat Energie Concurrent het griffierecht op 16 december 2020 verschuldigd was en dit pas op 14 januari 2021 was ontvangen, wat buiten de wettelijke termijn viel. De rechtbank verwees naar artikel 3 lid 1 van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz), dat bepaalt dat het griffierecht binnen vier weken na verschuldigdheid op de rekening van de rechtbank moet zijn bijgeschreven. De eiseres stelde dat de nota van de rechtbank door een verhuizing van haar advocaat in het ongerede was geraakt, maar de rechtbank oordeelde dat dit voor rekening en risico van de advocaat kwam.
De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor toepassing van de hardheidsclausule, zoals bedoeld in artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank ontsloeg Eneco Consumenten van de instantie en veroordeelde Energie Concurrent in de proceskosten, die zijn begroot op € 656,00. Het vonnis is ondertekend door mr. C. Bouwman, rolrechter, en openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.