Op 13 januari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, ingediend door het CIZ. Het verzoek was gebaseerd op artikel 26 van de Wet zorg en dwang (Wzd) voor psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op dezelfde datum gehouden, waarbij de cliënt, zijn advocaat en verschillende zorgprofessionals telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen.
In de medische verklaring die aan het verzoek was gehecht, werd vermoedelijk gesproken over vasculaire dementie en een forse cognitieve beschadiging na een CVA. De advocaat van de cliënt heeft echter twijfels geuit over de juistheid van deze diagnose, en de huisarts van de cliënt heeft aangegeven dat er sprake is van een cognitieve stoornis met probleemgedrag, maar niet definitief van dementie. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van een psychogeriatrische aandoening zoals vereist door de wet.
De rechtbank heeft daarom besloten het verzoek af te wijzen, maar heeft wel benadrukt dat er een dringende noodzaak is voor verder onderzoek naar de cliënt om een juiste diagnose te stellen. De beschikking is op 13 januari 2021 mondeling gegeven en op 18 januari 2021 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.