ECLI:NL:RBROT:2021:1930

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
10/211694-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, bewezenverklaring mishandeling met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2021, stond de verdachte terecht voor het steken van een slachtoffer met een mes op 19 augustus 2020 in Vlaardingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer had mishandeld, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de zware mishandeling, aangezien de verwondingen van het slachtoffer relatief gering waren en de verdachte had verklaard dat hij het mes op een manier vasthield om ernstig letsel te voorkomen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen, waarvan 23 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn verslavingsproblematiek. De benadeelde partij, het slachtoffer, diende een vordering in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de immateriële schade van € 750,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Dit vonnis is een voorbeeld van hoe de rechtbank omgaat met geweldsmisdrijven en de afwegingen die worden gemaakt bij de strafoplegging, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer.

Uitspraak

RechtbankROTTERDAM
Team straf 1
Parketnummer: 10/211694-20
Datum uitspraak: 17 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] .
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] , ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres verdachte] , preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught.
Advocaat van de verdachte: mr. J.J.A.P. van Breukelen, advocaat te Arnhem.
Officier van justitie: mr. N. van der Meij.
Benadeelde partij: [naam benadeelde] .
Advocaat van de benadeelde partij: mr. C.P. Timmers, advocaat te Middelharnis.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 17 februari 2021.
Kern van het vonnis
Op de zitting stond niet ter discussie of de verdachte het slachtoffer met een mes had gestoken. De belangrijkste vraag was of het steken met een mes een poging zware mishandeling was of een mishandeling. De rechtbank komt tot het laatste.
Inhoudsopgave van dit vonnis
De verdachte wordt - kort samengevat - beschuldigd van het steken van [naam slachtoffer] in de romp en arm. Dit is op in de beschuldiging op drie verschillende manieren omschreven. De volledige tekst van de beschuldiging zoals deze door de officier van justitie is opgeschreven in de tenlastelegging is opgenomen in hoofdstuk 1 van dit vonnis.
De rechtbank vindt de beschuldiging van mishandeling bewezen. De bewezenverklaring, de motivering daarvan en de bespreking van de bewijsverweren en de argumenten die tot (gedeeltelijke) vrijspraak hebben geleid zijn in hoofdstuk 2 van dit vonnis uiteengezet.
Een overzicht van de bewijsmiddelen is in hoofdstuk 3 van dit vonnis uiteengezet.
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet verboden gedragingen waar straf op staat. Welke verboden gedragingen dat zijn, is omschreven in hoofdstuk 4 van dit vonnis. In dat hoofdstuk worden ook de strafbaarheid van het feit en de strafbaarheid van de verdachte besproken.
De rechtbank legt aan de verdachte een gevangenisstraf op van 180 dagen waarvan 23 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren met bijzondere voorwaarden. Hoofdstuk 5 van dit vonnis vermeldt alle onderdelen van de straf en de motivering daarvan.
De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De rechtbank wijst de vordering deels toe. In hoofdstuk 6 is deze beslissing verder uitgewerkt.
Hoofdstuk 7 sluit dit vonnis af met een korte weergave van alle beslissingen en de ondertekening door de rechters en de griffier.

1..De beschuldiging in de tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 augustus 2020 te Vlaardingen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp en/of een arm van die [naam slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 augustus 2020 te Vlaardingen [naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de romp en/of een arm van die [naam slachtoffer] te steken en/of te snijden.

2. De beslissingen over het bewijs

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen kan worden. Het slachtoffer heeft weliswaar geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, maar door hem met een mes in de arm en borst te steken heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat dat wél zou gebeuren aanvaard.
Vrijspraak
De rechtbank vindt net als de officier van justitie en de verdediging dat er onvoldoende bewijs is dat de verdachte schuldig is aan ten laste gelegde poging tot doodslag. De verdachte wordt daarom vrijgesproken van deze beschuldiging.
Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank dat er ook onvoldoende bewijs is dat de verdachte schuldig is aan ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Hiervoor is het volgende van belang.
Vast staat dat de verdachte het slachtoffer met een mes een keer in zijn bovenarm en een keer aan de zijkant van zijn borst heeft gestoken. Het slachtoffer heeft hierdoor twee relatief geringe wonden opgelopen die gehecht moesten worden.
De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het steken, om (ernstig) letsel bij het slachtoffer te voorkomen, bewust het lemmet van het mes deels tussen zijn vingers hield, waardoor alleen een klein puntje van het mes uitstak.
Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van een getuige en door het relatief geringe letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd dat de verdachte met het steken opzet heeft gehad op zwaar letsel ofwel bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de volgende manier:
hij op 19 augustus 2020 te Vlaardingen [naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen met een mes in de romp en een arm van die [naam slachtoffer] te steken.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de bewijsmiddelen. Hieronder is een opgave gedaan van die bewijsmiddelen. Met deze opgave wordt volstaan omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen vrijspraakverweer is gevoerd.

3..De bewijsmiddelen

Verklaring van de verdachte op de zitting van 17 februari 2021;
Onderzoek van de politie, verklaring van aangever [naam aangever] [] .

4..De verboden gedraging en de strafbaarheid

Kwalificatie
Het bewezen feit is een in de wet verboden gedraging en levert het volgende strafbare feit op:
mishandeling.
Strafbaarheid feit en verdachte
Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

5..De onderbouwing van de straf

Inleiding
De rechtbank zal in dit hoofdstuk beslissen dat aan de verdachte een straf wordt opgelegd en zal uitleggen waarom. Daartoe zullen eerst de feiten en omstandigheden worden besproken die bij de strafoplegging een rol spelen. Dan volgen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte die van belang zijn. Daarna zal de eis van de officier van justitie en het standpunt van de verdediging over de straf worden besproken. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met de concrete afwegingen van de rechtbank die tot de genoemde straf die aan de verdachte wordt opgelegd heeft geleid.
Feiten en omstandighedenDe verdachte heeft het slachtoffer, een voormalige vriend en mede-drugsgebruiker, in de woning van een wederzijdse kennis met een mes in zijn arm en in de zijkant van zijn borst gestoken waardoor het slachtoffer twee wonden heeft opgelopen die gehecht moesten worden.
Dit is een ernstig feit. Als gevolg van het handelen van de verdachte heeft het slachtoffer letsel, pijn en - evenals andere bij de mishandeling aanwezigen - gevoelens van angst ondervonden.
Persoonlijke omstandigheden
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel uit de justitiële documentatie van
26 januari 2021, welk uittreksel 32 pagina’s beslaat, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsmisdrijven.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
16 november 2020. Dit rapport houdt kort samengevat - het volgende in.
De verdachte is al vanaf jonge leeftijd bekend met drugs- en alcoholgebruik. Voor zijn verslavingsproblematiek is hij al meerdere keren klinisch opgenomen geweest, maar tot op heden is het hem niet gelukt van zijn verslavingen af te komen. De verdachte heeft geen eigen woning en geen zinvolle dagbesteding. Zijn sociale netwerk lijkt met name te bestaan uit (mede)gebruikers. De kans op een herhaling van het ten laste gelegde feit wordt hoog ingeschat, evenals de kans op letselschade. Gelet op de hulpvraag van de verdachte adviseert de reclassering, ondanks de vele eerdere reclasseringscontacten die niet altijd positief zijn afgesloten, de verdachte opnieuw onder toezicht van de reclassering te stellen en daarbij als bijzondere voorwaarden te stellen, kort gezegd: een meldplicht, ambulante behandeling met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod, een contactverbod met het slachtoffer in de onderhavige zaak en een inspanningsverplichting om een passende en zinvolle dagbesteding te vinden en te behouden.
De verdachte heeft daarnaast met psycholoog [naam] gesproken, die in haar brief van 3 november 2020 negatief heeft geadviseerd over nader onderzoek naar de geestesvermogens van de verdachte. Er zijn geen aanwijzingen voor het bestaan van psychiatrie in engere zin of voor ontwikkelingsstoornissen. Wel is er sprake van een zeer langdurige verslavingsproblematiek.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest geëist. Daarnaast heeft zij op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) een locatieverbod gevorderd voor de duur van twee jaren voor de woning waar het feit heeft plaatsgevonden, met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van vijf dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan tot een totale duur van zes maanden, alsmede de dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel. Wat de officier van justitie betreft is reclasseringsbegeleiding, gelet op het verleden van de verdachte, een gepasseerd station. Aan recent gestart reclasseringstoezicht in het kader van schorsingsvoorwaarden heeft de verdachte ook weer niet meegewerkt. Hij is niet verschenen bij een begeleid wonen van Antes GGZ en was ook niet bereikbaar voor de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat in beginsel, gelet op de ernst van het feit, voor een langere (gevangenis)straf dan de reeds door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis (ruim vijf maanden) geen aanleiding is, maar heeft (toch) verzocht om oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met reclasseringsbegeleiding als bijzondere voorwaarde, omdat de verdachte hulp wil en nodig heeft.
Passende straf
Gezien de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf een passende straf is. Voor wat betreft de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in min of meer soortgelijke zaken worden opgelegd.
Omdat de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht en de verdachte daar zelf ook om gevraagd heeft, zal een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten het deel dat uitstijgt boven de duur van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, voorwaardelijk worden opgelegd, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel en de daaraan te verbinden voorwaarden dienen er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is, anders dan de reclassering en (deels) de officier van justitie, onvoldoende de noodzaak gebleken voor het opleggen van een contact- en locatieverbod, in welke vorm dan ook, en zal daartoe daarom niet overgaan. Op de zitting is gebleken dat de verdachte en het slachtoffer op termijn weer al dan niet vriendschappelijk contact wensen te hebben. Verder is de woning waar het strafbare feit plaatsvond en waar drugsgebruikers, waaronder de verdachte en het slachtoffer, regelmatig bijeen kwamen, verkocht en dus niet meer voor verdachte toegankelijk.
Daarnaast ontbreekt een juridische basis op grond waarvan de rechtbank op dit moment kan bepalen dat de verdachte in de toekomst mogelijk kortdurend klinisch dient te worden opgenomen. Ook van die door de reclassering geadviseerde voorwaarde zal daarom worden afgezien.
Alles afwegend vindt de rechtbank na te noemen straf passend en geboden.
Wettelijke voorschriften
Bij de strafoplegging is gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

6..De vordering van de benadeelde partij

Vorderingen
Het slachtoffer, [naam slachtoffer] , heeft zich als benadeelde in het geding gevoegd. Hij vordert een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in het resterende deel van de vordering.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in sterk gematigde vorm kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbankVast staat dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden, waarbij ook rekening wordt gehouden met het eigen aandeel dat het slachtoffer heeft gehad bij het strafbare feit, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden vastgesteld op € 750,00. Voor het overige zal de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Conclusies
Gedeeltelijke toewijzing vordering
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 750,00.
Rente en kosten
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2020.
De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.
7. Beslissingen in het kort en ondertekening
De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
23 (drieëntwintig dagen)niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden op afspraken met Antes verslavingsreclassering, zolang en frequent als de reclassering noodzakelijk vindt. De reclassering zal contact met de veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
2. de veroordeelde zal zich voor zijn middelengebruik onder ambulante behandeling stellen van Antes of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3. de veroordeelde zal verblijven in een instelling van Antes voor begeleid wonen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urineonderzoek, zolang en frequent als de reclassering noodzakelijk vindt;
5. de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van alcohol onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urine- en ademonderzoek, zolang en frequent als de reclassering noodzakelijk vindt;
6. de veroordeelde zal zich inspannen tot het verkrijgen en behouden van een passende en zinvolle dagbesteding, zo nodig met behulp van een daartoe aangewezen instelling, dit ter beoordeling van de reclassering. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen van die instelling;
7. de veroordeelde zal, indien tijdens het toezicht blijkt dat andere interventies nodig zijn om zijn sociaal-maatschappelijke situatie te verbeteren, daaraan meewerken;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] te betalen een bedrag van
€ 750,00 (zegge: zevenhonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 750,00(hoofdsom,
zegge: zevenhonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 750,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
15 (vijftien) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H. Janssen, voorzitter,
en mrs. H.I. Kernkamp-Maathuis en M.J.C. Spoormaker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.M.H. van Mullekom, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 17 februari 2021.
De oudste en jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

.Het proces-verbaal van politie nummer PL1700-2020269273-11, pagina’s 1 t/m 4 van de doorgenummerde bijlagen van Zaaksdossier Steen.