ECLI:NL:RBROT:2021:1993

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
ROT 21_1011
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening schorsing marktvergunning verzoeker in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een ondernemer met een marktvergunning voor de verkoop van vis in Maassluis, had bezwaar gemaakt tegen de schorsing van zijn vergunning door het college van burgemeester en wethouders van Maassluis. De schorsing was opgelegd voor de maximale duur van vier achtereenvolgende marktdagen, omdat verzoeker eerder waarschuwingen had ontvangen voor overtredingen van de Marktverordening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de opgelegde schorsing niet evenredig was, omdat er geen objectief sanctiebeleid was en niet duidelijk was op basis van welke rechtsregels de zwaarste sanctie was opgelegd. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en bepaalde dat de schorsing van de vergunning opgeschort werd tot zes weken na de beslissing op het bezwaar. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1011

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 maart 2021 in de zaak tussen

[naam verzoeker] h.o.d.n. [naam bedrijf] , gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoeker,gemachtigde: mr. S. van der Hoeven,

en

het college van burgemeester en wethouders van Maassluis, verweerder,gemachtigde: mr. P.H. Harent.

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de marktvergunning van verzoeker geschorst voor vier achtereenvolgende marktdagen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [naam persoon 1] en [naam persoon 2] .

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verzoeker is als ondernemer van het bedrijf [naam bedrijf] (KvK-nummer [Kvk-nummer] ) in het bezit van een vaste standplaatsvergunning c.q. marktvergunning voor de verkoop van vis op de vrijdagmarkt in Maassluis .
Op 28 januari 2021 heeft verweerder het voornemen tot tijdelijke schorsing van de marktvergunning aan verzoeker kenbaar gemaakt.
Verzoeker heeft op 3 februari 2021 een zienswijze ingediend.
Hierop heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft aan de schorsing van de marktvergunning van verzoeker ten grondslag gelegd dat verzoeker op 6 november en 20 november 2020 (opnieuw) een aantal overtredingen heeft begaan. Op 6 november 2020 heeft verzoeker een mondelinge waarschuwing gekregen omdat hij na sluitingstijd van de markt nog vis verkocht aan een klant en omdat het rond zijn kraam een rommeltje was. Op 20 november 2020 bood hij twee klanten de gelegenheid tot het nuttigen van alcoholhoudende drank bij de viskraam en heeft hij de toezichthouder in diens onderzoek belemmerd door de betreffende fles (wijn) van hem af te pakken en vervolgens leeg te gieten. Met name dit laatste voorval merkt verweerder aan als een ernstige overtreding.
Uit de gemeentelijke rapportage van 26 november 2020 blijkt dat verzoeker eerder is aangesproken op wangedrag en daarvoor een waarschuwing heeft gekregen. Zo heeft hij op 30 juni 2017 een schriftelijke waarschuwing ontvangen voor het overtreden van de markttijden. Op 11 februari 2019 is hij mondeling gewaarschuwd voor het niet afsluiten van een waterput en de elektriciteitsmeterkast. Op 11 september 2020 heeft hij een mondelinge waarschuwing gekregen voor het gelegenheid bieden voor het nuttigen van alcoholhoudende drank bij de viskraam.
Met zijn gedragingen handelt verzoeker in strijd met de Marktverordening gemeente Maassluis 2012 (de Marktverordening) en het Marktreglement gemeente Maassluis 2012 (het Marktreglement). Dit rechtvaardigt volgens verweerder de opgelegde schorsingsmaatregel.
De gronden van het verzoek
4. Verzoeker voert aan dat de opgelegde maatregel van de schorsing voor vier achtereenvolgende marktdagen niet evenredig is aan de verweten gedragingen. Door de coronacrisis heeft verzoeker het afgelopen jaar met beperkingen en onder steeds wisselende regelgeving moeten draaien. Na de eerste lockdown werd de markt in Maassluis naar een andere locatie verplaatst. Daardoor waren de exacte standplaats en de markttijden, met name de eindtijden, verzoeker niet langer duidelijk. Ter zitting erkent verzoeker dat dat ook gold voor andere marktverkopers. Het rapport van 26 november 2020 omschrijft bovendien niet duidelijk hoe groot de omvang van de overschrijding van de markttijden (te vroeg opbouwen en te laat afbouwen) door verzoeker precies was.
Verzoeker realiseert zich dat het zowel in het belang van verweerder als van de ondernemer van een marktkraam is dat de ‘winkel’ een ordentelijke en frisse uitstraling heeft. Voor een viskraam is dat een grotere uitdaging. Vis is een versproduct met een uitgesproken geur. Veelal wordt vis ter plekke (of vlakbij) door klanten genuttigd. In het rapport van 26 november 2020 wordt de suggestie gewekt dat verzoeker alcoholhoudende dranken zou verkopen. Verzoeker betwist nadrukkelijk dat hij alcoholhoudende drank aan klanten heeft verkocht of aangeboden. Hij had een aanbieding waarbij aan klanten bij aankoop van drie oesters of een bakje mosselen een glaasje alcoholvrije wijn werd aangeboden. Als al sprake was van alcoholhoudende drank betrof dit drank die klanten zelf hadden meegebracht. Verzoeker geeft toe dat hij de toezichthouder de fles niet afhandig had mogen maken en deze niet had mogen leeggieten en dat hij daarmee te ver is gegaan. Ter zitting benadrukt verzoeker dat van het overtreden van de marktregels of van de Drank- en Horecawet geen sprake is geweest.
Inmiddels is verzoeker met de aanbieding gestopt. Ook de statafels voor zijn kraam heeft hij weggehaald. Sinds 1 januari 2021 heeft hij zich steeds keurig aan de regels gehouden.
Hij verzoekt de voorzieningenrechter daarom de schorsingsmaatregel op te schorten, dan wel om hem een voorwaardelijke maatregel op te leggen.
Het juridisch kader
5.1.
Artikel 8, aanhef en onder a en b, van de Marktverordening bepaalt, voor zover van belang, dat het college een vergunning voor een vaste standplaats, al dan niet voorwaardelijk, telkens voor ten hoogste vier achtereenvolgende marktdagen kan schorsen, indien de vergunninghouder of een persoon die hem bijstaat:
a. het bepaalde bij of krachtens deze verordening of de voorschriften van de vergunning overtreedt;
b. zich schuldig maakt aan wangedrag of bedrog.
5.2.
Volgens artikel 15, eerste lid, van het Marktreglement is de vergunninghouder verplicht zijn standplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan hiervan ontheffing verlenen.
Volgens artikel 15, tweede lid is het de vergunninghouder verboden meer ruimte in te nemen dan hem is toegewezen.
Volgens artikel 15, derde lid is het verboden voor vergunninghouders op het marktterrein tijdens de markt, meer dan twee uur voor aanvang en meer dan anderhalf uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen of goederen aan of af te voeren.
Volgens artikel 17, eerste lid, van het Marktreglement dient de vergunninghouder:
a. er voor te zorgen dat zijn standplaats steeds een goed verzorgd aanzien biedt;
b. tijdens en na de markt zelf zijn afval, verpakkingsmaterialen en dergelijke in te zamelen en na afloop van de markt af te voeren;
c. voordat hij het marktterrein verlaat, de ondergrond en de onmiddellijke omgeving van zijn standplaats veegschoon achter te laten en dat ter goedkeuring aan de marktmeester voor te leggen.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
6.1.
De voorzieningenrechter acht in beginsel spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht bij de gevraagde voorziening aanwezig.
Ook bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen reden om het verzoek
niet-ontvankelijk te verklaren. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel en zo nodig een belangenafweging beoordelen of er ook voldoende (spoedeisend) belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6.2.
Een sanctie als hier aan de orde kan slechts worden opgelegd indien vaststaat dat sprake is van een overtreding (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD5369).
Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat verzoeker het bepaalde in de artikelen 15 en 17 van het Marktreglement heeft overtreden. Verweerder baseert zich hierbij op de rapportage van 26 november 2020. Uit deze rapportage volgt dat verzoeker in de afgelopen vijf jaar (vanaf 2016) bij herhaling is aangesproken op een gedraging als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a en b, van de Marktverordening en zoals nader omschreven in de artikelen 15 en 17 van het Marktreglement. Het gaat daarbij om gedragingen als het te ver naar voren plaatsen van de viskraam, het te vroeg (voor aanvang van de markt) neerzetten van de kraam, het doorgaan met het verkopen van vis na sluitingstijd van de markt, het hebben van rommel/afval rond de viskraam en het gelegenheid bieden voor het nuttigen van alcoholhoudende drank bij de viskraam.
6.3.
Verzoeker heeft niet betwist dat hij zich niet altijd even strikt aan de markttijden, de standplaatsgrenzen en de voorschriften voor het ordentelijk en schoon houden van de viskraam heeft gehouden.
Dat de markttijden niet altijd duidelijk waren, zoals verzoeker stelt, kan de voorzieningenrechter niet volgen. In artikel 2, eerste lid, van het Marktreglement wordt de locatie van de markt vermeld, evenals de exacte markttijden. Aangenomen dat bij verplaatsing van de markt naar een andere locatie niet ineens andere regels gelden, kon hierover naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook geen onduidelijkheid bestaan. Verweerder mocht daarom van verzoeker verlangen dat hij zich aan die regels houdt. Hetzelfde geldt voor het overschrijden van de standplaatsgrenzen en het ordentelijk en schoon houden van de viskraam.
6.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder verzoeker niet verwijt dat hij alcoholhoudende drank aan klanten heeft verkocht, maar wel dat hij het nuttigen ervan heeft gefaciliteerd. De voorzieningenrechter kan verweerder hierin echter niet volgen.
De rapportage van 26 november 2020 vermeldt dat de toezichthouders op 11 september 2020 en op 20 november 2020 een of meerdere (lege) wijnflessen bij de viskraam hebben aangetroffen en dat klanten uit een wit plastic bekertje aan het drinken waren.
Verweerder heeft echter onvoldoende gemotiveerd hoe de toezichthouders met zekerheid konden stellen dat de flessen daadwerkelijk alcoholhoudende wijn bevatten. Gezien de stellige betwisting daarvan door verzoeker zal verweerder dit in bezwaar nog nader dienen te onderzoeken en te motiveren.
Dit neemt overigens niet weg dat verzoeker zwaar kan worden aangerekend dat hij tijdens de controle op 20 november 2020 een op een tafel bij zijn kraam aangetroffen wijnfles uit de handen van de toezichthouder heeft getrokken en vervolgens heeft leeggegoten.
6.5.
De voorzieningenrechter stelt op grond van het voorgaande vast dat verzoeker overtredingen heeft begaan als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a en b, van de Marktverordening en zoals nader omschreven in de artikelen 15 en 17 van het Marktreglement. Ook staat vast dat hij voor dergelijke overtredingen eerder een waarschuwing heeft ontvangen. Daarmee was verweerder in beginsel bevoegd om met toepassing van artikel 8 van de Marktverordening de marktvergunning van verzoekers onderneming voor bepaalde duur te schorsen.
De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verweerders besluit tot het opleggen van de maximale schorsing, voor vier achtereenvolgende marktdagen, in verzoekers geval niet evenredig is en daarom naar verwachting in bezwaar niet in stand kan blijven.
Uit het bestreden besluit blijkt namelijk niet op grond van welke rechtsregel(s) of welke overwegingen verweerder tot het opleggen van de zwaarste sanctie heeft besloten.
Een objectief sanctiebeleid, waarin is vastgesteld wanneer, bij welk soort overtreding en bij hoeveel waarschuwingen de maximale schorsing van vier achtereenvolgende marktdagen mag worden opgelegd, of met een lichtere maatregel kan worden volstaan, ontbreekt.
Ter zitting heeft verweerder slechts verklaard tot de opgelegde maatregel te zijn gekomen omdat verzoeker ondanks herhaalde waarschuwingen opnieuw (dezelfde) overtredingen heeft begaan. Met het bestreden besluit wordt beoogd een signaal af te geven.
Dit maakt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dat toetsing door de voorzieningenrechter van de evenredigheid en de rechtmatigheid van de opgelegde schorsingsmaatregel wegens het ontbreken van een juridische grondslag niet mogelijk is.
Daar komt bij dat de maximale sanctie mede is gebaseerd op overtredingen waarvan verweerder niet op voorhand aannemelijk heeft gemaakt dat verzoeker die heeft begaan, zoals het schenken, dan wel aanbieden van alcoholhoudende drank.
Daarnaast is de voorzieningenrechter van een zekere urgentie voor verweerder bij het ten uitvoer leggen van de schorsing niet gebleken, nu ondanks het gewicht dat verweerder kennelijk toekent aan de overtredingen nog tot 28 januari 2021 is gewacht om een voornemen tot schorsing aan verzoeker bekend te maken.
7. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat een beslissing op het bezwaar aan verzoeker bekend is gemaakt. Dit betekent dat de tenuitvoerlegging van de schorsing van verzoeker dient te worden opgeschort tot zes weken nadat op het bezwaar is beslist.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat een beslissing op bezwaar aan verzoeker bekend is gemaakt;
  • bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Rutten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2021.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd te tekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.