ECLI:NL:RBROT:2021:2137

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
C/10/610629 / HA ZA 20-1226
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J. van den Bos
  • mr. C. Bouwman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van instantie wegens te late betaling griffierecht in civiele procedure

In deze civiele procedure, aangespannen door [eiser] tegen de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer, heeft de rechtbank Rotterdam op 24 februari 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft het niet tijdig betalen van het griffierecht door [eiser]. De rechtbank heeft vastgesteld dat het griffierecht verschuldigd was op 16 december 2020, maar dat de betaling pas op 14 januari 2021 is ontvangen, wat buiten de wettelijke termijn viel. De rechtbank heeft de eiser erop gewezen dat het griffierecht binnen vier weken na verschuldigdheid op de rekening van de rechtbank moet zijn bijgeschreven, zoals voorgeschreven in artikel 3 lid 1 van de Wet griffierechten in burgerlijke zaken (Wgbz).

De eiser heeft aangevoerd dat de nota voor het griffierecht naar het verkeerde adres is gestuurd, wat heeft geleid tot de termijnoverschrijding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de advocaat van de eiser, mr. O. Arslan, geacht moet worden op de hoogte te zijn van de wettelijke termijnen en de gevolgen van het niet tijdig betalen van het griffierecht. De rechtbank heeft geen grond gezien voor toepassing van de hardheidsclausule, zoals bedoeld in artikel 127a lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), en heeft de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer van de instantie ontslagen.

De rechtbank heeft verder bepaald dat [eiser] in de proceskosten van de gedaagde wordt veroordeeld, maar deze kosten zijn begroot op nihil. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J. van den Bos en ondertekend door mr. C. Bouwman, rolrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/610629 / HA ZA 20-1226
Vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. O. Arslan te Den Haag,
tegen
de stichting
STICHTING WAARBORGFONDS MOTORVERKEER,
gevestigd te Rijswijk,
gedaagde,
advocaat mr. R. Gruben te Voorburg.
Partijen zullen hierna [eiser] en Stichting Waarborgfonds Motorverkeer genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 november 2020, met producties 1 tot en met 8, waarbij is gedagvaard tegen 16 december 2020;
  • de e-mail van 14 januari 2021 van de rechtbank, waarbij mr. Arslan is medegedeeld dat de griffie heeft geconstateerd dat mr. Arslan het door zijn cliënt verschuldigde griffierecht niet heeft voldaan binnen de daarvoor in artikel 3 lid 1 Wet griffierechten in burgerlijke zaken (hierna: Wgbz) bepaalde termijn;
  • de e-mail van 14 januari 2021 van mr. Arslan.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De beoordeling

2.1.
Op grond van artikel 3 lid 1 Wgbz is iedere verschenen partij in een civiele procedure een griffierecht verschuldigd. Op grond van het derde lid van die bepaling dient de eiser (in conventie) ervoor te zorgen dat het griffierecht binnen vier weken vanaf het verschuldigd worden daarvan op de rekening van de rechtbank is bijgeschreven.
2.2.
[eiser] is het griffierecht verschuldigd geworden op 16 december 2020 en had dus tot en met 13 januari 2021 gelegenheid om het griffierecht te betalen. Uit de administratie van de rechtbank blijkt dat het griffierecht van [eiser] pas op 14 januari 2021 is ontvangen. Het verschuldigde griffierecht is derhalve niet binnen de daartoe gestelde termijn voldaan.
2.3.
Op grond van artikel 127a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) ontslaat de rechter de gedaagde van de instantie als de eiser het griffierecht niet tijdig heeft voldaan. Op grond van artikel 127a lid 3 Rv laat de rechter deze consequentie buiten toepassing als hij van oordeel is dat dit, gelet op het belang van één of meer van de partijen bij toegang tot de rechter, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). In eerste aanleg heeft ontslag van instantie voor de eiser veelal geen fatale gevolgen omdat eiser zijn vordering opnieuw kan instellen.
2.4.
[eiser] stelt het volgende. De nota van het griffierecht is op 31 december 2020 verstuurd naar het kantoor van mr. Arslan in Rotterdam. Mr. Arslan is echter werkzaam op het kantoor in Den Haag. De nota is dan ook naar het onjuiste adres verstuurd en is pas op 5 januari 2021 ontvangen op het kantoor in Rotterdam. Na de ontvangst van de nota op 5 januari is er slechts iets meer dan een week verstreken voordat er is betaald. [eiser] verzoekt de rechtbank met een beroep op artikel 127a lid 3 Rv respectievelijk artikel 128 lid 7 Rv om de hardheidsclausule toe te passen.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen grond bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. De betalingsverplichting en de termijn waarbinnen het griffierecht betaald moet zijn vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Hoewel de nota van het griffierecht kennelijk naar het adres van het kantoor in Rotterdam is verzonden en niet naar het adres van het kantoor in Den Haag, brengt dat niet zonder meer mee dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. [eiser] wordt vertegenwoordigd door een advocaat en deze moet op grond van zijn deskundigheid en kennis ten aanzien van de procedure zonder meer geacht worden op de hoogte te zijn van de hier aan de orde zijnde termijn en van de verstrekkende gevolgen die de wet verbindt aan overschrijding daarvan, ongeacht of door de rechterlijke organisatie een nota of nadien nog een aanmaning wordt verstuurd. Het ligt op de weg van de advocaat om actie te ondernemen om in het bezit te komen van voor de betaling benodigde gegevens. Dat dit niet is gedaan komt voor eigen rekening en risico van [eiser] .
2.6.
De rechtbank zal Stichting Waarborgfonds Motorverkeer dan ook overeenkomstig het uitgangspunt van de wet van de instantie ontslaan.
2.7.
Gelet op het bepaalde in artikel 127a lid 2 Rv wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, te begroten op nihil.

3..De beslissing

De rechtbank
3.1.
ontslaat Stichting Waarborgfonds Motorverkeer van de instantie;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van gedaagde, begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. J. van den Bos. Het is ondertekend door mr. C. Bouwman, rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.
3304/2438/1407