6.5.De voorzieningenrechter stelt op grond van het voorgaande vast dat verzoeker overtredingen heeft begaan als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a en b, van de Marktverordening en zoals nader omschreven in de artikelen 15 en 17 van het Marktreglement. Ook staat vast dat hij voor dergelijke overtredingen eerder een waarschuwing heeft ontvangen. Daarmee was verweerder in beginsel bevoegd om met toepassing van artikel 8 van de Marktverordening de marktvergunning van verzoekers onderneming voor bepaalde duur te schorsen.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verweerders besluit tot het opleggen van de maximale schorsing, voor vier achtereenvolgende marktdagen, in verzoekers geval niet evenredig is en daarom naar verwachting in bezwaar niet in stand kan blijven.
Uit het bestreden besluit blijkt namelijk niet op grond van welke rechtsregel(s) of welke overwegingen verweerder tot het opleggen van de zwaarste sanctie heeft besloten.
Een objectief sanctiebeleid, waarin is vastgesteld wanneer, bij welk soort overtreding en bij hoeveel waarschuwingen de maximale schorsing van vier achtereenvolgende marktdagen mag worden opgelegd, of met een lichtere maatregel kan worden volstaan, ontbreekt.
Ter zitting heeft verweerder slechts verklaard tot de opgelegde maatregel te zijn gekomen omdat verzoeker ondanks herhaalde waarschuwingen opnieuw (dezelfde) overtredingen heeft begaan. Met het bestreden besluit wordt beoogd een signaal af te geven.
Dit maakt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dat toetsing door de voorzieningenrechter van de evenredigheid en de rechtmatigheid van de opgelegde schorsingsmaatregel wegens het ontbreken van een juridische grondslag niet mogelijk is.
Daar komt bij dat de maximale sanctie mede is gebaseerd op overtredingen waarvan verweerder niet op voorhand aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker die heeft begaan, zoals het schenken, dan wel aanbieden van alcoholhoudende drank.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van een zekere urgentie voor verweerder bij het ten uitvoer leggen van de schorsing niet gebleken, nu ondanks het gewicht dat verweerder kennelijk toekent aan de overtredingen nog tot 28 januari 2021 is gewacht om een voornemen tot schorsing aan verzoeker bekend te maken.
7. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat een beslissing op het bezwaar aan verzoeker bekend is gemaakt. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van de schorsing van verzoeker dient te worden opgeschort tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).