ECLI:NL:RBROT:2021:2080

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
12 maart 2021
Zaaknummer
C/10/601093 / HA ZA 20-722
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en beschikkingsbevoegdheid van een auto na diefstal en geldlening

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2021, staat de eigendom van een Audi Q5 centraal. De eiser, die een relatie had met de gedaagde, stelt dat hij de auto heeft gekocht van Huisarts Auto B.V. en dat deze onrechtmatig in het bezit is van de gedaagde. De eiser heeft verschillende bedragen aan de gedaagde overgemaakt, die hij als leningen beschouwt, terwijl de gedaagde deze betalingen als schenkingen betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser voldoende bewijs heeft geleverd dat hij de auto op 30 mei 2020 heeft gekocht, maar dat de gedaagde de auto in bezit heeft gekregen via haar zusje, die niet beschikkingsbevoegd was. De rechtbank heeft de gedaagde in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van haar goede trouw bij de verkrijging van de auto. Daarnaast is de eiser opgedragen bewijs te leveren van de diefstal van de auto door het zusje van de gedaagde. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden totdat het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/601093 / HA ZA 20-722
Vonnis van 3 maart 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. K. el Joghrafi te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. O. Sahin te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 juli 2020 met producties 1-2;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties 1-4;
  • de brief van de rechtbank van 15 december 2020, met zittingsagenda;
  • de brief van [naam eiser] van 25 december 2020 met producties 3-7 en 9-10;
  • de brief van [naam eiser] van 30 december 2020 met productie 8;
  • de brief van [naam gedaagde] van 30 december 2020 met producties 5-17;
  • de brief van [naam gedaagde] van 31 december 2020 met productie 18;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 januari 2021 en de daarin genoemde spreekaantekeningen van [naam gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben zeven jaren een affectieve relatie gehad en aan deze relatie is een einde gekomen in januari 2020.
2.2.
[naam eiser] heeft de volgende bedragen op de bankrekening van [naam gedaagde] overgemaakt:
  • op 20 april 2020 een bedrag van EUR 10.000 met de omschrijving “Kostenkoper conform afspraak”
  • op 4 mei 2020 een bedrag van EUR 1.500 met de omschrijving “Rest kosten koper”
  • op 4 mei 2020 een bedrag van EUR 2.900 met de omschrijving “Aanslag IB”
2.3.
[naam eiser] is op 30 mei 2020 samen met het zusje van [naam gedaagde] , [naam 1] , naar autobedrijf Huisarts Auto B.V. (hierna: Huisarts Auto) gegaan. Daar is een auto gekocht, een Audi Q5 met kenteken [kentekennummer] (hierna: de auto).
2.4.
Het kenteken van de auto is op 30 mei 2020 op naam gezet van [naam 1] . Het kenteken van de auto stond voor die datum op naam van Autobedrijf Garage Balkan Beverwijk (hierna: autobedrijf Balkan). Op 9 juni 2020 is het kenteken van de auto op naam gezet van [naam gedaagde] .
2.5.
Op 15 juni 2020 heeft [naam eiser] de auto meegenomen, waarna [naam gedaagde] op 25 juni 2020 aangifte heeft gedaan van diefstal. Na interventie van de politie heeft [naam gedaagde] de beschikking gekregen over de auto.
2.6.
[naam eiser] heeft op grond van een aan hem op 1 juli 2020 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verleend verlof, conservatoir beslag doen leggen ten laste van [naam gedaagde] op de auto.
2.7.
Een schriftelijke verklaring van de eigenaar van Huisarts Auto, [naam 2] , d.d. 21 augustus 2020 luidt als volgt:
“Hierbij verklaart Huisarts Auto B.V. rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam 2] . Dat wij een bedrag van € 48.000,00 (zeggen: acht en veertig duizend euro) van [naam eiser] hebben ontvangen/verrekend. Voor aankoop Audi QS 2.0 TFSI met kenteken [kentekennummer] op 30 mei 2020.
[naam eiser] is op 30 mei 2020 omstreeks 16:00 uur bij mij geweest om de auto op te halen. Naast hem was een dame genaamd [naam 1] (de schoonzus van [naam eiser] zover ik begreep).
[naam eiser] zijn rijbewijs was verlopen waardoor en had geen ander geldig ID bewijs op zak.
[naam eiser] heeft toen aangegeven snel naar huis te gaan en zijn paspoort op te halen.
Waarop [naam 1] heeft aangegeven dat het allemaal te lang zou duren.
Waarna [naam 1] in mijn bijzijn heeft geopperd de auto tijdelijk op haar naam gezet kon worden waarna de auto een paar dagen later overgezet kon worden naar [naam eiser] . Paar dagen omdat er eerst een nieuwe kentekenkaart op naam van [naam 1] binnen moest komen.
Ik heb toen de auto op naam gezet van [naam 1] met de medeweten dat de auto een paar dagen later overgezet zou worden op naam van [naam eiser] .”

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • voor recht te verklaren dat de auto eigendom is van [naam eiser] ;
  • [naam gedaagde] te gebieden tot afgifte van de auto en de documenten van de auto;
  • [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 40.000,-;
  • [naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[naam eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. De auto is door [naam eiser] gekocht van Huisarts Auto en ook geleverd aan hem, zoals blijkt uit de onder 2.7 weergegeven verklaring van [naam 2] , zodat voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3:84 lid 1 BW. De auto is niet geschonken aan [naam 1] of [naam gedaagde] en de auto is dan ook onrechtmatig in het bezit gekomen van [naam gedaagde] . [naam eiser] vordert revindicatie van de auto.
Voorts geldt dat [naam eiser] giraal in ieder geval een bedrag van in totaal EUR 14.400 als lening heeft overgemaakt aan [naam gedaagde] . [naam gedaagde] heeft daarnaast een contant bedrag van EUR 10.000 uit de woning meegenomen. Volgens [naam eiser] is primair sprake van een afspraak tot lening van het geld, subsidiair ongerechtvaardigde verrijking, want [naam gedaagde] is verrijkt ten koste van [naam eiser] .
3.3.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van [naam eiser] . Zij voert daartoe aan dat [naam eiser] niet heeft aangetoond en bewezen dat het voertuig zijn eigendom is. [naam gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de auto haar eigendom is en zij deze auto van haar zusje heeft gekocht, danwel dat deze auto is geschonken door haar zusje.
Ten aanzien van de geldvorderingen betwist [naam gedaagde] dat zij [naam eiser] geld is verschuldigd. Het klopt dat [naam gedaagde] een bedrag van in totaal EUR 14.400,- heeft ontvangen van [naam eiser] maar hij heeft dit geld geschonken aan [naam gedaagde] . [naam gedaagde] betwist ook dat zij geld heeft meegenomen uit de woning dat niet van haar was.
in reconventie
3.4.
[naam eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het conservatoir beslag op de auto op te heffen met onmiddellijke ingang;
II. voor recht te verklaren dat de auto eigendom is van [naam eiseres] ;
III. [naam verweerder] te veroordelen in de kosten voor het veranderen van de autosleutels, zijnde
€ 909,12, te vermeerderen met de wettelijke rente na het wijzen van vonnis;
IV. [naam verweerder] te veroordelen tot schadevergoeding op te maken bij staat, wegens waardedaling van de auto;
V. een en ander met veroordeling van [naam verweerder] in de kosten van deze procedure.
3.5.
[naam eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. Aangezien de vordering van [naam verweerder] gereed ligt voor afwijzing, heeft [naam verweerder] ten onrechte, dan wel onrechtmatig beslag gelegd op de auto. [naam eiseres] heeft de auto teruggekregen van de politie en de sleutels veranderd en daarvoor kosten moeten maken. Omdat [naam eiseres] vanwege het gelegde beslag de auto niet kan verkopen, lijdt zij als gevolg daarvan sprake in verband met waardedaling van de auto.
3.6.
[naam verweerder] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen in reconventie.

4..De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang zullen de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk worden behandeld.
Eigendom van de auto
4.2.
In geding is onder meer wie nu de eigenaar is van de auto. [naam eiser] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gesteld op basis waarvan kan worden vastgesteld dat hij op 30 mei 2020 de auto heeft gekocht en toen eigenaar is geworden van de auto. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [naam eiser] verklaard over de aankoop van de auto op 30 mei 2020 en daarnaast verwezen naar de verklaring van [naam 2] onder 2.7. [naam eiser] heeft toegelicht hoe de auto is betaald en dat de auto vanuit autobedrijf Balkan, via Huisarts Auto - waarschijnlijk op basis van een consignatieovereenkomst tussen die twee partijen -, aan hem is geleverd. [naam gedaagde] heeft vraagtekens geplaatst bij deze gang van zaken maar heeft de door [naam eiser] gestelde feiten en gegeven onderbouwing als zodanig niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank daar, als onvoldoende gemotiveerd betwist, vanuit gaat.
4.3.
Het feit dat het zusje van [naam gedaagde] het kentekenbewijs op haar naam heeft gekregen brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat [naam eiser] geen eigenaar is geworden van de auto. Het eigendom van een auto gaat immers niet over door wijziging van de tenaamstelling van het kentekenbewijs. Volgens [naam eiser] is het kenteken ook enkel op naam van [naam 1] gezet vanwege praktische redenen, hetgeen ook wordt bevestigd door [naam 2] in zijn verklaring. [naam gedaagde] voert aan dat het niet geloofwaardig is dat [naam eiser] enkel om praktische redenen het kentekenbewijs op naam van haar zusje heeft gezet. Voor zover [naam gedaagde] hiermee beoogt te stellen dat [naam 1] eigenaar is geworden van de auto op 30 mei 2020, heeft zij deze stelling niet nader onderbouwd. Nu gesteld noch gebleken is dat de auto door [naam eiser] is verkocht, danwel geschonken aan het zusje van [naam gedaagde] , stelt de rechtbank vast dat [naam 1] geen eigenaar van de auto is geworden. Dit is van belang nu [naam gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard de auto van haar zusje te hebben gekocht tegen inruil van haar eigen auto en tegen betaling van een bedrag van EUR 15.000,-. Nu het zusje van [naam gedaagde] niet beschikkingsbevoegd was om de auto te verkopen aan [naam gedaagde] – zij was immers geen eigenaar van de auto – is het vervolgens de vraag of [naam gedaagde] als een verkrijger te goeder trouw kan worden aangemerkt ingevolge artikel 3:86 lid 1 BW. In het bevestigende geval leidt dit tot de vraag of [naam eiser] dan alsnog een beroep kan doen op artikel 3:86 lid 3 BW dat bepaalt dat de eigenaar in geval van diefstal (gedurende drie jaren) zijn roerende zaak kan opeisen. Dit heeft [naam eiser] niet expliciet gesteld maar de rechtbank begrijp zijn stelling, dat [naam gedaagde] de auto onrechtmatig onder zich heeft en dat hij een beroep doet op revindicatie, wel als zodanig.
4.4.
Voor de stelplicht en bewijslast is van belang dat ingevolge artikel 3:118 BW de goede trouw wordt vermoed aanwezig te zijn maar dat daartegen tegenbewijs kan worden geleverd. Dit tegenbewijs is aan de orde indien de verkrijger van de roerende zaak ( [naam gedaagde] ) de omstandigheden stelt die rechtvaardigen dat zij de vervreemder (haar zusje) voor bevoegd mocht houden en welke omstandigheden uitsluiten dat zij reden had om aan diens bevoegdheid te twijfelen. [naam gedaagde] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat zij te goeder trouw is aangevoerd dat [naam eiser] in juni 2020 met haar zusje voor de deur stond met de auto en daarbij zei “kijk wij hebben een auto voor je.” Het kentekenbewijs stond ook op naam van [naam 1] en met haar heeft zij een afspraak gemaakt over de inruil van haar oude auto en betaling van EUR 15.000 voor de auto. [naam gedaagde] heeft voorts verklaard dat zij er niet vanuit gaat dat haar zusje met een gestolen wagen aan komt en dat haar zusje haar in de problemen zou brengen. Met deze onderbouwing heeft [naam gedaagde] voldaan aan haar stelplicht. Nu [naam eiser] gemotiveerd betwist dat er sprake is van goeder trouw aan de zijde van [naam gedaagde] , zal de rechtbank hem toelaten tot het leveren van (tegen)bewijs dat de goede trouw bij [naam gedaagde] ontbrak toen zij in het bezit kwam van de auto in juni 2020.
4.5.
Voor het geval [naam eiser] inderdaad een beroep wenst te doen op artikel 3:86 lid 3 BW zal de rechtbank hem ook toelaten tot het leveren van bewijs dat er sprake is van diefstal van de auto door het zusje van [naam gedaagde] .
4.6.
De rechtbank houdt het oordeel over eigendom van de auto en de goeder trouw aan de zijde van [naam gedaagde] aan tot na de bewijsverrichtingen.
Vordering tot betaling van EUR 40.000
4.7.
Ten aanzien van het door [naam eiser] aan [naam gedaagde] giraal overgemaakte geld heeft [naam eiser] tijdens de zitting de in 2.2 genoemde bankbetalingen van in totaal EUR 14.400 toegelicht. [naam eiser] heeft hierover gesteld dat hij dit geld aan [naam gedaagde] heeft geleend. Partijen waren ten tijde van de betalingen uit elkaar maar hadden nog contact via broers en zussen. [naam gedaagde] wilde een huis kopen en had niet voldoende middelen om de kosten koper te betalen en volgens [naam eiser] heeft hij dit geld vervolgens aan haar geleend. Dit blijkt volgens hem ook moeten uit de beschrijving bij de overmaking waar staat: “Kostenkoper conform afspraak”. Hij heeft daarnaast geld geleend aan [naam gedaagde] in verband met een inkomstenbelastingaanslag. [naam gedaagde] betwist gemotiveerd dat het bedrag van EUR 14.400 dat [naam eiser] aan haar heeft overgemaakt aan haar door hem is geleend. Volgens [naam gedaagde] is er bij alle drie de betalingen sprake van een schenking geweest.
4.8.
Nu de juistheid van de stelling van [naam eiser] , gelet op de gemotiveerde betwisting door [naam gedaagde] , vooralsnog niet kan worden vastgesteld, zal [naam eiser] in de gelegenheid worden gesteld bewijs te leveren dat hij met [naam gedaagde] een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met betrekking tot het aan [naam gedaagde] overgemaakte geld van in totaal EUR 14.400.
4.9.
[naam eiser] heeft in zijn dagvaarding gesteld dat hij in totaal een bedrag van EUR 30.000 heeft overgemaakt aan [naam gedaagde] , welk bedrag hij terugvordert. Na de betwisting van dit bedrag door [naam gedaagde] heeft [naam eiser] , behoudens hetgeen hiervoor is overwogen over de EUR 14.400, geen nadere stellingen ingenomen over het overige deel van EUR 15.600 van zijn vordering. Dit deel van zijn vordering ligt dan ook, als onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd, voor afwijzing gereed.
4.10.
Hetzelfde geldt voor het deel van de geldvordering van EUR 10.000 van [naam eiser] dat ziet op contant, door [naam gedaagde] weggenomen geld. De stelplicht en de eventuele bewijslast van betaling, danwel wegname van het contante geld rust op [naam eiser] . De rechtbank is van oordeel dat [naam eiser] niet aan zijn stelplicht heeft voldaan nu hij, na de gemotiveerde betwisting van [naam gedaagde] dat zij contant geld heeft ontvangen van [naam eiser] , danwel onrechtmatig heeft weggenomen, zijn stelling niet nader heeft gemotiveerd. [naam eiser] had in dit kader niet kunnen volstaan met de stelling dat hij wist wat er in huis lag aan contant geld en dat hij weet wat er weg is. Het levert immers geen concrete aanwijzing op dat [naam gedaagde] het geld heeft meegenomen. Ook dit deel van de vordering van [naam eiser] ligt daarmee voor afwijzing gereed.
4.11.
Hangende de bewijslevering zal de rechtbank elke verdere beslissing aanhouden.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
alvorens verder te beslissen,
draagt [naam eiser] op het bewijs van zijn stellingen dat:
- de goede trouw bij [naam gedaagde] ontbrak toen zij in het bezit kwam van de auto in juni 2020;
- sprake is van diefstal van de auto door het zusje van [naam gedaagde] ;
- hij met [naam gedaagde] een overeenkomst van geldlening heeft gesloten met betrekking tot het aan [naam gedaagde] overgemaakte geld van in totaal EUR 14.400;
5.2.
bepaalt, dat indien [naam eiser] dit bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125, voor de rechter die onderhavig vonnis wijst;
5.3.
bepaalt dat, indien [naam eiser] deze getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555
de namens hem/haar te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met augustus 2021 moet opgeven, waarna dag/dagen en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald;
5.4.
bepaalt dat [naam gedaagde] , indien deze getuigen in contra-enquête wil voorbrengen, bij de opgave van verhinderdata rekening moet houden met de in dat kader (vermoedelijk) te horen getuigen; voor contra-enquête zal een dag/dagen en uur worden gereserveerd na de voor het getuigenverhoor bepaalde dag en tijd;
5.5.
bepaalt dat [naam eiser] , indien deze het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555
en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald;
5.6.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank
Administratie haven en handel, afdeling planningsadministratie, kamer E13.31, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam, faxnummer 088-36 10555
en de wederpartij moet toesturen; voorts verzoekt de rechtbank partijen een extra exemplaar digitaal (dus niet per fax) te verzenden naar het e-mailadres: handel.rtm@rechtspraak.nl;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.
3255/2517/2054