ECLI:NL:RBROT:2021:1998

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
10/741040-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor het tot ontploffing brengen van een explosief bij een woning in Rotterdam

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die ervan verdacht werd een explosief tot ontploffing te hebben gebracht bij een woning in Rotterdam-West op 18 mei 2020. De verdachte heeft bekend, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners, omwonenden en passanten. De rechtbank overwoog dat het gevaar dat uit de gedraging voortvloeide, niet algemeen voorzienbaar was op het moment van de ontploffing. Wel werd vastgesteld dat er gemeen gevaar was voor de woning en geparkeerde voertuigen. De verdachte werd veroordeeld voor bedreiging van de bewoners met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekenbaarheid van de verdachte, zoals vastgesteld in een psychologisch rapport. De benadeelde partij, die schade had geleden door de explosie, kreeg een schadevergoeding van € 9.000,- toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741040-20
Datum uitspraak: 9 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Nieuwegein,
raadsvrouw mr. C.H. van Keulen, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 8 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. J.B. Wooldrik en J. Boender hebben gevorderd:
  • partiële vrijspraak van feit 1 ten aanzien van levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de [adres delict] te Rotterdam;
  • bewezenverklaring van het overige onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met bijzondere voorwaarden als geadviseerd door de reclassering en een locatieverbod voor de [adres delict] .

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak feit 1
Met de officieren van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van de [adres delict] niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte van dat onderdeel zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Volgens de officieren van justitie heeft de ontploffing echter wel levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel opgeleverd voor bewoners van de omliggende woningen en passanten. Daartoe wordt verwezen naar de camerabeelden en verklaringen van getuigen.
In dat verband overweegt de rechtbank dat van belang is of het uit de gedraging voortvloeiende gevaar naar objectieve maatstaven algemeen voorzienbaar is geweest op het moment van het verrichten van die gedraging en dat dat gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Voor beide criteria is geen steun te vinden in het dossier. Hiervoor is, zonder verdere context, het kort na de explosie zien van een fietser op de camerabeelden onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de bromfietser die zou zijn gezien en de getuige die in de hal van het naastgelegen portiek zou hebben gestaan. Die enkele aanwezigheid zegt namelijk niets concreets over de voorzienbaarheid of de verwezenlijking van het gevaar. Van dit onderdeel van feit 1 zal de verdachte dan ook worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 1 overig en feit 2
Standpunt verdediging
Ten aanzien van feit 2 is vrijspraak bepleit voor wat betreft de bedreiging van de bewoners van de [adres delict] met enig misdrijf tegen het leven gericht en de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling van omwonenden.
Beoordeling
Gelet op zijn bekennende verklaring en de overige bewijsmiddelen wordt vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op 18 mei 2020 bij de woning aan de [adres delict] in Rotterdam een explosief tot ontploffing heeft gebracht en dat hierdoor gemeen gevaar voor die woning en voor de in de omgeving geparkeerde voertuigen te duchten was. In zoverre komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 1. Van het onderdeel dat ziet op nabijgelegen woningen wordt de verdachte vrijgesproken, omdat dat gevaar zich in ieder geval niet heeft verwezenlijkt.
Ook acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, zoals hem verweten onder feit 2, met het teweegbrengen van die ontploffing de bewoners van de genoemde woning niet alleen heeft bedreigd met zware mishandeling, maar met enig misdrijf tegen het leven gericht. In zoverre wordt het betoog van de verdediging dus niet gevolgd. De aard van de bedreiging en de omstandigheden waaronder deze is begaan, rechtvaardigen namelijk zonder meer ook de conclusie dat bij de bewoners de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen. Wel is de rechtbank het met de verdediging eens dat niet kan worden bewezen dat een bedreiging heeft plaatsgevonden van omwonenden. Daarvan wordt de verdachte vrijgesproken.
Dat de verdachte beide bewezenverklaarde feiten in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gepleegd, kan evenmin worden bewezen. Alleen al niet omdat zijn medeverdachte van de verdenkingen is vrijgesproken. Voor het ten laste gelegde medeplegen zal dan ook vrijspraak moeten volgen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 18 mei 2020 te Rotterdam,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht
bij een woning gelegen aan de [adres delict] ,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor in de omgeving geparkeerde
voertuigen en voornoemde woning te duchten was, door opzettelijk een explosief op een raamkozijn te bevestigen, en vervolgens dit explosief tot ontploffing te brengen;
2.
hij op 18 mei 2020 te Rotterdam,
de bewoners van een woning, gelegen aan de [adres delict] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling,
door een explosief te plaatsen bij voornoemde woning en daarmee een
ontploffing teweeg te brengen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
eendaadse samenloop van
1.
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;en
2.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plaatsen en tot ontploffing brengen van een explosief bij een woning. Dit schokkende gedrag heeft een enorme impact op de psychische en lichamelijke gesteldheid van de bewoners gehad, zo blijkt uit de aangifte en de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding. Verder heeft de ontploffing geleid tot flinke schade aan de woning en geparkeerde auto’s in de directe omgeving. Het tot ontploffing brengen van een explosief bij een woning is een zeer indringend en intimiderend feit en kan in potentie tot levensbedreigende situaties leiden. Er mag dan ook van geluk gesproken worden dat de bewoners van het betreffende pand ten tijde van de explosie niet thuis waren. De ontploffing is daarnaast ook voor de omwonenden een bijzonder nare en bedreigende ervaring geweest, zoals blijkt uit de getuigenverklaringen. De klap, die midden in de nacht te horen was, was zo fors dat enkele omwonenden hiervan wakker zijn geschrokken. Het behoeft geen toelichting dat een ontploffing van die omvang de nodige schrik en gevoelens van onveiligheid in de buurt teweeg hebben gebracht. De rechtbank neemt de verdachte dit alles ernstig kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Reclassering Nederland heeft op 25 augustus 2020 en 9 november 2020 over de verdachte gerapporteerd. Hierin wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen, zoals een meldplicht en een inspanningsverplichting om een opleiding te volgen en werk te behouden.
Psycholoog [naam psycholoog] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 18 januari 2021. Dit rapport houdt, kort samengevat, het volgende in. Bij de verdachte is sprake van zwakbegaafdheid en een stoornis in het gebruik van cannabis. Hij is beïnvloedbaar en niet goed in staat om verantwoorde beslissingen te nemen. Dit speelde mee bij zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Gelet hierop wordt geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Het recidiverisico wordt daarbij als matig ingeschat. Ook wordt geadviseerd in het kader van bijzondere voorwaarden de verdachte onder toezicht van de reclassering zijn opleiding te laten afronden en een adequate dagbesteding op te starten waarbij aandacht moet zijn voor de vrijetijdsbesteding en het sociale netwerk. Ten slotte worden geen indicaties gezien om de verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan heeft de rechtbank onder meer gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Verder is conform het advies van de psycholoog rekening gehouden met de verminderde mate van toerekenbaarheid. Daarnaast is in enigszins strafverlagende zin de proceshouding van de verdachte meegenomen. Hij heeft namelijk openheid van zaken gegeven, voor zover het zijn rol betreft.
Gelet op dit een en ander en in aanmerking genomen dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officieren van justitie, komt zij tot een lagere straf dan geëist. Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De proeftijd zal worden bepaald op twee jaar, omdat geen omstandigheden aanwezig worden geacht om daarvan af te wijken.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, wordt dat verworpen. De eigen indruk van de rechtbank en de adviezen van de psycholoog en de reclassering bieden daarvoor geen enkele aanleiding.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd de heer [naam benadeelde] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 18.483,64 aan materiële schade. Wegens immateriële schade wordt geen concreet bedrag gevorderd.
8.1.
Standpunt officieren van justitie
Hoewel de materiële schade niet is onderbouwd met stukken, volgt die schade voldoende uit het dossier. De officieren van justitie achten een bedrag van € 7.500,- toewijsbaar voor de inboedel. Aan immateriële schade wordt een bedrag van € 1.500,- redelijk geacht, gelet op het leed en de angst die de benadeelde partij en zijn gezin zijn toegebracht.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging verzoekt de post inboedel van € 15.000,- af te wijzen, dan wel te matigen, omdat deze niet is onderbouwd. Ook verzoekt de verdediging de post verschil in huur oude en nieuwe huurwoning af te wijzen bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing. De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de post verschil tussen salaris en ziektewet uitkering ad € 1.315,64. Ten aanzien van de immateriële schade verzoekt de verdediging de rechtbank hier goed naar te kijken, omdat onduidelijk is waar het door de officieren van justitie genoemde bedrag van € 1.500,- op is gebaseerd.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Ondanks het ontbreken van een concrete onderbouwing is uit het dossier voldoende op te maken dat door de explosie de inboedel van de slaapkamer grotendeels is vernield. Voor de vergoeding van deze schade wordt naar maatstaven van billijkheid een bedrag € 7.500,- toewijsbaar geacht. Ten aanzien van de andere posten is de rechtbank van oordeel dat het causaal verband tussen die schade en de bewezenverklaarde feiten niet voldoende kan worden vastgesteld. De benadeelde partij zal daarom voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit overige deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ondanks het ontbreken van enige concretisering kan wel voldoende worden vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van de explosie immateriële schade heeft geleden. Het is namelijk gelet op de aard en ernst van die gebeurtenis zonder meer voorstelbaar dat de benadeelde partij zich als gevolg van het handelen van de verdachte ernstig bedreigd heeft gevoeld en daarvan de gevolgen in zijn dagelijks leven nog steeds ondervindt. De hoogte van de daaraan te verbinden vergoeding wordt naar maatstaven van billijkheid vastgesteld op € 1.500,-.
Omdat de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte dient de benadeelde partij een schadevergoeding te betalen van € 9.000,-.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 55, 157, 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden,
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
2. de veroordeelde bevindt zich gedurende zes maanden niet in de [adres delict] te Rotterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Hij werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod.
3. de veroordeelde is gedurende twaalf maanden op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres ( [adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ), zolang het Openbaar Ministerie dat nodig vindt. Hij werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod.
4. de veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering;
5. de veroordeelde volgt een opleiding;
6. de veroordeelde heeft en behoudt werk.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht elektronisch toezicht te houden op de naleving van de onder nummers 2 en 3 genoemde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 9.000,- (zegge: negenduizend euro),bestaande uit € 7.500,- aan materiële schade en € 1.500.- aan immateriële schade;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 9.000,-(hoofdsom,
zegge: negenduizend euro;bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 9.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
80 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. V.F. Milders, voorzitter,
en mrs. W.H.S. Duinkerke en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Koreneef, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2020 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht
in of bij een woning (gelegen aan de [adres delict] ),
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen voor in de omgeving geparkeerde
voertuigen en/of voornoemde woning en/of nabijgelegen woningen en/of
levensgevaar en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
de bewoners van voornoemde woning en/of de bewoners van omliggende woningen
en/of passanten,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een
ander te duchten was,
door opzettelijk een explosief op een raam/ruit
en/of raamkozijnte bevestigen, in elk geval in de onmiddellijke nabijheid van de gevel van voornoemde woning, te plaatsen
en vervolgens deze tot ontploffing te brengen;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 18 mei 2020 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
de bewoners van een woning, gelegen aan de [adres delict] en/of de
bewoners van omliggende woningen heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met 2ware mishandeling,
door een explosief te plaatsen bij voornoemde woning en daarmee een
ontploffing teweeg te brengen.
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht