ECLI:NL:RBROT:2021:2038

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
10/751117-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor witwassen van een aanzienlijk geldbedrag en vrijspraak van vuurwapenbezit

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het witwassen van een bedrag van € 4.550.040,- en het voorhanden hebben van vuurwapens en toebehoren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor het witwassen van het grote geldbedrag, dat in verschillende tassen en een verborgen ruimte in de woning van de verdachte werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf, aangezien hij geen verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld en het bedrag in een verborgen ruimte was aangetroffen, wat het vermoeden van witwassen versterkte.

De rechtbank sprak de verdachte echter vrij van de beschuldigingen met betrekking tot het voorhanden hebben van vuurwapens. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de wapens in de woning. De wapens waren aangetroffen in een kast die niet specifiek aan de verdachte was toegewezen, en er waren geen vingerafdrukken of DNA-sporen van de verdachte op de wapens aangetroffen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij wetenschap had van de wapens, waardoor hij van deze beschuldigingen werd vrijgesproken.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor zowel de beschuldiging van witwassen als voor het bezit van vuurwapens. De rechtbank heeft de ernst van het witwassen van een aanzienlijk bedrag onderstreept, terwijl het gebrek aan bewijs voor de vuurwapenbeschuldigingen leidde tot vrijspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/751117-20
Datum uitspraak: 25 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Ter Apel,
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt – kort samengevat – verweten dat hij op 21 juli 2020 in een woning in Rotterdam een totaalbedrag van € 4.550.040,- heeft witgewassen en dat hij toen aldaar verschillende vuurwapens en toebehoren (pistoolmitrailleur met patroonhouders, revolver met 5 kogelpatronen en een geluidsdemper) voorhanden heeft gehad.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H. van Galen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feiten 2, 3 en 4
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat bewezen kan worden dat de verdachte de wapens en toebehoren, zoals ten laste gelegd onder 2, 3 en 4, opzettelijk voorhanden heeft gehad. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte de feitelijke gebruiker was van de woning en dat hij in die hoedanigheid toegang had tot alle vertrekken in de woning. Bovendien zijn de wapens aangetroffen in een kast in een slaapkamer waarin ook een tas met een groot contant geldbedrag met daarop een vingerafdruk van de verdachte is gevonden. Aldus moet er bij de verdachte sprake zijn geweest van een zekere mate van bewustzijn ten aanzien van de aanwezigheid van de wapens en toebehoren en kon hij er tevens over beschikken.
4.1.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2, 3 en 4 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de vuurwapens, de patroonhouders, de munitie en de geluiddemper in de woning. De enkele omstandigheid dat de verdachte sinds enkele jaren - met onderbrekingen - voor langere periodes in de woning verbleef, is hiervoor onvoldoende. Daartoe wordt in het bijzonder overwogen dat de voorwerpen zijn aangetroffen in een kast, verpakt in een schoenendoos en een plastic zak, terwijl niet is gebleken dat deze kast in gebruik was bij de verdachte. Op de wapens en de verpakkingen zijn ook geen vingerafdrukken en/of DNA-sporen van de verdachte aangetroffen. Nu voorts vaststaat dat de verdachte niet de enige gebruiker van de woning was en de verdachte tot kort voor zijn aanhouding, in verband met corona, 6 maanden in het buitenland had verbleven, is de rechtbank van oordeel dat van wetenschap van de aanwezigheid van de wapens en toebehoren onvoldoende is gebleken.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 1 geen bewijsverweer gevoerd en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er geld in de woning lag en zich met betrekking tot de herkomst van het geld op zijn zwijgrecht beroepen.
4.2.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden, waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af.
Op 21 juli 2020 is in een woning in Rotterdam een groot geldbedrag aangetroffen. Het geld was verdeeld over verschillende tassen, waaronder ‘big shoppers’. Deze tassen bevonden zich in twee kledingkasten en in een verborgen ruimte achter één van de muren van het toilet. Het betrof een totaalbedrag van ruim 4,5 miljoen euro.
De rechtbank is van oordeel dat de omvang van het aangetroffen contante geldbedrag en het feit dat het geld zich deels in een verborgen ruimte bevond zonder meer het vermoeden rechtvaardigen dat het geld door misdaad is verkregen.
De verdachte heeft over de herkomst van het geld niets willen verklaren. Hij heeft aldus geen tegenwicht geboden tegen de verdenking van witwassen en heeft geen aanknopingspunten gegeven tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
4.2.3.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 21 juli 2020, te Rotterdam,
een voorwerp, te weten een geldbedrag, totaal 4.550.040,00,- EUR, daaronder
begrepen : aangetroffen in de slaapkamer
- 33.500 euro en 5000 Zwitserse Franken (Leonidas tasje)
- 449.880 euro (North face tas)
- 699.360 ( bigshopper AH)
en
aangetroffen in de verborgen ruimte in het toilet
- 230.000 euro (sporttas)
- 450.000 euro (rugzak)
- 2.685.400 euro (Hoogvliet bigshopper)
heeft voorhanden gehad,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
witwassen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van een zeer groot geldbedrag
(€ 4.550.040,-). De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de integriteit van het financiële en economische verkeer. Het witwassen van crimineel geld faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert een aantasting op van de legale economie. Op deze manier worden ook inkomsten en vermogen onttrokken aan het zicht van de Belastingdienst. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
25 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte niet de grote baas in het geheel is en hij een bekennende verklaring heeft afgelegd. Onder verwijzing naar een aantal uitspraken van rechtbanken is verzocht een lagere straf op te leggen dan de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen geldbedragen (beslaglijst nummer 3 tot en met 15) worden verbeurd verklaard en dat de vuurwapens, patroonhouders, munitie en geluiddemper worden onttrokken aan het verkeer.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
8.3.
Beoordeling
De in beslag genomen geldbedragen zoals vermeld op de beslaglijst onder 3 tot en met 15 zullen worden verbeurd verklaard. Het bewezen feit is met betrekking tot deze voorwerpen begaan. De vuurwapens, patroonhouders, munitie en geluiddemper staan niet op de beslaglijst. De rechtbank kan daarom geen beslissing nemen over de vordering met betrekking tot deze voorwerpen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor feit 1:
Nummer
Voorwerpen
waarde
3
Geld Euro
33.500,00 euro IBG 21-07-2020, [beslagnummer 1]
33500
4
Geld Euro
449.880,00 euro IBG: 21-07-2020, [beslagnummer 2]
449880
5
Geld Euro
699.360,00 euro IBG: 21-07-2020, [beslagnummer 3]
699360
6
Geld Euro
2.685.400,00 euro IBG: 21-07-2020, [beslagnummer 4]
2685400
7
Geld Euro
IBG: 21-07-2020, [beslagnummer 5]
450000
8
Geld Euro
IBG:21-07-2020, [beslagnummer 6]
230000
9
Geld Euro
IBG: 21-07-2020, [beslagnummer 7]
555
10
Geld Euro
IBG: 21-07-2020, [beslagnummer 8]
1345
11
Geld buitenlands
5.000 CHF, ibg 21-07-2020, [beslagnummer 9]
4560.25
12
Geld Euro
14.600 euro telverschil, ibg 21-07-20, [beslagnummer 10]
14600
13
Geld Euro
120 euro telverschil, ibg 21-07-20, [beslagnummer 11]
120
14
Geld Euro
640 euro telverschil, ibg 21-07-20, [beslagnummer 12]
640
15
Geld Euro
10 euro telverschil, ibg 21-07-20, [beslagnummer 13]
10
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
mr. C.E. Bos en mr. R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.Y. de Lange, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 21 juli 2020, te Rotterdam,
althans in Nederland,
van een voorwerp, te weten
een geldbedrag, totaal 4.550.040,00,- EUR, daaronder begrepen onder meer:
aangetroffen in de slaapkamer
- 33.500 euro en 5000 Zwitserse Franken (Leonidas tasje)
- 449.880 euro (North face tas)
- 699.360 ( bigshopper AH)
en/of
aangetroffen in de verborgen ruimte in het toilet
- 230.000 euro (sporttas)
- 450.000 euro (rugzak)
- 2.685.400 euro (Hoogvliet bigshopper)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
een voorwerp, te weten een geldbedrag, totaal 4.550.040,00,- EUR, daaronder
begrepen onder meer:
aangetroffen in de slaapkamer
- 33.500 euro en 5000 Zwitserse Franken (Leonidas tasje)
- 449.880 euro (North face tas)
- 699.360 ( bigshopper AH)
en/of
aangetroffen in de verborgen ruimte in het toilet
- 230.000 euro (sporttas)
- 450.000 euro (rugzak)
- 2.685.400 euro (Hoogvliet bigshopper)
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Rotterdam,
althans in Nederland,
een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1,
categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie,
te weten een pistoolmitrailleur, van het merk Cz Vz 61, kaliber 7.65 mm
zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren
en/of
(daarbij horende) onderdelen van een vuurwapen in de zin van artikel 3 onder 1
van de Wet Wapens en Munitie, te weten twee patroonhouders, kaliber 7.65 mm voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Rotterdam,
althans in Nederland,
een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een revolver, van het merk Taurus Brazil, kaliber .38 special
zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool
en/of (daarbij horende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op
artikel 2, lid 2, categorie III, van de Wet wapens en munitie, te weten
5 stuks kogelpatronen van het merk/type Taurus Brazil, kaliber .38 special
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 21 juli 2020 te Rotterdam,
althans in Nederland,
een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie I, onder 3, van de Wet
wapens en
munitie, te weten een geluidsdemper, voorhanden heeft gehad.