ECLI:NL:RBROT:2021:1947

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
C/10/610690 / FA RK 20-10241
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van onvoldoende vastgestelde psychogeriatrische aandoening

Op 13 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, ingediend door het CIZ. Het verzoek was gebaseerd op artikel 26 van de Wet zorg en dwang (Wzd) voor psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde datum gehouden, waarbij de cliënt, zijn advocaat en verschillende zorgprofessionals telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen.

In de medische verklaring die aan het verzoek was gehecht, werd vermoedelijk gesproken over vasculaire dementie en een forse cognitieve beschadiging na een CVA. De advocaat van de cliënt heeft echter twijfels geuit over de juistheid van deze diagnose, en de huisarts van de cliënt heeft aangegeven dat er sprake is van een cognitieve stoornis met probleemgedrag, maar niet definitief van dementie. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een psychogeriatrische aandoening zoals vereist door de wet.

De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek af te wijzen, maar heeft wel benadrukt dat er een dringende noodzaak is voor verder onderzoek naar de cliënt om een juiste diagnose te stellen. De beschikking is op 13 januari 2021 mondeling gegeven en op 18 januari 2021 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team familie
Zaak-/rekestnummer: C/10/610690 / FA RK 20-10241
Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 13 januari 2021 betreffende een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 26 van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (hierna: Wzd)
op verzoek van:
het CIZ,
met betrekking tot:
[naam cliënt],
geboren op [geboortedatum cliënt] te [geboorteplaats cliënt] ,
hierna: cliënt,
wonende en verblijvende aan de [adres cliënt] , [postcode cliënt] te [woonplaats cliënt] ,
advocaat mr. D.H. van Tongerlo te Rotterdam.

1..Procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen ter griffie op 30 december 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • het indicatiebesluit op grond van artikel 3.2.3 van de Wet langdurige zorg van 19 november 2018;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam specialist ouderengeneeskunde] , specialist ouderengeneeskunde, van 28 december 2020;
  • de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van 24 november 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 januari 2021.
Bij die gelegenheid zijn op grond van artikel 2 Tijdelijke wet COVID-19 Justitie en Veiligheid de navolgende personen telefonisch gehoord, omdat het houden van een fysieke zitting vanwege het coronavirus niet mogelijk was:
  • cliënt met zijn hiervoor genoemde advocaat;
  • [naam wijkverpleegkundige] , wijkverpleegkundige, verbonden aan Careyn;
  • [naam echtgenote cliënt] , echtgenote van cliënt.

2..Beoordeling

2.1.
In de medische verklaring staat dat er vermoedelijk sprake is van vasculaire dementie en een forse cognitieve beschadiging ten gevolge van een CVA. De advocaat van cliënt heeft onderzoek gedaan naar de afkomst van de informatie in de medische verklaring. Hij verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat hij vóór de zitting contact heeft gehad met de in de medische verklaring genoemde mevrouw [naam geriatrisch verpleegkundige] en de huisarts van cliënt. In de medische verklaring staat dat mevrouw [naam geriatrisch verpleegkundige] casemanager dementie is, zij is echter geriatrisch verpleegkundige. Volgens mevrouw [naam geriatrisch verpleegkundige] is er bij betrokkene sprake van een hersenbeschadiging na een CVA, dementie is niet het probleem. De huisarts van cliënt heeft aangegeven dat er sprake is van een cognitieve stoornis met probleemgedrag. Hij laat in het midden of er sprake is van dementie. Onduidelijk is aldus waar “het stempel” vasculaire dementie vandaan komt.
2.2.
De rechtbank kan op basis van deze informatie niet vaststellen of er sprake is van een psychogeriatrische aandoening in de zin van de wet. Cliënt dient daarom, en omdat wel sprake is van een overbelasting van de echtgenote in de thuissituatie, zo snel mogelijk onderzocht te worden, zodat er een goede diagnose gesteld kan worden, op basis waarvan de juiste en aangewezen vervolgstap kan worden bepaald.
2.3.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.

3..Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is op 13 januari 2021 mondeling gegeven door mr. M.C. van der Kolk, rechter, in tegenwoordigheid van H.J. de Wit, griffier, en op 18 januari 2021 schriftelijk uitgewerkt en getekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.