ECLI:NL:RBROT:2021:2106

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
ROT 19/3427
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag op basis van duurzame band met Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van kinderbijslag. Eiseres, die van juli 1988 tot en met december 1989 in Nederland woonde en op 20 juli 2018 vanuit Venezuela terugkeerde, had kinderbijslag aangevraagd voor haar dochter. De SVB kende de kinderbijslag toe vanaf het eerste kwartaal van 2019, maar eiseres was van mening dat zij recht had op kinderbijslag vanaf het vierde kwartaal van 2018. Na een bezwaarprocedure, waarin de SVB het bezwaar ongegrond verklaarde, heeft eiseres beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 februari 2021 heeft eiseres aanvullende informatie ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had geconcludeerd dat er per 1 oktober 2018 nog geen duurzame persoonlijke band met Nederland was. De rechtbank overwoog dat de SVB de relevante feiten en omstandigheden, zoals de inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) en de aanvraag om bijstandsuitkering, correct had meegewogen. Eiseres had weliswaar de intentie om in Nederland te blijven, maar de formele stappen die nodig zijn om als ingezetene te worden beschouwd, waren nog niet voldoende zichtbaar op het moment van de aanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/3427

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [woonplaats eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten,
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 21 maart 2019 (toekenning) heeft verweerder op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) eiseres vanaf het 1e kwartaal 2019 kinderbijslag toegekend voor haar dochter [naam].
Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Het onderzoek is vervolgens geschorst. Eiseres heeft daarna aanvullende informatie ingezonden en verweerder heeft daarop gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft van juli 1988 tot en met december 1989 in Nederland gewoond. Op 20 juli 2018 heeft zij zich vanuit Venezuela weer in Nederland gevestigd. Op 27 november 2018 heeft zij kinderbijslag aangevraagd voor haar dochter. Sinds oktober 2018 gaat haar dochter in Nederland naar school. Op 3 oktober 2018 heeft eiseres een huurcontract ondertekend voor een gestoffeerd appartement aan de [adres] , ingaande 1 oktober 2018. Eveneens op 3 oktober 2018 is haar een huisvestingsvergunning verleend. Op 18 oktober 2018 zijn eiseres en haar dochter in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven in Rotterdam. Op 25 oktober 2018 en wederom op 22 januari 2019 heeft eiseres een bijstandsuitkering aangevraagd. Vanaf 22 januari 2019 ontvangt zij die uitkering.
2. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder eerder kinderbijslag had moeten toekennen, namelijk vanaf het 4e kwartaal van 2018. Deze beroepsgrond slaagt niet.
2.1.
Verweerder baseert de toekenning en de beslissing op bezwaar op de artikelen 2, 3, 6 en 11 van de AKW en op de beleidsregels van de SVB. Samengevat komt het erop neer dat degene recht op kinderbijslag heeft die op de eerste dag van een kalenderkwartaal verzekerde is. Verzekerde is iemand onder meer als hij/zij ingezetene is. Ingezetene is onder meer iemand die in Nederland woont. Het is niet zo dat iemand die Nederland inreist en hier een verblijfplaats heeft daarmee ook al direct in Nederland woont in voornoemde zin. Daarvoor moet zich eerst een duurzame persoonlijke band ontwikkelen. Of die band er is wordt beoordeeld aan de hand van alle feiten en omstandigheden van het geval, zoals de vraag of er een verblijfsrecht is, een vaste baan, vaste eigen ingerichte woonruimte, familie die in Nederland woont, kinderen die in Nederland schoolgaan en activiteiten die duiden op de bedoeling in Nederland te blijven, zoals het volgen van een opleiding. Gelet op de omstandigheden zoals beschreven in 1 was volgens verweerder per eerste dag van het 4e kwartaal 2018 die duurzame band nog niet voldoende aannemelijk. Ook na kennisname van de stukken die eiseres na de zitting nog heeft opgestuurd blijft verweerder bij zijn standpunt.
2.2.
Eiseres voert aan dat zij vanaf de datum van inreis al de intentie had in Nederland te blijven, omdat er voor haar en haar dochter in Venezuela geen redelijke vooruitzichten waren. Omdat er niet direct woonruimte beschikbaar was is zij tijdelijk bij familie ondergebracht geweest. Het appartement dat zij heeft gehuurd had zij in september 2018 al gevonden en de huur is ook al ingegaan op 1 oktober 2018. Haar dochter is al lid geweest van een zwemvereniging. Verweerder heeft deze omstandigheden niet duidelijk meegewogen. Eiseres heeft na de schorsing van het onderzoek aanvullend e-mails/stukken ingestuurd, waarin is te lezen dat zij informeert naar scholen voor haar dochter, naar woonruimte of solliciteert naar werk. Ook is een bewijs ingeleverd waaruit blijkt dat haar dochter per 1 oktober is ingeschreven op een school.
2.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de beslissing op bezwaar kenbaar heeft meegewogen en op basis daarvan terecht de conclusie getrokken heeft dat per 1 oktober 2018 nog onvoldoende sprake was van een duurzame persoonlijke band met Nederland en dus van ingezetenschap. Dat eiseres al vanaf haar inreis van plan was verder in Nederland te blijven is wel aannemelijk, maar die intentie verandert pas in een voldoende duurzame band door belangrijke formele stappen, zoals het tekenen van het huurcontract, de BRP-inschrijving, de aanvraag om een bijstandsuitkering, de schoolinschrijving van dochter en de aanvraag om kinderbijslag zelf, die pas in november 2018 is gedaan. Per 1 oktober 2018 waren die formele stappen nog niet voldoende zichtbaar.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 15 maart 2021.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.