Op 18 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar kind, geboren in 2012, en de benoeming van de grootmoeder als voogdes. De Raad voor de Kinderbescherming had op 2 oktober 2020 verzocht om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen, omdat zij door persoonlijke (verslavings)problematiek niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging van het kind te dragen. Het kind verblijft sinds december 2017 bij de grootouders, en de moeder heeft ingestemd met het gewijzigde verzoek van de Raad om de grootmoeder tot voogdes te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezag van de moeder beëindigd kan worden op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, omdat het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de moeder niet in staat is om de zorg voor het kind te dragen binnen een aanvaardbare termijn.
De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat de grootouders in staat zijn om de belangen van het kind adequaat te waarborgen en dat de grootmoeder bereid is om de voogdij op zich te nemen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het belangrijk is dat de moeder, ondanks de beëindiging van haar gezag, een rol blijft spelen in het leven van het kind en dat er duidelijke afspraken moeten worden gemaakt over de bezoekmomenten. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, en de schriftelijke uitwerking is op 8 maart 2021 vastgesteld. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.