Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[naam gedaagde 2],
[naam gedaagde 3],
1..De procedure
- de dagvaarding van 28 juli 2020, met producties 1-13;
- de conclusie van antwoord, met producties 1-4;
- de brief van de rechtbank van 9 oktober 2020 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de spreekaantekeningen van JLB;
- de spreekaantekeningen van [gedaagden] ;
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 2 februari 2021;
- de brief van mr. Gyömörei van 18 februari 2021 met opmerkingen over het proces-verbaal;
- de e-mail van mr. Van Oijen van 18 februari 2021 in reactie op voornoemde brief van mr. Gyömörei.
2..De feiten
- Na diverse(!) pogingen is het niet gelukt om onvoorwaardelijk overeenstemming te bereiken over de door ons gestelde en van belang zijnde voorwaarden;
- U bent reeds medegedeeld door [naam gedaagde 2] dat wij als erven overwegen om de onderhandelingen te beëindigen.
- Voor ons waren het essentiële voorwaarden die we genoemd hebben;
- Het proces is niet naar onze zin verlopen en heeft tot frustratie bij meerdere van de erven geresulteerd;
- Het vertrouwen is hierdoor geschaad;
3..Het geschil
4..De beoordeling
naverzending van de e-mail door [naam gedaagde 2] op 31 januari 2020. Volgens JLB is dit wel het geval. JLB stelt in dit kader dat [naam 2] van JLB het aanbod van de erven met zijn onder 2.10 genoemde e-mail onverkort heeft geaccepteerd. In deze e-mail heeft [naam 2] verzocht het koopcontract toe te sturen. [naam 2] heeft opgemerkt dat het hem redelijk lijkt dat de leveringstermijn wordt gesteld op maandag 16 maart 2020. Dit is geen afwijzing van het aanbod en ook geen voorbehoud maar niet meer dan een verzoek om de leveringstermijn alsnog op 16 maart 2020 te stellen, aldus JLB. Dat laat de totstandkoming van een overeenkomst onverlet, aldus nog steeds JLB. [gedaagden] betwist gemotiveerd dat er, na ontvangst van de e-mail van [naam 2] , wilsovereenstemming bestond tussen de erven en JLB over de leveringsdatum. De door [naam 2] gebruikte formulering kan volgens [gedaagden] niet anders worden beschouwd dan als een van het aanbod afwijkende voorwaarde c.q. als een voorbehoud. Er is zeker geen (vrijblijvend) verzoek in te lezen want woorden van die strekking komen niet voor in het e-mailbericht, aldus [gedaagden] beroepen zich in dit kader ook op artikel 3:35 BW en stellen dat de erven de mededeling in het e-mailbericht van 31 januari 2020 over de leveringsdatum niet hebben opgevat en ook niet op hoefden te vatten als een verzoek. De erven hebben dit, daarentegen, beschouwd als de (zoveelste) nieuwe voorwaarde van JLB, aldus [gedaagden]
Echter, (...), dat de leveringstermijn wordt gesteld op maandag 16 maart 2020”, niet anders opvatten dan als een afwijzing van het voorstel van de erven dat de leveringsdatum uiterlijk 2 maart 2020 moest plaatsvinden en als een nieuw voorwaarde dat de leveringstermijn daarentegen op 16 maart 2020 moest worden gesteld. Dat JLB deze nieuwe voorwaarde niet zo stellig bedoelde, zoals zij in deze procedure aanvoert, kan haar niet baten, nu JLB haar wil met de e-mail van 31 januari 2020 heeft geuit. De erven mochten afgaan op de inhoud van de e-mail, welke inhoud zij redelijkerwijs als een afwijzing van hun aanbod mochten beschouwen. Dit geldt temeer nu [naam gedaagde 2] JLB er in zijn e-mail van 31 januari 2020 op had gewezen dat de erven graag snel horen of JLB “
aan hun voorstel wenst te voldoen” en dat de erven “
hebben aangegeven zeer sterk te overwegen om de onderhandelingen anders te beëindigen”. Vanwege deze waarschuwing van [naam gedaagde 2] moest JLB er beducht op zijn dat een niet volledig ongeclausuleerde acceptatie van het voorstel van de erven als afwijzing van (één van de door hen) gestelde voorwaarden kon worden beschouwd. Ingevolge artikel 3:35 BW kan JLB zich er, gelet op de inhoud van haar e-mail van 31 januari 2020 en daarenboven nog gelet op de door [naam gedaagde 2] gegeven waarschuwing, dan ook niet met succes op beroepen dat haar e-mail van 31 januari 2020 haar wil niet juist weergaf en de erven deze e-mail niet als een afwijzing van de leveringsdatum mochten begrijpen.
6.428(2 punten × tarief VII € 3.214)