ECLI:NL:RBROT:2021:2081

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
C/10/590893/ HA ZA 20-140
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van woning en hypothecaire geldlening na echtscheiding met betrekking tot nakoming van echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om de verdeling van een woning en de bijbehorende hypothecaire geldlening tussen ex-echtgenoten na hun echtscheiding. De partijen, aangeduid als de man en de vrouw, zijn op 7 februari 1986 getrouwd in gemeenschap van goederen en zijn op 24 januari 2014 gescheiden. Bij de echtscheiding is een echtscheidingsconvenant opgesteld, waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder de woning die op 30 juni 2000 is aangeschaft. De man heeft de woning sinds september 2013 bewoond en betaalt de hypotheeklasten. In het convenant is afgesproken dat de man de woning zou behouden en de vrouw geen ongevraagde toegang meer zou hebben.

De man vordert nakoming van de overeenkomst uit het convenant, waarin is afgesproken dat de vrouw haar eigendomsrecht van de woning aan de man zou verkopen. De vrouw voert verweer en vordert in reconventie dat de woning getaxeerd moet worden en dat de man zijn eigendomsdeel van de woning moet overnemen. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst van 18 juli 2014 bindend is en dat de man de woning toegewezen krijgt, mits hij binnen vier maanden de woning op zijn naam stelt en de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Indien dit niet gebeurt, moet de woning verkocht worden aan een derde.

De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af en bepaalt dat de man de kosten van de notariële levering en het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid moet dragen. De proceskosten worden gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/590893/ HA ZA 20-140
Vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. L.P. Quist te Dordrecht,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. D. de Heuvel te Papendrecht.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie, tevens antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn ex-echtgenoten. Zij zijn getrouwd in gemeenschap van goederen op 7 februari 1986 en bij beschikking van de rechtbank van 24 januari 2014 is de echtscheiding uitgesproken. De beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 26 februari 2014.
2.2.
De man en de vrouw hebben samen een woning gekocht op 30 juni 2000, gelegen aan de [adres] (hierna: de woning). Partijen gingen feitelijk uit elkaar in september 2013. De woning wordt sindsdien bewoond door de man. Op de woning rust een hypothecaire geldlening bij UCB hypotheken BV. De man betaalt sinds september 2013 de hypotheeklasten.
2.3.
Van de echtscheidingsbeschikking maakt deel uit het tussen partijen overeengekomen echtscheidingsconvenant (hierna: het convenant), op 21 oktober 2013 door hen ondertekend. Uit het convenant blijkt dat partijen over de verdeling van de huwelijksgemeenschap afspraken hebben gemaakt.
2.4.
In het convenant staat onder meer (onderstreping van zinnen door de rechtbank):
“[…]
1. Het gebruik van de echtelijke woning komt toe aan de man. De vrouw heeft de woning, met ingang van 1 september 2013, reeds verlaten en heeft de beschikking over een eigen huishouding.
2. De echtelijke woning is de woning aan de [adres] , die door partijen op 30 juni 2000 is verworven in algemene gemeenschap van goederen.
3. Op de woning rust een hypotheek ten behoeve van UCB hypotheken BV, welke akte is gepasseerd op 21 april 2009. De hypotheek bedraagt 163.200 Euro.
4. De man zal de maandelijkse hypotheeklasten betalen, evenals alle kosten van de woning zoals verzekeringen en belastingen. De man vrijwaart uitdrukkelijk de vrouw van al deze kosten en uitgaven,
5. Partijen zullen voorts het eigendom van de woning beschouwen als een gemeenschap volgens artikel 3:166 BW. De vrouw gaat tevens uitdrukkelijk akkoord dat zij geen ongevraagde toegang meer zal hebben tot de woning. Toegang tot de woning zal alleen geschieden met de uitdrukkelijke toestemming van de man.
6. Met betrekking tot de inboedel van de echtelijke woning komen partijen overeen dat de vrouw de inboedel in zijn geheel zal achterlaten, zoals de woning voor 1 september 2013 was ingericht, met uitzonderring van persoonlijke eigendommen en kleding.
7. De man zal de vrouw geen geldelijke compensatie achterlaten.
[…]”
2.5.
De man heeft opdracht gegeven tot een waardebepaling van de woning, waarbij de marktwaarde op 20 maart 2014 is vastgesteld op een bedrag van € 175.000,-.
2.6.
Partijen zijn een finale boedelscheiding overeengekomen, door beide partijen ondertekend op 18 juli 2014. In de akte finale boedelscheiding staat onder meer (onderstreping zinnen door de rechtbank):
“ Opstellijst van bezittingen en schulden van beide partijen in gemeenschappelijk bezit
Echtelijke koopwoning
Straat: [straat]
Postcode: [postcode]
Woonplaats: [woonplaats]
Taxatie woning € 175.000,00
Datum getaxeerd 20 maart 2014
Kosten taxatie € 150,00
Hypotheek
€ 163.200,00
Datum hypotheeksom september 2013
Overwaarde woning € 11.650,00
Restantbedrag schuld auto
€ 5.888,00
€ 5.762,00 : 2 = € 2.881,00
[…]
De betaling van
€ 2.881,00 vindt plaats binnen 21 dagen per bank na passeren van deze akte.
Indien de betaling niet binnen de gestelde termijn is voldaan, heeft de vorderende partner door hem uit deze overeenkomst voortvloeiende recht 4 % rente per jaar te vorderen over niet betaalde som zonder tussenkomst van rechter.
Eerder genoemde
partijen zijn akkoord met bovengenoemde boedelscheiding en verklaren hierbij geen vorderingen meer te hebben op hun ex-partner.
[…]”
2.7.
De man heeft op 26 juli 2014 naar de vrouw een bedrag van € 2.881,- overgemaakt onder vermelding van “Finale boedelscheiding”.

3..De vorderingen in conventie en reconventie

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. Primair nakoming door de vrouw van de overeenkomst gesloten op 18 juli 2014 tussen partijen waarbij zij zijn overeengekomen dat de vrouw haar eigendomsrecht van de woning verkoopt en levert aan de man, zodat de man hiervan nakoming vordert ex artikel 3:296 BW. Partijen zijn immers ex artikel 3:182 reeds een verdeling overeengekomen, welke goederenrechtelijk nog geeffectueerd dient te worden.
b. Subsidiair vordert de man verdeling ex artikel 3:178 lid 1 BW, indien beide partijen nog eigenaar zijn van de woning.
c. Te bepalen dat het vonnis in plaats treedt van toestemming van de vrouw, althans een veroordeling op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,- per dag dat de vrouw in gebreke blijft, althans met benoeming van een onzijdig persoon.
d. Een verklaring voor recht dat hij terzake de verdeling van de woning geen enkel bedrag meer verschuldigd is aan de vrouw.
Mitsdien, de vrouw te veroordelen binnen twee weken na betekening van het vonnis, haar medewerking te verlenen aan de akte van levering van de woning en hieraan verbonden hypothecaire geldlening waarbij de woning wordt overgedragen aan de man, ten overstaan van een nader aan te geven notaris op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,- per dag.
3.2.
De vrouw voert verweer in conventie. In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Te bepalen dat de woning getaxeerd dient te worden door een erkend registertaxateur teneinde de waarde van de woning te bepalen.
II. Te bepalen dat de man binnen drie maanden na het vonnis over dient te gaan tot overname van het eigendomsdeel van de woning van de vrouw, waarbij de vrouw de helft van de overwaarde toekomt, waarbij de overwaarde zal worden berekend aan de hand van de getaxeerde waarde van de woning minus de hoogte van hypotheek per datum van overdracht.
II. Te bepalen dat de kosten van de overdracht van eigendomsdeel van de woning van de vrouw aan de man voor rekening komen van de man.
IV. Te bepalen dat de man, indien hij niet binnen drie maanden na het te wijzen vonnis zal kunnen voldoen aan het verzochte onder II, zijn medewerking zal dienen te verlenen aan verkoop van de woning, door te gehengen en te gedogen al hetgeen een door de vrouw aan te stellen makelaar noodzakelijk acht voor een juiste verkoop.
V. Te bepalen dat een over- dan wel onderwaarde bij verkoop van de woning bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, waarbij geldt dat de kosten van verkoop voor rekening komen van beide partijen ieder voor een gelijk deel.
VI. Te bepalen dat indien de man zijn medewerking weigert aan het passeren van een akte strekkende tot levering van de woning, het vonnis in de plaats zal treden van die akte.
VII. Te bepalen dat de man, indien de woning verkocht zal moeten worden, uiterlijk op de dag dat de akte zal worden gepasseerd, de woning zal dienen te verlaten en te ontruimen, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag dat de man zijn medewerking aan de verkoop zal onthouden, danwel aan het verlaten en ontruimen van de woning.
VIII. Te bepalen dat de man, wegens verrekening van het eerder onverschuldigd betaalde bedrag van € 2.881,- aan de vrouw, en onterecht verrekende bedrag uit hoofde van de lening bij Santander ter hoogte van € 5.888,-, een bedrag van € 63,- dient te voldoen aan de vrouw.
3.3.
De stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken. Stellingen en weren omtrent onderwerpen waarover niet wordt gevorderd zijn niet van belang.

4..De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
In geding is de (wijze van) toedeling van de woning. De man vordert nakoming door de vrouw van de overeenkomst gesloten op 18 juli 2014. In reconventie is voorts een vordering van de vrouw te beoordelen ad € 63,-.
4.2.
Voor zover partijen gemeenschappelijk eigenaar zijn van enig goed, zijn zij deelgenoten. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
De woning en de hypothecaire geldlening
4.3.
Standpunt man: op basis van de waardebepaling van de woning is de woning toebedeeld aan de man voor de waarde van € 175.000,-. De afspraken zijn vastgelegd in de “finale boedelscheiding”, die door beide partijen is ondertekend. In deze “finale boedelscheiding” is de overwaarde van de woning verrekend met de kosten van de waardebepaling (€ 150,-) en de nog openstaande gemeenschappelijke schuld ad € 5.888,-. Overeengekomen is dat de man een bedrag van € 2.881,- betreffende de overwaarde aan de vrouw zal voldoen en partijen hebben verklaard verder geen vorderingen meer op hun ex-partner te hebben.
Partijen zijn nadien overeengekomen dat levering van het eigendomsdeel van de vrouw aan de man niet direct zou plaatsvinden na voornoemde betaling omdat de man daartoe de financiële middelen niet had. De man zou eerst de schulden aflossen voordat hij de bank om het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid zou verzoeken en de notariskosten kon voldoen om de woning geleverd te krijgen.
Niet juist is, zoals de vrouw stelt, dat zij er vanuit mocht gaan dat de overdracht van haar eigendomsdeel kort na ondertekening op 18 juli 2014 zou plaatsvinden. Het moment van overdracht hebben partijen niet opgenomen in de overeenkomst. Er is uitstel van de leveringsverplichting overeengekomen en dat blijkt ook wel uit de houding van de vrouw: zij heeft nooit eerder om levering verzocht noch de man in gebreke gesteld ex artikel 6:82 lid 1 BW.
De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw er op uit is de woning twee maal te verdelen, eenmaal in 2014 en thans nog een keer, om daarmee te profiteren van de stijging van de huizenprijzen. Dit is echter in strijd met de goede trouw en de beginselen van de redelijkheid en billijkheid. Bovendien is het in strijd met de rechtszekerheid. Partijen hebben een overeenkomst en deze overeenkomst bestaat nog steeds.
4.4.
Standpunt vrouw: de man kan (inmiddels) geen rechten meer ontlenen aan de overeenkomst van 18 juli 2014. Conform het Haviltex-arrest is het niet genoeg om enkel naar de taalkundige betekenis van de tekst van het document te kijken, maar dient er ook gekeken te worden welke betekenis de partijen aan de tekst gaven en wat ze over en weer van elkaar mochten verwachten. De bedoeling van partijen is nimmer geweest dat de woning nog jarenlang onverdeeld zou blijven door de levering achterwege te laten, waardoor de vrouw dus ook hoofdelijk aansprakelijk is gebleven. De vrouw mocht er op vertrouwen dat levering van haar eigendomsdeel aan de man kort na de ondertekening op 18 juli 2014 zou plaatsvinden.
De vrouw ontkent dat zij en de man mondeling zijn overeengekomen dat de levering van het eigendomsdeel van de vrouw aan de man niet direct maar pas na enige tijd, en inmiddels dus zelfs pas jaren later, zou plaatsvinden, omdat de man op het moment van ondertekening van het document niet voldoende financiële middelen zou hebben gehad. De vraag dient zich aan waarom partijen, indien zij deze bedoeling wel hadden, deze afspraak dan niet hebben vastgelegd in het document van 18 juli 2014. Het is volkomen onlogisch om op dat punt enkel mondeling afspraken te maken. De enige reden dat de vrouw in juli 2014 akkoord is gegaan met de ondertekening van het document was erin gelegen dat de gemaakte afspraken op korte termijn zouden leiden tot algehele afwikkeling van de boedelverdeling, waarbij de vrouw zou worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid en haar eigendomsdeel van de woning zou worden geleverd aan de man.
4.5.
De rechtbank oordeelt als volgt. Partijen hebben een overeenkomst gesloten op 18 juli 2014 en de man heeft deze overeenkomst, “Finale boedelscheiding”, overgelegd als productie 4. In de overeenkomst is onder meer afgesproken dat de man aan de vrouw € 2.881,- zal betalen. Dit is op 26 juli 2014 ook gebeurd blijkens productie 7 van de man. Aan de orde is de vraag of – zoals de man stelt – partijen overeenstemming hadden over deze wijze van verdeling en verrekening van de overwaarde van de woning.
Voor de beantwoording van deze vraag dient de rechtbank het Haviltex-criterium in aanmerking te nemen, dat het bij de uitleg van een geschrift waarin de verhouding tussen partijen is geregeld, niet enkel aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen, maar tevens op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkanders verklaringen en gedragingen en aan de bepaling van dat geschrift mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Aldus is de tekst van hetgeen partijen zijn overeengekomen betreffende de boedel na echtscheiding (een overeenkomst) niet per definitie beslissend voor de vraag wat deze overeenkomst inhoudt. Wat deze overeenkomst inhoudt is een kwestie van uitleg van de overeenkomst. De vrouw heeft echter geen verklaringen of gedragingen gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen, of er op zouden kunnen wijzen, dat de overwaarde op een later moment (opnieuw) zou moeten worden bepaald als de levering van haar eigendomsrecht op de woning aan de man werd uitgesteld.
Geoordeeld wordt dat de tekst van de overeenkomst betreffende de verdeling meer aansluit op de stellingen van de man. De rechtbank kent daarbij doorslaggevend belang toe aan het feit dat de overeenkomst is getiteld “Finale boedelscheiding” en dat in de overeenkomst staat: “Eerder genoemde partijen zijn akkoord met bovengenoemde boedelscheiding en verklaren hierbij geen vorderingen meer te hebben op hun ex-partner.” In de overeenkomst is van de overwaarde van de woning het restantbedrag schuld auto in mindering gebracht en het saldo (ad € 5.762,00 ) bij helfte verdeeld.
De man heeft voldoende onderbouwd gesteld dat partijen na het aangaan van de overeenkomst nader zijn overeen gekomen dat er uitstel van de leveringsverplichting zou zijn. Zoals door hem naar voren is gebracht zou de levering bij de notaris plaatsvinden als de financiële situatie van de man dit zou toelaten en was bekend dat dit enige tijd zou kunnen duren. De vrouw heeft, tegenover het onderbouwde standpunt van de man, onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat de overeenkomst geen gelding (meer) heeft omdat de levering aan de man van het aandeel in de woning van de vrouw en het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de vrouw voor de hypothecaire schuld nog niet hebben plaatsgevonden. Er bestaat dan ook geen reden om te bepalen dat de woning getaxeerd dient te worden en dat de vrouw de helft van de actuele overwaarde toekomt, alvorens de vrouw medewerking moet verlenen aan de levering van haar eigendomsrecht aan de man.
Voor zover partijen in onderhavige kwestie enige omstandigheden niet onder ogen hebben gezien, geldt ingevolge artikel 6:2, eerste lid 1, BW de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4.6.
De rechtbank acht in dit geval redelijk en billijk, de primaire vordering (a.) van de man toe te wijzen, zij het niet geheel onvoorwaardelijk. De rechtbank is, met de vrouw, van oordeel dat de vrouw niet altijd in een onverdeelde gemeenschap kan blijven zitten. Vastgesteld dient te worden dat de overeenkomst van partijen reeds zes jaren oud is. Eén en ander rechtvaardigt de beslissing dat de man thans nog één maal een nadere, (nu wel) duidelijk begrensde termijn zal worden gegund om het huis op zijn naam te zetten, bij gebreke waarvan de woning zal moeten worden verkocht aan een derde, op na te melden wijze.
4.7.
De rechtbank zal bepalen dat de overeenkomst zoals ondertekend door beide partijen op 18 juli 2014 bindend is. De rechtbank zal de woning toedelen aan de man, zoals partijen destijds voorstonden. De man zal de kosten van notariële levering van de woning aan hem dienen te dragen, evenals de kosten gemoeid met het ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld. De hypothecaire geldlening zal aan de man worden toegerekend, waarbij bepaald zal worden dat de man de vrouw zal moeten vrijwaren tegenover de bank.
4.8.
De man zal een termijn van vier maanden worden gegund om te zorgen dat de woning op zijn naam wordt gesteld en de vrouw wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening, bij gebreke waarvan partijen zullen worden gelast om de woning te verkopen aan een derde. De dwangsomvordering van de vrouw ter zake het verlaten en ontruimen van de woning bij verkoop aan een derde, wordt afgewezen. De rechtbank ziet geen reden om aan te mogen nemen dat de man niet vrijwillig aan de veroordeling zal voldoen.
4.9.
Aan de vordering van de man onder b. wordt niet toegekomen, want deze is slechts subsidiair ingesteld voor het geval de vordering a. niet mocht worden toegewezen.
4.10.
De vordering onder d., de vordering van de man om een verklaring voor recht dat hij ter zake de verdeling van de woning geen enkel bedrag meer verschuldigd is aan de vrouw, wordt toegewezen, onder de voorwaarde dat de man erin slaagt de woning tijdig op zijn naam te zetten waarbij de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.
4.11.
In geval de woning alsnog verkocht moet worden aan een derde, dient ieder van partijen de helft van de eventuele verkoopkosten te dragen en ieder van partijen zal – in beginsel – (behoudens eventuele verrekenposten) gerechtigd zijn tot de helft van de overwaarde, resterend na verkoop van de woning en aflossing van de hypothecaire geldlening uit de opbrengst.
4.12.
Ter bevordering van een efficiënte en spoedige levering zal de rechtbank bepalen dat onderhavig vonnis, zo nodig, in de plaats zal treden van de
rechtshandelingendie de vrouw moet verrichten om tot levering van de woning aan de man te komen (zoals: medewerking verlenen aan notariële levering). Een dwangsom, zoals gevorderd door de man, is daarom onnodig. De vordering onder c. van de man wordt dus afgewezen.
4.13.
De vordering “Mitsdien t/m € 1.000” van de man, zal worden afgewezen, want deze vordering komt geen zelfstandige betekenis toe naast vordering a. van de man.
Vordering uit onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking
4.14.
Het standpunt van de vrouw is dat er geen verdeling heeft plaatsgevonden omdat de notariële levering is uitgebleven. Om die reden heeft de man volgens de vrouw het bedrag ad € 2.881,00 onverschuldigd aan haar betaald. De vrouw verrekent dat bedrag met de helft van de schuld bij Santander (€ 2.944,-). De man zou namelijk die geldschuld geheel voor zijn rekening nemen, maar toch is de helft, ten onrechte dus, ten laste van de vrouw gebracht. Zodoende heeft de vrouw nog het verschil na verrekening van de man te vorderen, dus € 63,-.
Indien de man wenst vast te houden aan de overeenkomst van 18 juli 2014 en alsnog nakoming verlangt, wordt de man ongerechtvaardigd verrijkt. De man wenst zich dan immers de gehele actuele overwaarde ten koste van de vrouw toe te eigenen.
Daarnaast stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij (dan) voor meer dan een kwart is benadeeld.
4.15.
De man voert aan dat de betaling van € 2.881,00 niet onverschuldigd heeft plaatsgevonden. Er was immers een rechtsgrond, namelijk de overeenstemming op 18 juli 2014. Deze rechtsgrond staat expliciet bij de betaling vermeld: “ Finale boedelscheiding”.
Ingeval de overeenkomst van 18 juli 2014 thans leidt tot notariële levering aan de man van het aandeel van de vrouw in de woning, is van ongerechtvaardigde verrijking van de man geen sprake. Daarvoor zou ook sprake moeten zijn van een verarming aan de zijde van de vrouw. Tevens zou die ongerechtvaardigd moeten zijn. De vrouw legt niet uit wat de verarming is aan haar zijde. En verder legt zij niet uit wat ongerechtvaardigd hierin zou zijn. Hoe had de vrouw de situatie gezien wanneer de huizenprijzen aanzienlijk waren gedaald? Om die onzekerheid te voorkomen zijn partijen de overeenkomst aangegaan.
De man betwist ook de gestelde benadeling voor meer dan een kwart. Partijen hebben immers overeenstemming bereikt in juli 2014 over de verdeling, en gesteld noch gebleken is dat de vrouw
toenvoor meer dan een kwart is benadeeld.
4.16.
De rechtbank oordeelt als volgt. De betaling van € 2.881,00 door de man berust op een overeenkomst. De betaling aan de vrouw van dat bedrag is dus niet onverschuldigd, maar overeengekomen. De man en de vrouw hebben afgesproken dat finaal wordt afgerekend door middel van betaling van de man aan de vrouw van een bedrag ad
€ 2.881,00. En in de overeenkomst staat ook dat partijen voor het overige niets meer van elkaar te vorderen hebben. In die afspraken ligt besloten dat de goede en kwade kansen van het stijgen of dalen van de waarde van de woning voor risico komen van de man. Het beroep van de vrouw op ongerechtvaardigde verrijking slaagt daarom evenmin. Ook het beroep op benadeling voor meer dan één kwart faalt, omdat de vrouw niet heeft onderbouwd dat de afspraken ten tijde van de overeenstemming in juli 2014 een dergelijke benadeling van de vrouw inhielden.
Proceskosten
4.17.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-partners) compenseren.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.18.
Het vonnis zal zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Het belang van de man dat daarmee is gediend weegt zwaarder dan het tegenovergestelde belang van de vrouw. Partijen zijn inmiddels geruime tijd uit elkaar en tot op heden is de gemeenschap nog niet verdeeld.
De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.19.
bepaalt dat de overeenkomst, door partijen ondertekend op 18 juli 2014, bindend is, en gelast de vrouw deze overeenkomst na te komen;
4.20.
deelt de woning op het adres [adres] aan de man toe, gelast partijen medewerking te verlenen aan notariële levering/ toedeling van de woning aan de man onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire schuld, veroordeelt de man tot betaling van de kosten die gemoeid zijn met deze levering/ toedeling en met het ontslag, rekent de hypothecaire geldlening aan de man toe en gelast de man om de vrouw te vrijwaren in het geval de bank enige vordering uit hoofde van de hypothecaire geldlening instelt tegen de vrouw;
4.21.
bepaalt dat dit vonnis, zo nodig, in de plaats treedt van de rechtshandelingen die de vrouw dient te verrichten in verband met de notariële levering/ toedeling van de woning aan de man;
4.22.
verklaart voor recht dat indien de man binnen vier maanden na datum van dit vonnis volledig heeft voldaan aan zijn verplichting de woning op zijn naam te stellen en de vrouw te laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, hij geen bedrag meer verschuldigd is aan de vrouw ter zake deze verdeling van de woning;
4.23.
gelast partijen, in het geval de man niet binnen vier maanden na datum van dit vonnis volledig heeft voldaan aan zijn veroordeling om de woning op zijn naam te stellen en de vrouw te laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid, de woning te verkopen aan een derde, gelast ieder van partijen de helft van de eventuele verkoopkosten te dragen, gelast partijen om met de verkoopopbrengst de hypothecaire geldlening af te lossen en deelt aan ieder van partijen de helft van de winst na verkoop toe;
4.24.
verklaart dit vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
4.25.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
4.26.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. C. Bouwman, rolrechter, op 24 februari 2021.
3255/ 2517/ 638