4.2.2.Beoordeling
Vast staat dat verdachte op 18 oktober 2020 rond 20:06 uur met de blauwe Toyota Yaris van zijn vriendin [naam vriendin verdachte] de [straatnaam] te Rotterdam kwam binnenrijden. Hij liet de auto midden op de weg staan met de motor en de verlichting aan. De verdachte belde per abuis eerst bij nummer 26 aan en daarna bij [adres delict] , de woning van de aangever. Circa zes minuten na aankomst in de [straatnaam] , is de verdachte weer in zijn auto gestapt en weggereden.
Wat er precies is gebeurd in die zes minuten staat ter discussie. Volgens de aangever heeft de verdachte hem bedreigd door voor zijn woning "Waar is die man?” "Hij moet nu komen, waar is hij?" te roepen en daarna éénmaal met een 9mm pistool in de lucht te schieten. De verdachte ontkent de aangever te hebben bedreigd in welke vorm dan ook. Volgens de verdachte heeft iemand anders geschoten.
De rechtbank dient te vast te stellen of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat het de verdachte was die heeft geschoten en of sprake is geweest van een bedreiging.
Heeft de verdachte met een vuurwapen geschoten?
De aangever heeft verklaard dat de verdachte rond 20:00 uur aanbelde. Hij zag een auto staan op de weg ter hoogte van zijn woning. Hij hoorde de motor van de auto draaien en zag de verlichting van de auto branden. De aangever herkende de verdachte toen die uit de auto stapte en vervolgens naar hem schreeuwde "Waar is die man"? "Hij moet nu komen, waar is hij?". Daarna zag de aangever dat de verdachte een zwart 9mm pistool uit zijn broeksband pakte en daarmee één keer in de lucht schoot. Daarop deed de aangever de deur dicht en belde 112 om hiervan melding te maken.
Twee dagen later, op 20 oktober 2020, werd een vuurwapen - dat voldoet aan de omschrijving zoals gegeven door de aangever - aangetroffen in de Toyota Yaris die de verdachte op 18 oktober 2020 gebruikte om naar de [straatnaam] te rijden. In het vuurwapen bevond zich een gebruikte huls. Verdachte heeft bekend dat dit zijn vuurwapen is.
De verdachte heeft verklaard dat hij die dag bij de [adres delict] aanbelde om een lang lopend conflict met de neef van de aangever, [naam neef slachtoffer] , op te lossen. Dit conflict is volgens de verdachte aanleiding geweest voor [naam neef slachtoffer] om hem de afgelopen periode meermaals (met de dood) te (laten) bedreigen, te laten beschieten en te beroven. Het plan was om bij de woning van de oma van [naam neef slachtoffer] aan te bellen, de [adres delict] , en vervolgens zijn moeder het conflict met haar te laten uitpraten via zijn telefoon. Verdachte was ongewapend. Nadat hij had aangebeld, kwam echter in plaats van de oma een grote man naar buiten die hem wilde gaan slaan. Verdachte is meteen terug naar zijn auto gerend en terwijl er twee personen achter hem aan renden, weggereden. Hij heeft daarbij knallen gehoord en gaat er van uit dat er op hem is geschoten door (één van) deze personen.
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario onaannemelijk.
De verdachte heeft bij de politie niets over een schot of een knal gemeld. Dit deed de verdachte pas later in het verhoor bij de rechter-commissaris nadat deze hem vroeg hoe het kan dat buurtbewoners een knal hebben gehoord. De verdachte verklaarde toen dat hij in de auto stapte en wegreed en toen zag dat een persoon - niet zijnde aangever - achter hem aan rende en hij toen een schot hoorde. Ter zitting verklaarde de verdachte vervolgens dat er twee mensen achter hem aan renden, de aangever en de ander moest waarschijnlijk [naam neef slachtoffer] geweest zijn. Verdachte verklaarde ter zitting ook voor het eerst dat hij ongewapend naar de [straatnaam] was gekomen en een dag later op 19 oktober het wapen aanschafte.
Zoals hiervoor overwogen ten aanzien van feit 2 – voorhanden hebben wapen - gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte het wapen al op 18 oktober 2020 voorhanden had en niet pas 19 oktober 2020. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachte naar een woning ging waar [naam neef slachtoffer] zich kon bevinden - diegene die de verdachte al meermaals met de dood heeft bedreigd waarover hij zeer regelmatig contact had met de politie en zelfs met het team Bewaken en Beveiligen - en zeker niet dat hij dit ongewapend deed terwijl hij wel een wapen voorhanden had. Evenmin is aannemelijk dat de verdachte zijn moeder telefonisch een lang lopend conflict wilde laten oplossen terwijl hij zijn auto midden op straat liet staan met de motor aan. Daar komt bij, dat de verdachte pas heeft verklaard over een gelost schot nádat de rechter-commissaris hem confronteerde met de verklaring van buren over gehoorde knallen. Uit eigen beweging heeft de verdachte daar niets over gezegd tegen de politie, terwijl hij tot nu toe van iedere bedreiging in zijn richting wel aangifte heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande wordt de verklaring van de verdachte als onaannemelijk ter zijde geschoven.
De rechtbank acht de aangifte wel betrouwbaar en gaat uit van het daarin beschreven feitenrelaas. Dat de verbalisanten de aangever loom vonden overkomen, is voor de rechtbank onvoldoende reden om twijfels te hebben bij de waarheidsgetrouwheid van de aangifte die bovendien wordt ondersteund doordat meerdere omwonenden hebben verklaard dat zij rond 20:15 uur een harde knal hoorden en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat de melding via 112 daadwerkelijk is gedaan door de aangever.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met voldoende zekerheid is komen vast te staan dat het de verdachte was die het schot heeft gelost en niet iemand anders.
Is er sprake geweest van een bedreiging?
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.
De rechtbank stelt op basis van het bovenstaande en de bewijsmiddelen vast, dat het schieten met een vuurwapen in deze context op zich zelf al valt aan te merken als een daad van bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht. De gedraging vond plaats op de openbare weg, zeer dichtbij de voordeur van de aangever. Het roepen van de woorden "Waar is die man"? "Hij moet nu komen, waar is hij?" is in deze context eveneens aan te merken als een bedreiging. Gezien de aard van de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden kan in redelijkheid de vrees zijn ontstaan dat de bedreiging door de verdachte ten uitvoer zou kunnen worden gebracht. De aangever geeft ook aan dat hij geschrokken is van de gebeurtenis en vreest dat als het doorgaat met dit soort bedreigingen het nog een keer verkeerd zal gaan.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de aard van de ten laste gelegde uitlatingen en gedragingen van de verdachte in de gegeven omstandigheden een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van de aangever opleveren. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.