Overwegingen
1. Uit de tussenuitspraak volgt dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet hierop verklaart de rechtbank de beroepen gegrond en vernietigt zij het bestreden besluit. De door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit betreft - kort samengevat - de gestelde strijdigheid met de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Omgevingsverordening), de (principes 2 en 3 van de) Omgevingsvisie Zuid-Holland (Omgevingsvisie) en het Afwegingskader zonne-energie Hellevoetsluis (Afwegingskader). In het hiernavolgende zal de rechtbank per onderwerp beoordelen of verweerder erin is geslaagd deze gebreken te herstellen en of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven. De rechtbank merkt in dit kader nog op dat hetgeen eiseres 1, eiser 2 en eisers 3 in hun reactie op de herstelbrief van 16 oktober 2020 naar voren hebben gebracht, gelet op artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet, slechts door de rechtbank kan worden beoordeeld als dit in lijn is met de eerder door hen aangevoerde beroepsgronden.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met zijn herstelbrief van 16 oktober 2020 genoegzaam uiteen heeft gezet om welke redenen sprake is van ‘aanpassen’ als bedoeld in artikel 6.9, eerste lid, onder b van de Omgevingsverordening. Verweerder heeft daarbij enerzijds van belang geacht dat in het gebied waar het zonnepark wordt gerealiseerd al geruime tijd verstedelijking gaande is waardoor het gebied kan worden gezien als stads- en dorpsrand, waarvan de Molendijk, gelegen ten zuiden van de fabriek van vergunninghoudster, de begrenzing vormt. Anders dan eisers 3 is de rechtbank van oordeel dat verweerder daarbij de andere functies waaronder het recreatiegebied Kooisteebos, de fabriek van vergunninghoudster, maar ook de ijsbaan die daar in het winterseizoen gevestigd is, sportvelden en verschillende woningen heeft kunnen betrekken. Anderzijds heeft verweerder van belang geacht dat de impact van de voorziene ontwikkeling zelf in het gebied beperkt is, mede dankzij de zorgvuldige landschappelijke inpassing ervan. Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat daarmee is voldaan aan de in artikel 6.9, eerste lid onder b van de Omgevingsverordening Zuid Holland opgenomen voorwaarden dat de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsintensiteit en de ruimtelijke kwaliteit die ten minste gelijk dient te blijven. Verweerder heeft daarbij blijkens de herstelbrief ook de richtpunten van de ruimtelijke kwaliteitskaart van de provincie betrokken. Voorts is ook besloten om kenmerkende landschapselementen te herstellen en toe te voegen, zoals bedoeld in artikel 6.9, derde lid, van de Omgevingsverordening. Immers worden er sloten verlegd, worden oevers verbreed en worden groene wallen aangelegd wat bijdraagt aan de beleving en de biodiversiteit. Verweerder heeft ten slotte uiteengezet dat andere aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in artikel 6.9, derde lid, onder a. van de Omgevingsverordening niet nodig zijn en dat het zesde lid niet van toepassing is omdat de gronden binnen het projectgebied geen onderdeel maken van de in dat artikel genoemde gebieden. Ook hierin kan de rechtbank verweerder volgen. Van de door eisers 3 gestelde strijdigheid met de Omgevingsverordening is naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande geen sprake. De rechtbank wijst er op dat ook de provincie zich in de brief van 9 juli 2019 (gemotiveerd) op het standpunt heeft gesteld dat de ontwikkeling te beschouwen is als een aanpassing en niet als transformatie.
3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de nadere motivering genoegzaam uiteengezet dat de Molendijk kan worden gezien als de begrenzing van de zuidoostelijke stads- en dorpsrand van Hellevoetsluis en dat het gebied ten westen van de Molendijk zich kenmerkt als overlapgebied waardoor is voldaan aan de toets aan het tweede principe (stads- en dorpsrand) waarop het provinciaal beleid voor zonne-energie is gebaseerd. Hiertoe acht de rechtbank de door verweerder genoemde ligging van de Molendijk ten oosten van de polder Nieuwenhoorn waarin al diverse functies aanwezig zijn van doorslaggevende betekenis. Hier liggen immers de fabriek van Farm Frites, het Kooisteebos, een kreek, sport- en recreatievoorzieningen (camping, ijsbaan) en enkele landbouwpercelen tegen de Molendijk aan waarbij het Kooisteebos, dat direct aan de bebouwde kom grenst, kan worden aangemerkt als stedelijk uitloopgebied en onderdeel vormt van de stadsrand van Hellvoetsluis. Waar van de polder Nieuwenhoorn kan worden gezegd dat het geen open gave agrarische polder meer is, is de ten oosten van de Molendijk gelegen polder Oudenhoorn dat juist wel.
Voor wat betreft de toets aan het derde principe (meervoudig ruimtegebruik) waarop het provinciaal beleid van zonne-energie is gebaseerd, stelt de rechtbank vast dat verweerder heeft erkend dat meervoudig gebruik, zoals bijvoorbeeld het onder de panelen door laten lopen van schapen, niet mogelijk is vanwege ruimtelijke aspecten. Verweerder heeft echter aanvullend opgemerkt dat waar mogelijk wel degelijk rekening is gehouden met meervoudig ruimtegebruik. Zo worden de bedrijfsdaken van Farm Frites benut voor het plaatsen van panelen. Naast de energieproductie, die door verweerder en de provincie van groot belang wordt geacht, worden bovendien de natuurwaarden versterkt, en ontstaan recreatiemogelijkheden. Er kan bijvoorbeeld worden gewandeld langs de kreek tussen Kooistee en het zonneveld. In dit kader geeft de provincie, dat ook de recreatieve waarde erkent, in de brief van 9 maart 2019 de suggestie mee om een - onverhard - pad aan de zuidzijde van het zonneveld (tussen het dijkje en de agrarisch in te richten kavel) aan te leggen, zodat er routes met een verschillende belevingswaarde te kiezen zijn voor een ommetje.
Gelet op het voorgaande en de door verweerder overgelegde brieven van de provincie van 28 maart 2019 en 9 juli 2019 ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat het zonnepark in strijd is met de Omgevingsvisie. Uit die brieven blijkt duidelijk dat de provincie op hoofdlijnen kan instemmen met de locatie (in de polder Nieuwenhoorn) en de wijze van inpassing van het zonneveld. De rechtbank merkt overigens op dat wanneer niet aan alle vijf de genoemde principes kan worden voldaan, dit nog niet hoeft te betekenen dat de ontwikkeling niet past binnen het provinciale omgevingsbeleid en geen doorgang kan vinden. Van belang in dit kader is dat uit de stukken blijkt dat verweerder met de provincie overleg heeft gevoerd over de ontwikkeling en de landschappelijke inpassing daarvan en de provincie daarmee blijkens de door verweerder hiervoor genoemde brieven heeft ingestemd. De rechtbank wijst er nog op dat zij, anders dan eisers 3 lijken te veronderstellen, in de tussenuitspraak niet geoordeeld heeft dat verweerder bij de nadere motivering alle principes diende te betrekken. In de ruimtelijke onderbouwing, die verweerder bij het bestreden besluit heeft betrokken, wordt ook ingegaan op de andere principes.
4. Zoals de rechtbank reeds onder punt 3 heeft overwogen heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het Kooisteebos aangemerkt kan worden als stedelijk uitloopgebied en onderdeel vormt van de stads- en dorpsrand van Hellevloetsluis. De rechtbank ziet dus geen aanleiding te oordelen dat het zonnepark dat daaraan aansluitend is gepositioneerd in strijd is met het gemeentelijke afwegingskader.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de nadere motivering van 16 oktober 2020 de in de tussenuitspraak ten aanzien van het bestreden besluit geconstateerde gebreken in voldoende mate heeft hersteld. Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand.
6. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank voor eiseres 1, eiser 2 en eisers 3 op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1). De reiskosten die de gemachtigde van eiseres 4 heeft gemaakt om de zitting te kunnen bijwonen worden toegekend tot het gevraagde bedrag van € 50,-.