ECLI:NL:RBROT:2021:1793

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 maart 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
10/281271-20 / TUL: 09/808033-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie

Op 3 maart 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak kwam voort uit een incident op 6 november 2020, waarbij de politie een melding ontving van twee jongens op een scooter in Ridderkerk. Na een achtervolging werd een van de jongens, de medeverdachte, aangetroffen zonder tas, terwijl een tas met een vuurwapen en het rijbewijs van de verdachte in de nabijheid werd gevonden. De verdachte werd later op een scooter in de buurt aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarbij ook een eerder opgelegde jeugddetentie van 60 dagen ten uitvoer werd gelegd. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van het voorhanden hebben van een vuurwapen, en oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/281271-20
Parketnummer TUL: 09/808033-18
Datum uitspraak: 3 maart 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 17 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest;
  • gedeeltelijke tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 09/808033-18;
  • de gevangenneming van de verdachte bij einduitspraak.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
Door de verdediging is vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte de betreffende avond samen is geweest met de medeverdachte. Daarnaast blijkt evenmin dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Het enkele feit dat er DNA van de verdachte op het vuurwapen is aangetroffen, wat een verplaatsbare sporendrager is en waarvan niet bekend is wanneer en op welke wijze het daarop is gekomen, is zonder enig ander steunbewijs onvoldoende om tot een veroordeling te komen. Daarnaast staat niet buiten iedere redelijke twijfel vast dat er daadwerkelijk DNA van de verdachte op het vuurwapen is aangetroffen, gelet op de hypothese in het NFI rapport.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank gaat op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld, uit van de volgende feiten.
Op 6 november 2020 om 03:10 uur krijgen verbalisanten de melding dat er op de Majubastraat, ter hoogte van de De Wetstraat, te Ridderkerk twee jongens met capuchon op op een scooter zouden rijden en dat de melder het niet zou vertrouwen. Om 03:12 uur komen verbalisanten ter plaatse. De melder vertelde hen dat een van de jongens op de scooter is weggereden en dat de andere jongen te voet is vertrokken en nog ergens in de wijk moet zijn. Om 03:28 uur zien verbalisanten op de Generaal Smutsstraat te Ridderkerk, op de hoek met de De Wetstraat, een jongen lopen met een capuchon over zijn hoofd. Verbalisanten nemen waar dat deze jongen een zwart lederen schoudertas draagt en dat deze tas iets bol staat, vanwege de goederen die er in zouden zitten.Nadat verbalisanten hem aanspreken, rent hij weg op de Generaal Smutsstraat in de richting van de Maaslaan. Om 03:30 uur zien verbalisanten in de omgeving een man in een zijpad staan die aan het eerder genoemde signalement voldeed. Ze rijden de Generaal Smutsstraat op in de richting van het zijpad waar deze persoon zich bevond. De man was erg bezweet, de druppels zweet liepen van zijn gezicht af. Deze man bleek [naam medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) te zijn. De medeverdachte had op dat moment geen schoudertas bij zich. Korte tijd later is ter hoogte van huisnummer [huisnummer] in de Generaal Smutsstraat een tas gevonden. Verbalisanten herkenden deze schoudertas als de tas die de persoon die zij eerder hadden waargenomen bij zich droeg voordat hij wegrende. In de schoudertas bevond zich een vuurwapen met bijbehorende kogelpatronen en een rijbewijs op naam van de verdachte. Voorts kwam de verdachte om 03.30 uur aan het einde van de Generaal Smutsstraat aangereden op een scooter.
Gelet op het korte tijdsbestek, namelijk 2 minuten, tussen het moment dat de verbalisanten een persoon met een tas zien op de Generaal Smutssstraat en het moment dat de medeverdachte werd waargenomen in een zijpad van de Generaal Smutsstraat en het feit dat de tas kort daarop in diezelfde straat is gevonden, kan worden vastgesteld dat het de medeverdachte was die eerder met deze tas was waargenomen. Daarbij komt dat de aangetroffen tas door de verbalisanten werd herkend als de tas waarmee zij de eerder waargenomen persoon hadden zien lopen en dat de medeverdachte pastte in het signalement van deze persoon.
In de tas die de medeverdachte kort voor zijn aanhouding bij zich had, is een vuurwapen aangetroffen en het rijbewijs van de verdachte. Uit het NFI rapport is gebleken dat een relatief grote hoeveelheid DNA van de verdachte op de ruwe delen van het vuurwapen is aangetroffen.
Volgens de verdediging kan niet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk DNA van de verdachte op het vuurwapen is aangetroffen, gelet op de hypothese in het NFI rapport. In het NFI rapport is echter vermeld dat de bewijskracht hierbij is dat het één miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA van de verdachte en twee anderen bevat dan dat de bemonstering DNA van drie willekeurige onbekende personen bevat. Gelet hierop kan met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat de bemonstering DNA van de verdachte bevat.
Voorts heeft de verdediging gewezen op het feit dat de verdachte zijn rijbewijs een week daarvoor was verloren en dat zijn DNA wellicht via overdracht op het vuurwapen terecht is gekomen. Deze stelling wordt echter op geen enkele wijze ondersteund. Bovendien acht de rechtbank dit scenario mede bezien in het licht van hetgeen hierna wordt overwogen, onaannemelijk. De verdachte kwam om 03.30 uur, rond hetzelfde tijdstip waarop verbalisanten de medeverdachte hebben zien staan in een zijpad van de Generaal Smutsstraat, aan het einde van de Generaal Smutsstraat aangereden op een scooter. Gelet op het feit dat de melder kort daarvoor (om 03.10 uur) de ene jongen had zien wegrijden op de scooter en de andere jongen weg had zien lopen, alsmede nu beide verdachten kort daarop - de een op de scooter en de ander te voet - in diezelfde omgeving worden aangetroffen en het feit dat het wapen met DNA van de verdachte en zijn rijbewijs in de tas van de medeverdachte zijn aangetroffen, kan worden vastgesteld dat de verdachte eerder die avond met de medeverdachte de beschikking heeft gehad over het wapen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie bewezen.
4.1.3.
Conclusie
Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij
op 06 november 2020 te Ridderkerk
tezamen en in vereniging met een ander
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van een pistool van het merk SIG Sauer, type P220, kaliber 9mm en
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de
Wet wapens en munitie, te weten vier bij het vuurwapen behorende kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft samen met een ander op de openbare weg een vuurwapen voorhanden gehad. Het patroonmagazijn van het wapen was gevuld met munitie. Het voorhanden hebben van een vuurwapen vormt een onaanvaardbaar gevaar voor de veiligheid van personen en heeft een grote maatschappelijke impact. De ervaring leert immers dat het voorhanden hebben van wapens het gebruik ervan uitlokt. Tegen het ongecontroleerde bezit van vuurwapens moet daarom streng worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden. Mede gelet daarop zal de rechtbank de gevangenneming van de verdachte bevelen.

8..Vordering tenuitvoerlegging

8.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 28 maart 2019 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank ’s-Gravenhage is de verdachte ter zake van medeplegen van poging tot diefstal, vergezeld van geweld, en medeplegen van mishandeling veroordeeld voor zover van belang tot jeugddetentie voor de duur van 180 dagen met aftrek, waarvan een gedeelte groot 107 dagen, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 12 april 2019. Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van 29 juni 2020 is de proeftijd verlengd en is een deel van de voorwaardelijk opgelegde straf ten uitvoer gelegd.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van het restant van de voorwaardelijke gevangenisstraf (zijnde 60 dagen) te gelasten.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
8.4.
Beoordeling
Het hierboven bewezen verklaarde feit is na het wijzen van het vonnis van 28 maart 2019 en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van het bewezen feit heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van het voorwaardelijk gedeelte van de bij dat vonnis aan de verdachte opgelegde jeugddetentie, voorzover deze niet reeds ten uitvoer is gelegd. Nu de veroordeelde inmiddels de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en naar het oordeel van de rechtbank niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt, zal de jeugddetentie worden vervangen door een gevangenisstraf van dezelfde duur.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op het artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 6:6:29 van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte van de bij vonnis van 28 maart 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank ’s-Gravenhage opgelegde jeugddetentie voor de duur van
60 (zestig) dagen, in die zin dat deze vrijheidsstraf wordt omgezet in een gevangenisstraf van voormelde duur;
beveelt de gevangenneming van de verdachte. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. Bergen, voorzitter,
en mrs. S.N. Abdoelkadir en A. Greve-Kortrijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij
op of omstreeks 06 november 2020 te Ridderkerk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens
en munitie,
te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm
van een pistool van het merk SIG Sauer, type P220, kaliber 9mm en/of
munitie in de zin van artikel 1 onder 4º, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de
Wet wapens
en munitie, te weten vier bij het vuurwapen behorende, althans voor het
vuurwapen geschikte kogelpatronen van het kaliber 9 mm, voorhanden heeft
gehad.