ECLI:NL:RBROT:2021:1769
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Oordeel over ongelijke behandeling van concurrente schuldeisers in akkoordprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot een tussentijdse beslissing over de klassenindeling van concurrente schuldeisers in het kader van een akkoordprocedure op basis van artikel 378 van de Faillissementswet (Fw). Verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, had op 22 januari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een uitspraak over aspecten die van belang zijn voor het tot stand brengen van een akkoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster in een financieel precaire situatie verkeert, mede door de gevolgen van de Covid-19 pandemie, en dat zij een akkoord in voorbereiding heeft dat aan haar schuldeisers ter stemming zal worden voorgelegd.
De rechtbank heeft de ongelijke behandeling van concurrente schuldeisers beoordeeld, waarbij verzoekster een cut-off datum hanteert voor vorderingen die voor deze datum zijn ontstaan en vorderingen na deze datum integraal worden voldaan. De rechtbank oordeelt dat voor deze ongelijke behandeling een redelijke grond bestaat, aangezien de voortzetting van de onderneming van verzoekster afhankelijk is van het kunnen voldoen aan verplichtingen richting leveranciers en het verkrijgen van een oogstkrediet. De rechtbank concludeert dat de concurrente schuldeisers met een vordering van vóór de cut-off datum niet in hun belangen worden geschaad door deze ongelijke behandeling, omdat zonder deze regeling de onderneming in een faillissement zou kunnen eindigen, waarbij concurrente schuldeisers niets zouden ontvangen.
De beslissing van de rechtbank is bindend voor de betrokken partijen en biedt verzoekster de nodige duidelijkheid over de haalbaarheid van het voorgestelde akkoord. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.