Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.De procedure
2.De standpunten
3.De beoordeling
De beslissing
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 maart 2021 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot het afgeven van een machtiging voor het verstrekken van een oogstkrediet aan een tuindersbedrijf. Verzoekster, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, heeft op 22 januari 2021 een verklaring ex artikel 370 lid 3 Faillissementswet (Fw) ter griffie gedeponeerd. Op 16 februari 2021 heeft verzoekster de rechtbank verzocht om machtiging te verlenen voor de verstrekking van een oogstkrediet door Coöperatieve Rabobank U.A. Dit krediet is noodzakelijk om de onderneming voort te zetten tijdens de voorbereiding van een akkoord met schuldeisers, dat op korte termijn ter stemming zal worden voorgelegd.
Tijdens de zitting op 23 februari 2021 zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de advocaat van verzoekster en de advocaat van Rabobank. Verzoekster heeft uiteengezet dat zij door eerdere investeringen en de impact van de Covid-19 pandemie in financiële problemen verkeert en dat het verstrekken van het oogstkrediet essentieel is om een dreigend faillissement af te wenden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verstrekking van het krediet noodzakelijk is voor de voortzetting van de onderneming en dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend zijn bij het verlenen van de machtiging.
De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de voorwaarden voor het honoreren van het verzoek is voldaan, maar heeft wel een beperking gesteld aan het bedrag van het oogstkrediet. De machtiging is verleend voor een bedrag van € 859.187,-, dat door Rabobank aan verzoekster kan worden verstrekt, op voorwaarde dat het krediet wordt gebruikt voor de kosten van de voortzetting van de bedrijfsvoering. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.