ECLI:NL:RBROT:2021:1789

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
10/264996-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen en voorhanden hebben van vuurwapen in Rotterdam

Op 17 februari 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met een vuurwapen en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het bedreigen van een persoon door met een vuurwapen in de lucht te schieten en daarbij te roepen: 'Waar is die man?'. Dit gebeurde op 18 oktober 2020, toen de verdachte bij de woning van het slachtoffer aanbelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het wapen al voorhanden had in de periode van 18 tot en met 20 oktober 2020. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de neef van het slachtoffer. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet aannemelijk en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de bedreiging en het wapenbezit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/264996-20
Datum uitspraak: 17 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Lelystad,
raadsvrouw mr. F.W.M. Hopmans, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.H. Balk heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Reclassering Nederland, meewerken aan ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole, een contactverbod met [naam neef slachtoffer] en een inspanningsverplichting tot het behouden van een dagbesteding.

4..Waardering van het bewijs

Gelet op de relevantie van feit 2 voor feit 1, zal eerst feit 2 worden beoordeeld.
4.1.
Bewijswaardering - feit 2 (voorhanden hebben wapen)
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich - gelet op de deels bekennende verklaring van de verdachte - gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot feit 2. Verdachte heeft ter zitting ontkend al op 18 oktober 2020 in het bezit van het wapen te zijn geweest.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat op 20 oktober 2020 een gaspistool met in de kamer een lege huls in de auto van de vriendin van de verdachte [naam vriendin verdachte] werd aangetroffen. De verdachte verklaarde hierover bij de politie dat dit zijn wapen was en dat hij dat in die auto bewaarde. De verdachte bekent dus het wapenbezit.
Ter discussie staat gedurende welke periode de verdachte het wapen voorhanden had. Ten laste is gelegd dat de verdachte het wapen in de periode van 18 oktober 2020 tot en met 20 oktober 2020 voorhanden heeft gehad. De vraag is of wettig en overtuigd bewezen kan worden dat verdachte dit wapen ook al op 18 oktober 2020 in zijn bezit had nu de verdachte dat ter zitting voor het eerst ontkende en toen verklaarde het pas op 19 oktober 2020 te hebben aangeschaft.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte ter zitting niet aannemelijk. De verdachte heeft het bezit op de 18 oktober 2020 niet eerder ontkend bij de politie, wat wel op zijn weg had gelegen, nu hij ervan verdacht wordt een feit te hebben gepleegd met dat wapen op 18 oktober 2020. Bovendien verklaart de vriendin van verdachte [naam vriendin verdachte] op 21 oktober 2020 bij de politie dat zij de verdachte drie dagen geleden met een vuurwapen heeft gezien. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan worden vastgesteld dat de verdachte het gaspistool ook al op 18 oktober 2020 voorhanden had.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte heeft gehandeld in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, door een vuurwapen van categorie III voorhanden te hebben in de periode van 18 oktober 2020 tot en met 20 oktober 2020.
4.2.
Bewijswaardering - feit 1 (bedreiging)
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring van de bedreiging te komen. De informatie over hoe de bedreiging zou zijn geuit, is afkomstig uit één bron, de aangifte, en wordt niet ondersteund door objectieve bronnen. Bovendien moet getwijfeld worden aan de betrouwbaarheid en waarheidsgetrouwheid van de aangifte omdat aangever volgens de verbalisanten onder invloed was en erg loom. De raadsvrouw heeft bepleit dat het alternatieve scenario dat verdachte schetst het waarheidsgetrouwe scenario is. De verdachte dient te worden vrij gesproken omdat hij de aangever op geen enkele manier heeft bedreigd.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat verdachte op 18 oktober 2020 rond 20:06 uur met de blauwe Toyota Yaris van zijn vriendin [naam vriendin verdachte] de [straatnaam] te Rotterdam kwam binnenrijden. Hij liet de auto midden op de weg staan met de motor en de verlichting aan. De verdachte belde per abuis eerst bij nummer 26 aan en daarna bij [adres delict] , de woning van de aangever. Circa zes minuten na aankomst in de [straatnaam] , is de verdachte weer in zijn auto gestapt en weggereden.
Wat er precies is gebeurd in die zes minuten staat ter discussie. Volgens de aangever heeft de verdachte hem bedreigd door voor zijn woning "Waar is die man?” "Hij moet nu komen, waar is hij?" te roepen en daarna éénmaal met een 9mm pistool in de lucht te schieten. De verdachte ontkent de aangever te hebben bedreigd in welke vorm dan ook. Volgens de verdachte heeft iemand anders geschoten.
De rechtbank dient te vast te stellen of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte was die heeft geschoten en of sprake is geweest van een bedreiging.
Heeft de verdachte met een vuurwapen geschoten?
De aangever heeft verklaard dat de verdachte rond 20:00 uur aanbelde. Hij zag een auto staan op de weg ter hoogte van zijn woning. Hij hoorde de motor van de auto draaien en zag de verlichting van de auto branden. De aangever herkende de verdachte toen die uit de auto stapte en vervolgens naar hem schreeuwde "Waar is die man"? "Hij moet nu komen, waar is hij?". Daarna zag de aangever dat de verdachte een zwart 9mm pistool uit zijn broeksband pakte en daarmee één keer in de lucht schoot. Daarop deed de aangever de deur dicht en belde 112 om hiervan melding te maken.
Twee dagen later, op 20 oktober 2020, werd een vuurwapen - dat voldoet aan de omschrijving zoals gegeven door de aangever - aangetroffen in de Toyota Yaris die de verdachte op 18 oktober 2020 gebruikte om naar de [straatnaam] te rijden. In het vuurwapen bevond zich een gebruikte huls. Verdachte heeft bekend dat dit zijn vuurwapen is.
De verdachte heeft verklaard dat hij die dag bij de [adres delict] aanbelde om een lang lopend conflict met de neef van de aangever, [naam neef slachtoffer] , op te lossen. Dit conflict is volgens de verdachte aanleiding geweest voor [naam neef slachtoffer] om hem de afgelopen periode meermaals (met de dood) te (laten) bedreigen, te laten beschieten en te beroven. Het plan was om bij de woning van de oma van [naam neef slachtoffer] aan te bellen, de [adres delict] , en vervolgens zijn moeder het conflict met haar te laten uitpraten via zijn telefoon. Verdachte was ongewapend. Nadat hij had aangebeld, kwam echter in plaats van de oma een grote man naar buiten die hem wilde gaan slaan. Verdachte is meteen terug naar zijn auto gerend en terwijl er twee personen achter hem aan renden, weggereden. Hij heeft daarbij knallen gehoord en gaat er van uit dat er op hem is geschoten door (één van) deze personen.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario onaannemelijk.
De verdachte heeft bij de politie niets over een schot of een knal gemeld. Dit deed de verdachte pas later in het verhoor bij de rechter-commissaris nadat deze hem vroeg hoe het kan dat buurtbewoners een knal hebben gehoord. De verdachte verklaarde toen dat hij in de auto stapte en wegreed en toen zag dat een persoon - niet zijnde aangever - achter hem aan rende en hij toen een schot hoorde. Ter zitting verklaarde de verdachte vervolgens dat er twee mensen achter hem aan renden, de aangever en de ander moest waarschijnlijk [naam neef slachtoffer] geweest zijn. Verdachte verklaarde ter zitting ook voor het eerst dat hij ongewapend naar de [straatnaam] was gekomen en een dag later op 19 oktober het wapen aanschafte.
Zoals hiervoor overwogen ten aanzien van feit 2 – voorhanden hebben wapen - gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte het wapen al op 18 oktober 2020 voorhanden had en niet pas 19 oktober 2020. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachte naar een woning ging waar [naam neef slachtoffer] zich kon bevinden - diegene die de verdachte al meermaals met de dood heeft bedreigd waarover hij zeer regelmatig contact had met de politie en zelfs met het team Bewaken en Beveiligen - en zeker niet dat hij dit ongewapend deed terwijl hij wel een wapen voorhanden had. Evenmin is aannemelijk dat de verdachte zijn moeder telefonisch een lang lopend conflict wilde laten oplossen terwijl hij zijn auto midden op straat liet staan met de motor aan. Daar komt bij, dat de verdachte pas heeft verklaard over een gelost schot nádat de rechter-commissaris hem confronteerde met de verklaring van buren over gehoorde knallen. Uit eigen beweging heeft de verdachte daar niets over gezegd tegen de politie, terwijl hij tot nu toe van iedere bedreiging in zijn richting wel aangifte heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande wordt de verklaring van de verdachte als onaannemelijk ter zijde geschoven.
De rechtbank acht de aangifte wel betrouwbaar en gaat uit van het daarin beschreven feitenrelaas. Dat de verbalisanten de aangever loom vonden overkomen, is voor de rechtbank onvoldoende reden om twijfels te hebben bij de waarheidsgetrouwheid van de aangifte die bovendien wordt ondersteund doordat meerdere omwonenden hebben verklaard dat zij rond 20:15 uur een harde knal hoorden en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de melding via 112 daadwerkelijk is gedaan door de aangever.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat het de verdachte was die het schot heeft gelost en niet iemand anders.
Is er sprake geweest van een bedreiging?
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande en de bewijsmiddelen vast, dat het schieten met een vuurwapen in deze context op zich zelf al valt aan te merken als een daad van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De gedraging vond plaats op de openbare weg, zeer dichtbij de voordeur van de aangever. Het roepen van de woorden "Waar is die man"? "Hij moet nu komen, waar is hij?" is in deze context eveneens aan te merken als een bedreiging. Gezien de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden kan in redelijkheid de vrees zijn ontstaan dat de bedreiging door de verdachte ten uitvoer zou kunnen worden gebracht. De aangever geeft ook aan dat hij geschrokken is van de gebeurtenis en vreest dat als het doorgaat met dit soort bedreigingen het nog een keer verkeerd zal gaan.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen en gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de aangever opleveren. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
4.2.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [naam slachtoffer] door met een vuurwapen in de lucht te schieten en daarbij te roepen: "Hij moet nu komen, waar is hij?", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
op 18 oktober 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht,
door bij de woning ( [adres delict] ) van die [naam slachtoffer] aan te bellen en
(vervolgens) (na het openen van de (voor)deur door die [naam slachtoffer] ) in de nabijheid
van die [naam slachtoffer] met een vuurwapen in de lucht te schieten en daarbij te
roepen/zeggen: "Hij moet nu komen, waar is hij?", althans woorden van gelijke
(dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij
in de periode van 18 oktober 2020 tot en met 20 oktober 2020
te Rotterdam
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie
III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een gaspistool, van het merk Zoraki, type 914, kaliber 9 millimeter pak
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

2. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft een vuurwapen voorhanden gehad en dit vuurwapen ook gebruikt om de aangever te bedreigen. Verdachte is naar de woning van de aangever gereden omdat hij dacht daar de neef van de aangever, [naam neef slachtoffer] te treffen. Met [naam neef slachtoffer] heeft de verdachte al langere tijd ruzie. Toen de aangever aan de deur verscheen, heeft verdachte uitlatingen gedaan die bedreigend overkomen door daarbij de aangever, in een woonwijk, op zeer korte afstand, te bedreigen door een vuurwapen te pakken en een schot te lossen. Dat het een gaspistool was, kon de aangever niet weten.
Vuurwapens worden steeds meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten en kunnen tot zeer gevaarlijke situaties leiden. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid in de openbare ruimte met zich. Hoe meer wapens er onder de mensen circuleren, hoe groter de kans dat deze worden gebruikt, zoals ook in het onderhavige geval is gebleken. Daarnaast worden door feiten als het onderhavige gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. Tegen het bezit en gebruik van wapens moet dan ook fors worden opgetreden.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor wapenbezit.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 19 november 2020. Uit het rapport blijkt, samengevat, het volgende. Op een aantal leefgebieden gaat het goed met verdachte. Zo is er sprake van een zinvolle dagbesteding, een inkomen en een vaste relatie. Zorgelijk wordt geacht dat hij in anderhalf jaar nu al voor de derde maal in beeld is gekomen bij politie en justitie, er knelpunten zijn binnen het sociaal netwerk en mogelijk op psychosociaal functioneren. Onduidelijk is of zijn middelengebruik een knelpunt is.
Verdachte erkent dat hij de verkeerde keuzes maakt, impulsief handelt en meerdere malen in de problemen is gekomen hierdoor. Zo ook nu met het in bezit hebben van het wapen. Hij geeft aan zich klem te voelen zitten in het conflict en zich onveilig te voelen. Naar zijn zeggen streeft hij naar een leven zonder justitiecontacten, wil hij een opleiding afronden en werken. Verdachte komt hierin oprecht over. Het risico op recidive wordt ingeschat op laag tot gemiddeld. Verdachte staat open voor begeleiding vanuit de reclassering en deelname aan gedragsinterventies. Gezien het gegeven dat hij schoolgaand is, problematiek ervaart en wil meewerken aan een plan van aanpak, adviseert de reclassering begeleiding en opleggen van de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij Reclassering Nederland, meewerken aan ambulante behandeling, meewerken aan middelencontrole, een contactverbod en een inspanningsverplichting tot het behouden van een dagbesteding.
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden aanraadt, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Een van deze voorwaarden is een contactverbod met [naam neef slachtoffer] . Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal gedurende de proeftijd op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam neef slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , of zoveel korter als het Openbaar Ministerie verantwoord vindt; de politie ziet toe op de handhaving van dit verbod;
de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich onthouden van het gebruik van verdovende middelen, onder de verplichting ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek en/of urineonderzoek, gedurende de proeftijd;
de veroordeelde zal zich onder ambulante behandeling stellen door een door Reclassering Nederland te bepalen instelling voor zijn problematiek, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering in overleg met die instelling dat verantwoord vindt;
de veroordeelde zich inspannen om een zinvolle dagbesteding te behouden;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden met uitzondering van de onder 1. genoemde bijzondere voorwaarde;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. Ch. Vogtschmidt, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en N.M. Ketelaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 18 oktober 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door bij de woning ( [adres delict] ) van die [naam slachtoffer] aan te bellen en/of
(vervolgens) (na het openen van de (voor)deur door die [naam slachtoffer] ) in de nabijheid
van die [naam slachtoffer] met een vuurwapen in de lucht te schieten en/of daarbij te
roepen/zeggen: "Hij moet nu komen, waar is hij?", althans woorden van gelijke
(dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 18 oktober 2020 tot en met 20 oktober 2020
te Rotterdam
een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 van categorie
III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te
weten een gaspistool, van het merk Zoraki, type 914, kaliber 9 millimeter pak
zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.