ECLI:NL:RBROT:2021:1788

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
4 maart 2021
Zaaknummer
10/316480-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en veroordeling poging tot zware mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde zware mishandeling, omdat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank oordeelde dat de verwondingen van de aangever, die op 3 oktober 2020 in het Detentiecentrum Rotterdam plaatsvonden, niet voldeden aan de criteria voor zwaar lichamelijk letsel zoals vastgelegd in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat de aangever met een glas of mok in het gezicht was geslagen, wat leidde tot een poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden en een schadevergoeding van € 1.500,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 oktober 2020.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte had eerder soortgelijke strafbare feiten gepleegd, wat meegewogen is in de strafmaat. De rechtbank benadrukte dat dergelijk agressief gedrag niet acceptabel is en dat het de gevoelens van onveiligheid in de samenleving vergroot. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij recht had op een schadevergoeding voor de immateriële schade die hij had geleden door het geweldsincident.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/316480-20
Datum uitspraak: 17 februari 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] (Zich Noemende) [echte naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in het
Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. D.C.D. Newoor, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 februari 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.B. Epozdemir heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering (poging tot) zware mishandeling
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Door de officier van justitie is aangevoerd dat het primair tenlastegelegde (zware mishandeling) kan worden bewezen op basis van de aangifte, de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] en [naam getuige 3] en het letsel van aangever. De verdachte heeft opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is een algemene ervaringsregel dat je zwaar lichamelijk letsel kunt oplopen indien je iemand slaat met een kapotgemaakt glas. Tevens is er sprake van zwaar lichamelijk letsel, gelet op de jurisprudentie over een ontsierend litteken in het gelaat. De verklaring van de verdachte dat aangever de verdachte onzedelijk zou hebben betast en dat er daarna een worsteling is ontstaan, waarbij aangever op het glas is gevallen, is ongeloofwaardig en dient terzijde te worden geschoven.
4.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd. Primair blijkt uit het dossier niet wat er daadwerkelijk op de cel van de verdachte is gebeurd. Er kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de verwondingen van aangever zijn ontstaan door het tenlastegelegde handelen van de verdachte. Subsidiair is er geen sprake van zwaar lichamelijk letsel. Het letsel is reeds volkomen genezen en voldoet niet aan de criteria zoals gesteld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht.
4.1.3.
Beoordeling
Op 3 oktober 2020 is [naam slachtoffer] (hierna: aangever) in het Detentiecentrum te Rotterdam naar de cel van de verdachte gelopen, waar alleen de verdachte zich bevond. Na enkele ogenblikken is aangever met een bebloed hoofd de cel uitgelopen.
Uit zowel de aangifte als de verklaringen van getuigen [naam getuige 3] en [naam getuige 1] volgt dat vrijwel direct nadat aangever de cel van de verdachte wilde betreden een klap plaats vond en aangever met een bebloed hoofd weer naar buiten kwam. Dit staat haaks op de verklaring van de verdachte die aangaf dat de aangever al ongeveer een kwartier tot twintig minuten in zijn cel zat en dat daar na enige tijd een worsteling plaatsvond tussen aangever en de verdachte, waarbij aangever is gevallen. Ook overigens vindt de verklaring van de verdachte geen enkele steun. De rechtbank acht de verklaring van de verdachte derhalve onaannemelijk en gaat daaraan voorbij.
Uit de aangifte, welke voldoende wordt ondersteund door genoemde getuigenverklaringen en het geconstateerde letsel, blijkt dat de verdachte de aangever toen hij zijn cel betrad met een mok of glas in zijn gezicht heeft geslagen, tengevolge waarvan aangever lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De medewerkers van het detentiecentrum hebben direct een snee of hap aan de linkerkant van het hoofd van aangever waargenomen, ter hoogte van zijn haarlijn, waar veel bloed uit kwam. Uit de medische rapportage van spoedeisende hulp van het Sint Franciscus Gasthuis blijkt dat aangever een grote cirkelvormige hoofdwond had op zijn linker voorhoofd bij de haargrens van ongeveer 10 centimeter met twee arteriële bloedingen. Door de behandelend arts is de verwonding behandeld, waarna de wond is gehecht.
Bij de beantwoording van de vraag of letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel van belang. Uit de rapportage van de medische dienst van het Detentiecentrum Rotterdam blijkt dat aangever op 6 december 2020 vertelt dat hij nog steeds last heeft van aanhoudende duizeligheid en hoofdpijn. Niet is gebleken dat deze klachten somatisch zijn en ook niet dat geen verbetering en herstel te verwachten valt. Evenmin is gebleken dat het litteken bij de haargrens van aangever blijvend zichtbaar zal zijn. Gezien het voorgaande is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat van zwaar lichamelijk letsel geen sprake is.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde zware mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wel kan worden bewezen.
Door de aangever met een dergelijk glas of mok in het gezicht te slaan, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, heeft de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
4.1.4.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend is bewezen en zal de verdachte daarvan vrijspreken. Het subsidiair tenlastegelegde is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 3 oktober 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam slachtoffer]
- met een glas of mok in het gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
poging tot zware mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van aangever. Hij heeft aangever in zijn gezicht geslagen met een glas of mok. Aangever heeft hierdoor een snee opgelopen boven zijn linker oog, deze wond is gehecht. Dat de verwonding niet nog erger was dan nu het geval is, is meer geluk dan wijsheid.
Het moge duidelijk zijn dat dit niet de manier is om eventuele problemen of meningsverschillen op te lossen. Dergelijk agressief gedrag is volstrekt ontoelaatbaar. Het slachtoffer heeft nog enige tijd de gevolgen van dit ernstige geweld ondervonden, zoals ook blijkt uit de medische stukken die zijn overhandigd. Bovendien wakkeren zulke geweldsfeiten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving aan. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 8 januari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met een eventuele voorwaardelijke gevangenisstraf als stok achter de deur. Gelet op de ernst van het feit en de recidive van de verdachte bestaat hiervoor echter geen aanleiding. Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot schadevergoeding bepleit, met toepassing van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de bepleitte vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de vordering te matigen. In soortgelijke zaken wordt doorgaans een bedrag tussen de € 1.000,- en € 2.500,- toegewezen.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Gebleken is dat de benadeelde partij een litteken in zijn gezicht heeft. Daarnaast is hij psychisch door het geweldsincident geraakt, waarvoor hij EMDR-therapie heeft gehad. De rechtbank acht een immateriële schadevergoeding van € 1.500,- redelijk en billijk.
De benadeelde partij zal met betrekking tot het meer of anders gevorderde bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 3 oktober 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 1.500,- (zegge: vijftienhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.500,-(hoofdsom,
zegge: vijftienhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 oktober 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.500,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C. Laukens, voorzitter,
en mrs. Ch. Vogtschmidt en J.H.J. Verbaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.C. Wennekes, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Rotterdam
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten scheur- en/of snij- en/of steekwonden in het
gezicht (voor de geneeskundige behandeling waarvan hechtingen zijn
aangebracht), heeft toegebracht door die [naam slachtoffer]
- bij de nek vast te pakken en/of naar zich toe te trekken en/of
- met een scherpgemaakt en/of kapotgeslagen glas en/of mok tegen/in het gezicht
te slaan en/of te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam slachtoffer]
- bij de nek heeft vastgepakt en/of naar zich toe heeft getrokken en/of
- met een scherpgemaakt en/of kapotgeslagen glas en/of mok tegen/in het gezicht
heeft geslagen en/of gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 3 oktober 2020 te Rotterdam
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door die [naam slachtoffer]
- bij de nek vast te pakken en/of naar zich toe te trekken en/of
- met een scherpgemaakt en/of kapotgeslagen glas en/of mok tegen/in het gezicht
te slaan en/of te steken
- meermalen tegen zijn armen en/of zij, althans het lichaam, te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten scheur- en/of snij- en/of
steekwonden in het gezicht (voor de geneeskundige behandeling waarvan
hechtingen zijn aangebracht) ten gevolge heeft gehad.