ECLI:NL:RBROT:2021:1880

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
7 maart 2021
Zaaknummer
C/10/607605 / HA ZA 20-1084
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en niet-ontvankelijkheid in civiele procedure tussen VvE en derde partij

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 3 maart 2021 een vonnis gewezen in een incident betreffende bevoegdheid en niet-ontvankelijkheid. De eiseres, een vereniging van eigenaars (VvE), heeft een vordering ingesteld tegen een derde partij op basis van zowel toerekenbare tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst als onrechtmatige daad, zoals geregeld in de artikelen 6:74 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank heeft de procedure in twee incidenten verdeeld: het eerste incident betreft de (relatieve) onbevoegdheid van de rechtbank, terwijl het tweede incident zich richt op de niet-ontvankelijkheid van de vorderingen van de gedaagde.

In het eerste incident heeft de eiseres aangevoerd dat de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen, omdat de vorderingen voortvloeien uit de rechtsverhouding tussen de VvE en de derde partij. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vorderingen niet onder de exclusieve bevoegdheid van de kantonrechter vallen, aangezien het geschil niet voortvloeit uit de in boek 5 titel 9 BW genoemde bepalingen. De rechtbank heeft de vordering tot onbevoegdheid afgewezen en de eiseres in de proceskosten veroordeeld.

In het tweede incident heeft de eiseres betoogd dat de gedaagde niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het bestuur van de gedaagde geen procesvolmacht zou hebben. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gedaagde voldoende bewijs heeft geleverd van de procesvolmacht en heeft de beslissing in dit incident aangehouden, zodat de eiseres de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De hoofdzaak is vervolgens aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/607605 / HA ZA 20-1084
Vonnis in incident van 3 maart 2021
in de zaak van
de vereniging van eigenaars
[naam eiseres 1],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat mr. D. Vermaat te Barendrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in de incidenten,
advocaat mr. H. van der Wilt te Ridderkerk.
Partijen zullen hierna [naam eiseres 1] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 november 2020, met producties 1 t/m 18,
  • de incidentele conclusie houdende exceptie tot (relatieve) onbevoegdheid tevens houdende exceptie tot niet-ontvankelijkheid, met één productie,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met productie 19.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2..Het geschil in de hoofdzaak

2.1.
In de hoofdzaak vordert [naam eiseres 1] – kort weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
te verklaren voor recht dat [naam gedaagde] toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van haar overeenkomst met [naam eiseres 1] , alsmede te verklaren voor recht dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [naam eiseres 1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg daarvan,
[naam gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [naam eiseres 1] van de door [naam eiseres 1] geleden schade van € 24.313,03, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juni 2019,
Subsidiair
te verklaren voor recht dat [naam gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [naam eiseres 1] , alsmede te verklaren voor recht dat [naam gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [naam eiseres 1] heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [naam gedaagde] jegens [naam eiseres 1] ,
[naam gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [naam gedaagde] van de door [naam eiseres 1] geleden schade van € 24.313,03, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 juni 2019,
Zowel primair als subsidiair als meer subsidiair
[naam gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 1.018,13, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding,
[naam gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis plaatsvindt – te vermeerderen met wettelijke rente.

3..Het geschil in de incidenten

Incident (relatieve) onbevoegdheid

3.1.
[naam eiseres 2] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om over de vorderingen van [naam verweerster] te oordelen en deze zaak verwijst naar de kamer voor kantonzaken van de rechtbank Rotterdam, met veroordeling van [naam verweerster] in de kosten van dit incident.
3.2.
[naam eiseres 2] voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
Ad I. De kantonrechter is (relatief) bevoegd op grond van artikel 93 sub d Rv
3.2.1.
Uit boek 5 titel 9 BW volgt dat voor vrijwel ieder onderwerp aangaande de rechtsverhouding tussen de VvE en derden, de kantonrechter (exclusief) bevoegd is om van de vorderingen kennis te nemen.
3.2.2.
Voorts is de exceptie van niet-ontvankelijkheid gegrond op artikelen 5:125 en 5:126 BW in combinatie met artikel 41 lid 5 van de splitsingsakte en het KNB-modelreglement januari 1992. In het KNB-modelreglement wordt in diverse artikelen verwezen naar de kantonrechter. Dergelijke in de splitsingsakte en het modelreglement genoemde onderwerpen, waaronder de bevoegdheid om namens de VvE in rechte te kunnen optreden, behoren bij uitstek tot het terrein van de kantonrechter.
3.2.3.
Daarnaast is de kantonrechter op grond van artikel 5:138 BW ook bevoegd om kennis te nemen van geschillen over herstel of de wijze van herstel in relatie tot de rechten uit verzekeringsovereenkomsten. [naam verweerster] heeft een gebouwenverzekering en het is relevant voor de rechtspositie van [naam eiseres 2] in het kader van de omvang van de gevorderde herstelkosten en de op [naam verweerster] rustende schadebeperkingsplicht of [naam verweerster] haar gebouwenverzekering heeft aangesproken voor het herstel van de door haar geleden schade.
Ad II De kantonrechter is (relatief) bevoegd op grond van artikel 93 sub a en b Rv
3.2.4.
Verder voert [naam eiseres 2] aan dat het totaalbedrag dat door [naam verweerster] wordt gevorderd niet de competentiegrens van € 25.000,00 uit artikel 93 sub a Rv overstijgt. De buitengerechtelijke incassokosten, zoals deze door [naam verweerster] gevorderd worden, kennen geen deugdelijke juridische grondslag en kunnen daarom niet worden meegeteld bij de bepaling van de hoogte van de vordering.
3.3.
[naam verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [naam eiseres 2], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incident. Zij stelt daartoe het volgende. In het appartementsrecht wordt de kantonrechter als bevoegde rechter aangewezen in de procedures die voortvloeien uit de artikelen 5:106 lid 7, 5:121 leden 1 en 3, 5:128 lid 2, 5:130 lid 1, 5:138, 5:140 lid 1, 5:144 lid 1 en 5:145 BW. Deze artikelen zijn niet van toepassing op de onderhavige kwestie. Verder is de verwijzing van [naam eiseres 2] naar het Modelreglement 1992 zonder grond. Daarnaast overschrijdt de vordering van [naam verweerster] wel de competentiegrens. De vordering betreft ook de wettelijke rente ad 2% vanaf 4 juni 2019 tot 13 januari 2021 van € 790,64, waardoor de totale vordering van [naam verweerster] € 25.103,67 bedraagt.
Incident niet-ontvankelijkheid
3.4.
Voorts vordert [naam eiseres 2], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat [naam verweerster] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vorderingen in de hoofdzaak, met veroordeling van [naam verweerster] in de kosten van dit incident.
3.5.
[naam eiseres 2] voert daartoe – kort samengevat – aan dat het bestuur van [naam verweerster] niet beschikt over een procesvolmacht van de vergadering van eigenaars om jegens [naam eiseres 2] een procedure te starten.
3.6.
[naam verweerster] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van [naam eiseres 2], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het incident. [naam verweerster] betwist dat zij niet over een procesvolmacht van de vergadering van eigenaars beschikt om te procederen jegens [naam eiseres 2].

4..De beoordeling in de incidenten

Incident (relatieve) onbevoegdheid

Ad I Artikel 93 sub d Rv
4.1.
Artikel 93 sub d Rv bepaalt dat zaken ten aanzien waarvan de wet dit bepaalt door de kantonrechter worden behandeld en beslist. [naam eiseres 2] verzorgde het beheer van het flatgebouw “ [naam flatgebouw] ” vanaf 1 januari 2014 t/m 31december 2018.
[naam verweerster] vordert in de hoofdzaak schadevergoeding van [naam eiseres 2] op grond van artikel 6:74 BW, dan wel op grond van artikel 6:162 BW. Volgens [naam verweerster] is [naam eiseres 2] toerekenbaar tekort gekomen in de nakoming van de overeenkomst tussen partijen, of op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk jegens [naam verweerster] voor de schade die [naam verweerster] heeft geleden doordat [naam eiseres 2] de firma Martinu B.V. niet in gebreke heeft gesteld. De procedure vloeit hiermee voort uit een geschil over de nakoming van de overeenkomst tussen [naam verweerster] en [naam eiseres 2], dan wel over een onrechtmatige daad van [naam eiseres 2] tegenover [naam verweerster] . Het betreft geen procedure voortvloeiende uit één van de in boek 5 titel 9 BW genoemde bepalingen op grond waarvan de kantonrechter exclusief bevoegd is.
4.2.
De stelling van [naam eiseres 2] dat de bevoegdheid om namens de VvE in rechte te kunnen optreden tot het terrein van de kantonrechter behoort, kan aan het voorgaande niet afdoen. De verwijzing van [naam eiseres 2] naar artikel 5:125 en artikel 5:126 BW in combinatie met artikel 41 lid 5 van de splitsingsakte en het KNB-modelreglement januari 1992 laat onverlet dat, zoals onder 4.1 is overwogen, in het onderhavige geval geen sprake is van een zaak ten aanzien waarvan de wet bepaalt dat deze door de kantonrechter wordt behandeld en beslist.
4.3.
Voor zover [naam eiseres 2] stelt dat de kantonrechter ingevolge artikel 5:138 BW bevoegd is om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen, gaat dat standpunt evenmin op. Artikel 5:138 BW ziet op geschillen tussen de gezamenlijke appartementseigenaren over herstel en niet – zoals in dit geval aan de orde – op geschillen tussen een vereniging van eigenaars en derden.
Ad II Artikel 93 sub a en b Rv
4.4.
Op dit punt dient beoordeeld te worden of de vordering van [naam verweerster] de competentiegrens van € 25.000,00 uit artikel 93 sub a Rv overschrijdt.
4.5.
De stelling van [naam verweerster] dat de wettelijke rente over de periode van 4 juni 2019 tot 13 januari 2021 ook moet worden meegeteld houdt geen stand, omdat uitsluitend de opeisbare rente tot aan de dag van dagvaarding mag worden meegerekend. Desondanks overstijgt de vordering de competentiegrens, omdat het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten (€ 1.018,13) moet worden meegerekend. Samen met de gevorderde hoofdsom van € 24.313,03 wordt het bedrag van € 25.000,00 overschreden. Anders dan [naam eiseres 2] stelt, is het voor de vraag of de competentiegrens wordt overgeschreden niet relevant of de in de vordering begrepen buitengerechtelijke kosten al dan niet toewijsbaar zijn.
4.6.
Conclusie uit het voorgaande is dat de incidentele vordering tot (relatieve) onbevoegdheid moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
4.7.
[naam eiseres 2] zal als de in het ongelijk gesteld partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld, tot op heden begroot op € 563,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief € 563,00). Deze veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, nu de vordering daartoe is gegrond op de wet en niet is weersproken.
Incident niet-ontvankelijkheid
4.8.
Bij de conclusie van antwoord in het incident heeft [naam verweerster] productie 19 overgelegd. Aan de hand van deze productie stelt [naam verweerster] dat haar leden bij stemming van 20 maart 2019 unaniem besloten hebben tot het voeren van de onderhavige procedure en het bestuur daartoe hebben gemachtigd. [naam eiseres 2] heeft nog geen gelegenheid gehad om hierop te reageren. De rechtbank acht het noodzakelijk in het kader van het beginsel van hoor en wederhoor om [naam eiseres 2] die gelegenheid alsnog te bieden.
4.9.
De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de hierna te noemen rolzitting, waarbij [naam eiseres 2] de gelegenheid krijgt om (in haar conclusie van antwoord in de hoofdzaak) te reageren op de door [naam verweerster] overgelegde productie 19.
4.10.
De rechtbank houdt iedere beslissing aan.

5..De beslissing

De rechtbank
in het bevoegdheidsincident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [naam eiseres 2] in de proceskosten, tot op heden begroot op
€ 563,00,
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 uitvoerbaar bij voorraad,
in het incident tot niet-ontvankelijkheid
5.4.
houdt iedere beslissing aan,
in de hoofdzaak
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
31 maart 2021voor conclusie
van antwoord, waarbij [naam gedaagde] zich tevens kan uitlaten als hiervoor onder 4.9.
bedoeld,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus. Het is ondertekend door mr. C. Bouwman, rolrechter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2021.
3360/1977/638