Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
5..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 12 maart 2021, heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) een vordering ingesteld tegen een gedaagde, die een zorgverzekering bij VGZ had afgesloten. De vordering betreft een bedrag van € 917,54, dat VGZ stelt dat de gedaagde nog verschuldigd is aan premie en eventueel voorgeschoten zorgkosten. De procedure is voortgekomen uit een eerdere rechtszaak tussen dezelfde partijen, waarin VGZ ook een vordering had ingesteld, maar deze was toen beperkt tot € 500,-. In de huidige procedure heeft VGZ de eis verminderd en vordert nu het restant van de hoofdsom na eerdere betalingen.
De gedaagde heeft zich verweerd tegen de vordering en stelt dat hij verschillende betalingen heeft gedaan, waaruit zou blijken dat de door VGZ gevorderde achterstand niet klopt. Hij heeft betaalbewijzen overgelegd ter ondersteuning van zijn verweer. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ beoordeeld en vastgesteld dat VGZ inderdaad een bedrag van € 917,54 vorderde, maar dat er onduidelijkheid bestond over een aantal betalingen die de gedaagde had gedaan. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat VGZ recht heeft op een bedrag van € 874,54, te vermeerderen met wettelijke rente, en heeft de gedaagde in de proceskosten veroordeeld.
De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de gedaagde aan VGZ moet betalen, inclusief de wettelijke rente vanaf een bepaalde datum, en dat hij ook de proceskosten moet vergoeden. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat VGZ het vonnis kan laten uitvoeren, ook als de gedaagde in beroep gaat.